zaaknummer / rolnummer: 221157 / HA ZA 11-1363
Vonnis van 24 oktober 2012
[eisers in conventie]
eiseressen in conventie
eiseres in conventie sub 3 tevens verweerster in reconventie
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem
behandelend advocaat mr. D.G. Mulders te Rotterdam
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagden]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle
Eisers zullen gezamenlijk [eisers] worden genoemd en afzonderlijk respectievelijk [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4]. Gedaagde wordt [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 mei 2012;
- de akte wijziging eis in conventie van de zijde van [eisers];
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] waren elk eigenaar van een deel van het bedrijfspand[adres II]es] te [woonplaats]. Dat pand bestond uit vijf hallen. [eiseres sub 2] was eigenaar van de hallen 4 en 5. Deze werden voor een deel verhuurd aan [eiseres sub 1] en voor een deel aan Primap Coatings B.V. en voor een deel gebruikt door [eiseres sub 4]. [eiseres sub 3] was eigenaar van de hallen 1, 2 en 3. Deze hallen werden voor een deel verhuurd aan Allspan [woonplaats] B.V.. Die vennootschap houdt zich bezig met de verwerking van resthout uit de houtindustrie, met name houtkrullen.
2.2. [gedaagde] houdt zich bezig met zowel internationaal transport en expeditie als verwerking en handel in hout- en kunstvezels.
2.3. Op 8 oktober 2009 heeft [gedaagde] vanuit een oplegger van een vrachtwagen houtkrullen gelost in hal 2 van het bedrijfspand. Onmiddellijk daarna, omstreeks 19:00 uur, is daar brand uitgebroken.
2.4. Op 9 oktober 2009 heeft Bureau Forensisch Technische Onderzoeken te Apeldoorn (BFTO) de oplegger van de vrachtwagen onderzocht. Op 12 oktober 2009 is een nader onderzoek uitgevoerd tezamen met de technische recherche en het door de verzekeraars van [eisers] ingeschakelde bureau I-Tek te Veghel. BFTO heeft zich daarbij laten bijstaan door [deskundige 2] Consult te [woonplaats]. Op 13 of 14 oktober 2009 heeft BFTO opnieuw een nader onderzoek verricht samen met I-Tek, onderzoeksbureau [ ] te Assen in opdracht van Univé, de brandverzekeraar van Primap en Van Rijswijk Expertise namens TVM, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde].
2.5. Uit het rapport van BFTO (de heer J.B. [deskundige]) van 30 oktober 2009 wordt geciteerd:
Algemeen
De lading bestaande uit witte houtkrullen was geladen in Duitsland en diende te worden afgeleverd bij de Vezelpers BV te [woonplaats]. De lading werd vervoerd door een truck met oplegger van de firma [gedaagde] Transport BV uit [woonplaats]. De oplegger was voorzien van een zgn. “Walking Floor”. Nadat de lading was gelost was door de chauffeur met een bezem de laatste restanten van de lading houtkrullen uit de oplegger geveegd. Deze zouden volgens de chauffeur op een hoop achter de oplegger hebben gelegen. ---
De oplegger is aan de achterzijde aan weerszijden voorzien van dubbele achterlichten. Tevens zijn op de achterzijde, aan weerskanten een achteruitrijlamp annex werklamp bevestigd van het merk Hella, type Ultrabeam, voorzien van een 70 Watt halogeenlamp. ---
Ontdekking
Na het uitladen van houtkrullen in één van de loodsen van Vezelpers BV ontdekte een werknemer dat er brand was ontstaan en waarschuwde de chauffeur. Toen de chauffeur bij zijn truck met oplegger kwam, zag hij onder de oplegger een rode gloed. Hij had vervolgens zijn truck met oplegger uit de loods gereden en buiten geparkeerd. ---
Onderzoek Brandoorzaak
Op vrijdag 9 oktober 2009, omstreeks 15.00 uur, heb ik op het terrein van de firma [gedaagde] Transport BV te [woonplaats] een 1e onderzoek aan de oplegger verricht. Daar de oplegger inmiddels door de politie in beslag was genomen bleef het bij een schouw. Ik zag dat de gekleurde plastic kapjes van de achterlichten aan de rechterachterzijde van de oplegger deels waren gesmolten. De achterlichten die zich aan de linkerzijde bevonden vertoonden geen hitte inwerking. Tevens zag ik dat nabij de achterlichten een zgn. achteruitrijlamp annex werklamp was geplaatst. Ik zag dat de buitenrand van het rechter armatuur ook door warmte enigszins was aangetast. Op het glas van de lamp zag ik een bruine tot zwart gekleurde afzetting. Wel zag ik op het glas van de linkerachteruitrijlamp annex werklamp een eveneens bruine tot zwarte aanslag. De rand van deze lamp was niet door warmte of vuur aangetast. Ik zag, dat de oplegger alleen aan de rechterachterzijde brand-, schroei- en/of smeltschade vertoonde. De oplegger werd voor technisch onderzoek door de technische recherche te Ede overgebracht naar het terrein van Logicx berging te Ede. ---
Technisch onderzoek
Op maandag 12 oktober 2009, omstreeks 09.00 uur, werd in samenwerking met de technische recherche te Ede, het onderzoeksbureau I-Tek BV en [deskundige 2] consult een technisch onderzoek ingesteld aan de oplegger. De vraag die centraal stond bij dit onderzoek was: “Kunnen houtkrullen, door de warmte/hitte van de achteruitrijlamp annex werklamp tot ontbranding komen als ze tegen het glasoppervlak de lampen liggen?”. Tijdens het onderzoek heb ik de achteruitrijlampen annex werklampen van de oplegger gedemonteerd en uit elkaar gehaald. Daarbij zag ik dat in de behuizing van beide lampen een grote hoeveelheid stof aanwezig was. In de lampen werd gebruik gemaakt van een 70 Watt halogeenlampje. Om vorenstaande vraag te beantwoorden werd door dhr. [deskundige 2] van [deskundige 2] consult uit [woonplaats] een proefopstelling gemaakt. (...)
Onderzoek combinatie
Op woensdag 14 oktober 2009, omstreeks 10.00 uur, heb ik, samen met onderzoekers van I-TEK BV en [ ], een tweede onderzoek aan zowel de truck als de oplegger ingesteld. De reden daarvoor was dat aanvankelijk werd verklaard dat wanneer de “Walking Floor” in werking is de achteruitrijlampen annex werklampen niet konden branden. Nu werd het onderzoek verricht met dezelfde truck voor de oplegger als die bij de brand ook voor de oplegger was geplaatst. Tijdens het achteruitrijden van de truck begon de achteruitrijlamp. Toen de oplegger was aangekoppeld branden ook de beide achteruitrijlampen annex werklampen. Toen de “Walking Floor” in werking werd gesteld gingen deze uit. Dit werd geregeld door de CPU. Via een schakelaar in het dashboard van de trekker kunnen de achteruitrijlampen annex werklampen tijdens het in werking zijn van de “Walking Floor” wel in werking worden gesteld. Dit terwijl de vloer gewoon bleef werken. De achteruitrijlampen annex werklampen kunnen wel degelijk branden wanneer de “Walking Floor” in werking is. ----
Conclusie
Naar aanleiding van het gehouden experiment kan worden gesteld, dat wanneer er droge houtkrullen in een hoop tegen de achterzijde van de oplegger en ook tegen de aanwezig brandende achteruitrijlampen annex werklampen liggen, de houtkrullen door warmtestuwing (hitte) van deze lampen in brand kunnen geraken. Bij het experiment zag ik, dat toen de lamp werd opgetild op het glasoppervlak een smeulproces bezig was. Door luchttoevoer begon het te gloeien en vervolgens geraakte het tot ontbranding. ---
De tijdsduur van ongeveer 20 minuten die is vastgesteld bij het gehouden experiment is in werkelijkheid korter. Bij dit experiment waren de houtkrullen vochtig en werd de linkerlamp met het koude glasoppervlak op de houtkrullen gelegd en toen pas in werking gesteld. Tijdens het lossen of direct daarna waren de houtkrullen droog en het glasoppervlak van de lamp op de hoogste temperatuur. ---
2.6. Uit het rapport van [deskundige 2] Consult (ir. T. [deskundige 2]) van 20 oktober 2009 wordt geciteerd:
Het aangetroffen schadebeeld, in combinatie met de getuigenverklaringen, wijst naar mijn oordeel duidelijk in de richting van een ontstaan van de brand buiten de oplegger en meer in het bijzonder ter plaatse van de rechter achteruitrijlamp. De aan de buitenzijde van de oplegger ontstane schade is het gevolg geweest van een brand- of smeulproces, ontstaan tengevolge van warmtestuwing in het geloste houtvezelmateriaal rondom de ingeschakelde achteruitrijdlamp. Rondom de linker achteruitrijdlamp is, gezien de daarop aanwezige afzetting, hetzelfde proces opgetreden, doch dit heeft aldaar (nog) niet tot smeulen van het houtvezelmateriaal geleid.
Teneinde te bepalen over welke tijdsperiode het houtvezelmateriaal onder invloed van de door de achteruitrijdlamp geproduceerde warmte is onmiddellijk na de inspectie van de oplegger een simulatie-experiment uitgevoerd. (...)
Uit de oplegger verzamelde restanten houtvezelmateriaal zijn in een bakje overgebracht en een van de gedemonteerde lampen (de linker lamp; deze bevatte op het glasoppervlak de minste hoeveelheid afzettingen) is omgekeerd in het houtmateriaal geplaatst. Daarbij is de kracht, waarmee de lamp onder praktijkomstandigheden tijdens lossen tegen het houtvezelmateriaal wordt aangedrukt, nagebootst door er een zwaar voorwerp (moker) op te leggen. Vervolgens is de lamp aangesloten op het 24 V systeem van een vrachtwagen met draaiende motor. Gemeten is een klemspanning tussen de aansluitingen in de lampvoet van 28 V. Het temperatuurverloop aan het glasoppervlak van de lamp is gemeten met een temperatuurvoeler. (...)
Vastgesteld is dat in een tijdsbestek van 10 minuten de temperatuur oploopt tot waarden ruim boven 100 °C (...). Hierbij zij aangetekend dat het houtvezelmateriaal duidelijk enigszins vochtig aanvoelde hetgeen de warmte ontwikkeling heeft vertraagd. Na 15 minuten was een temperatuur boven 200 °C bereikt. Na 20 minuten werd een vaag begin van een schroeilucht waargenomen (...) en is de stroomtoevoer verbroken. Vervolgens is de lamp opgetild en gekanteld. Op het lampoppervlak was duidelijk een begin van een smeulproces waarneembaar en na voorzichtig blazen (toevoer zuurstof) gloeide het op en kwam het vrijwel onmiddellijk tot ontbranding (...).
Aangetekend zij nog dat het smeulproces zich ongemerkt ontwikkelt. Op het moment van beëindiging van het experiment was nog geen duidelijke brand- of schroeilucht waarneembaar.
Uit tijdens de inspectie gedane bevindingen en het daarna uitgevoerde experiment kan het volgende worden geconcludeerd:
- de brand is ontstaan buiten de oplegger in het reeds geloste houtvezelmateriaal ter plaatse van de rechter achteruitrijdlamp (Hella Utrabeam 70 W);
- de warmte productie en daarmee gepaard gaande warmte stuwing van een ingeschakelde, met enige kracht in het houtvezelmateriaal gedrukte achteruitrijdlamp is zodanig, dat in het materiaal in een tijdsbestek korter dan 15 minuten een niet duidelijk smeulproces ontstaat;
- het smeulproces is niet duidelijk waarneembaar en is daarom in de periode kort voor het ontstaan van de brand onopgemerkt gebleven
- eerst na verbreken van het contact tussen lamp en houtvezelmateriaal en de mogelijkheid van luchttoevoer gaat het smeulproces in het materiaal over in een gloeiproces en komt dit tot ontbranding.
2.7. Uit het rapport van I-Tek van 4 november 2009 wordt geciteerd:
2 RISICOADRES EN AANGETROFFEN SITUATIE
2.1 Algemeen
Na aanleiding van de verkregen opdracht werd op 9 oktober 2009 een onderzoek ingesteld. Als gevolg van het feit, dat de bluswerkzaamheden door de brandweer op zeer destructieve wijze waren uitgevoerd, was het niet meer mogelijk om ter plaatse een technisch onderzoek in te stellen. In opdracht van de brandweer waren nagenoeg alle brandresten verplaatst en op meerdere hopen geschoven (...).
Gezien de totale destructie van het gehele pand werd in overleg met voornoemde experts besloten, geen nader onderzoek ter plaatse in te stellen.
3 TECHNISCH ONDERZOEK OPLEGGER
3.1 Algemeen
Door mij, Brugman, werden op 12 en 13 oktober 2009 technisch onderzoeken verricht aan de betreffende oplegger. Bij het onderzoek op 12 oktober 2009 waren de navolgende personen aanwezig:
- De heren [betrokkene A] en [betrokkene B], beiden werkzaam bij de technische recherche van de politie te Ede.
- De heer J. [deskundige], werkzaam bij bureau Forensische Technische Onderzoeken.
- De heer T. [deskundige 2], werkzaam bij [deskundige 2] Consult.
Bij dit onderzoek was tevens de heer M. [betrokkene C] aanwezig, als tactisch onderzoeker werkzaam bij I-TEK B.V.
3.2 Onderzoek aan oplegger
De oplegger was van het merk Floor en voorzien van het registratienummer/kenteken OF-30-FT (...). De oplegger was voorzien van een zogenaamde ‘walking-floor’. Dit betreft een vloer, die bestaat uit smalle lange lichtmetalen (aluminium) stroken, die ten opzichte van elkaar kunnen bewegen (...). De walking-floor kan worden aangedreven door de zogenaamde P.T.O. (Power Take Off), die op het trekkende voertuig is gemonteerd.
De beide zijkanten van de oplegger bestonden uit scharnierende (lichtmetalen) deuren, die in een railsysteem waren aangebracht. Aan de bovenzijde was de oplegger voorzien van zeil. Aan de achterzijde waren twee metalen deuren aangebracht.
De rechterachterzijde van de oplegger vertoonde sporen van brand (...). De linker- en rechterachterzijde waren elk voorzien geweest van twee achterlichtunits, die vlak naast elkaar waren aangebracht (...).
De kunststof reflectoren (glazen) van de twee ronde units aan de rechterzijde, waren ernstig door vuur aangetast en deels gesmolten (...).
Rondom deze units was het deel van het chassis van de oplegger (bumper), waartegen de units waren aangebracht, zwart geblakerd. Aan de onderzijde van de beide units was een gevarendriehoek aangebracht geweest. Deze driehoek was grotendeels versmolten (...).
Aan de rechterachterzijde van de oplegger was links van de beide units een zogenaamde ‘werklamp’ aangebracht. Dit betrof een halogeenlamp van het merk Hella, type H9 (Ultra Beam). De behuizing van de werklamp was vervaardigd van zwart kunststof. De betreffende lamp was voorzien van een reflector die was vervaardigd van (doorzichtig) glas. De reflector was middels een kunststof raamwerk met vier schroeven op de behuizing vastgezet (...).
De behuizing en voornoemd raamwerk waren als gevolg van warmte-inwerking aangetast en enigszins versmolten. Op de bovenzijde van de behuizing waren deels verkoolde houtkrullen/houtstof aanwezig (...).
De reflector was nog intact, maar wel ernstig vervuild met een bruinkleurige aanslag. Tevens waren er nog restanten van verkoolde houtkrullen/houtstof op de reflector aanwezig. Gezien de mate en wijze van verkleuring/aantasting werd vastgesteld, dat de aantasting van de reflector uitsluitend kan zijn ontstaan als gevolg van het feit, dat de reflector erg heet is geweest en dat daar brandbaar materiaal in de vorm van houtkrullen op is vastgesmolten/vastgebrand (...).
Proefondervindelijk werd vastgesteld, dat de aantasting op de reflector handmatig nauwelijks te verwijderen was door bijvoorbeeld te wrijven.
Aan de linkerachterzijde van de oplegger was rechts naast de twee units van de reguliere achterverlichting, eveneens een werklamp aangebracht. Deze werklamp was identiek aan de werklamp, die aan de rechterachterzijde was aangebracht. De reflector van de lamp aan de linkerachterzijde was eveneens voorzien van een bruine verkleuring/aantasting (...). Op de lamp werd nog enige stof aangetroffen. Mogelijk betrof dit houtstof. Tevens bleek er een laagje water in de behuizing van de werklamp aanwezig te zijn. De linkerachterzijde van de oplegger, inclusief de units van de achterverlichting en de carrosserie, was in het geheel niet door vuur aangetast, in welke vorm dan ook.
In overleg met alle betrokken partijen werden de betreffende werklampen gedemonteerd. Vervolgens werd vastgesteld, dat de beide lampen nog functioneerden (branden). Nadat de reflectoren van de lampen waren verwijderd werd zichtbaar, dat in de aansluitnaden niet verbrand houtstof aanwezig was (...).
3.4 Onderzoek 13 oktober 2009
Op verzoek van de eerdergenoemde technisch rechercheurs en de[deskundige], werd op 13 oktober 2009 een vervolgonderzoek ingesteld. Door de heer [deskundige] werd voorafgaande aan het onderzoek telefonisch meegedeeld, dat uit het gesprek met de chauffeur was gebleken, dat werklampen tijdens het lossen niet hadden gebrand en dat de betreffende lampen uitsluitend konden branden, indien het trekkende voertuig in de achteruit werd gezet.
Volgens de heer [deskundige] had tijdens het lossen de oplegger niet in de achteruitstand gestaan.
Bij het onderzoek op 13 oktober 2009 waren de navolgende personen aanwezig:
- de heer F. [betrokkene A], eerdergenoemd.
- de heer [deskundige], eerdergenoemd.
- de heren [...], beiden werkzaam bij TVM.
- de heer [...], werkzaam bij de [ ] Groep, namens TVM.
- de heer E. [ deskundige 3], als Deskundige A Brandonderzoeken werkzaam bij [ ], namens Univé Verzekeringen.
- de gebroeders [gedaagde], directieleden van [gedaagde] Transport te [woonplaats].
Door één van de heren [gedaagde] werd medegedeeld, dat hij de truck/trekker had meegenomen, die ten tijde van de brand voor de oplegger aangekoppeld was geweest en dat hij de oplegger daaraan zou aankoppelen.
De truck/trekker was van het merk DAF (...).
Tijdens het onderzoek werd inderdaad vastgesteld, dat bij het inwerking zijn van de ‘walking floor’, die werd aangedreven door de zogenaamde PTO (Power Take Off), de werklampen niet konden branden.
Na onderzoek in de cabine van de DAF bleek op het dashboard een schakelaar aanwezig te zijn, waarop een symbool met de contouren van een trekker en een lamp was aangebracht (...). Desgevraagd deelde men mede, dat met deze schakelaar de werklampen afzonderlijk ten opzichte van de automatische transmissie konden worden bediend. Vastgesteld werd, dat bij het in gebruik zijn van de PTO en de ‘walking-floor’ de werklampen bleven branden, indien de betreffende schakelaar werd omgezet.
4.2 Onderzoek/interview bedrijfsleider Allspan
Op 31 oktober 2009 (...) werd gesproken met een getuige, genaamd:
Samengevat werd door de heer [betrokkene F] het navolgende verklaard:
- De heer [betrokkene F] is bedrijfsleider van Allspan op de [adres II]es] te [woonplaats]. Daar werken in totaal vier personen.
- Hij werkte daar op het moment van de brand in twee ploegendienst, vijf dagen per week. In zijn ploeg werkte hij samen met een Poolse werknemer.
- Op de locatie aan de [adres II] is het bedrijf in vier hallen gevestigd, nader te noemen hal 1, 2, 3 en 4.
- De houtkrullen worden aangeleverd door een transportbedrijf en worden op de vloer van hal 2 gelost en met een shovel weggeschoven in de losplaats.
- De houtkrullen worden in een zeef in de zogenaamde losput geschoven en via een vijzel naar de zeef en de pers getransporteerd. Vanuit de pers wordt het product geperst en in zakken ‘afgezakt’. Daarna gaat het product naar hal 1, naar de robot.
- Op 8 oktober 2009, tussen 18.15 uur en 18.30 uur, zag de heer [betrokkene F] dat er een trekker met oplegger van transportbedrijf [gedaagde] bij het bedrijf kwam. De chauffeur kende hij niet bij naam.
- De trekker met oplegger was naar binnen gereden tot halverwege de hal. Daarna werden de deuren van de oplegger geopend, omdat er flink wat ruimte nodig is om de houtkrullen kwijt te kunnen.
- De opleggers worden altijd in hal 2 gelost. In principe is er altijd iemand van het bedrijf aanwezig. Dat hoeft echter niet altijd zo te zijn.
- De heer [betrokkene F] zag naar zijn eigen zeggen dat de voertuigverlichting aan stond. Hij heeft niet gezien dat de twee werklichten van de oplegger in werking waren.
- Deze kunnen hebben gebrand maar hij had dat niet gezien. De reguliere verlichting in de hal wordt ’s morgens ingeschakeld en ’s avond weer uitgeschakeld.
- Volgens de heer [betrokkene F] ging de losprocedure als volgt:
- De chauffeur heeft de beschikking over een zogenaamde walking-floor, die wordt aangedreven door een P.T.O. (Power Take Off). Door de beweging van de walking-floor worden de houtkrullen verplaatst, zodat de houtkrullen aan de achterzijde van de oplegger op de betonnen vloer van hal 2 terecht komen.
- De heer [betrokkene F] zag dat de chauffeur aan het einde van het lossen enkele keren naar de cabine liep. Dit om de handrem van de trekker af te halen om dan telkens 1 meter of 1,5 meter naar voren te rijden. Dit was nodig om over de lengte van de hal de houtkrullen te kunnen lossen.
- De handrem moet aan het einde van het lossen worden aangetrokken, omdat trekker en oplegger dan grotendeels buiten staat en het daar naar beneden afloopt.
- Bij het lossen ontstaat er een lange berg met houtkrullen in de hal. De heer [betrokkene F] reed tijdens het lossen een paar keer op en neer met de shovel om de houtkrullen in de breedte weg te schuiven.
- Het losproces van de houtkrullen uit de oplegger zal ongeveer 15 tot 20 minuten geduurd hebben.
- De laatste keer reed de heer [betrokkene F] met de shovel op een afstand van ongeveer ¾ meter vanaf de achterzijde van de oplegger om de laatste houtkrullen weg te schuiven.
- Hij schuift nooit met de bak van de shovel over de vloer omdat dit een ongeschreven regel is. De houtkrullen zijn vrij brandbaar en als er wrijving ontstaat tussen de bak en de betonnen vloer kun je vonken krijgen met brand tot gevolg.
- De heer [betrokkene F] zag vervolgens, dat de chauffeur nog 1 tot 1,5 meter de trekker met oplegger naar voren plaatste.
- Normaal gesproken gaat een chauffeur van het transportbedrijf [gedaagde] dan de laadvloer van de oplegger aanvegen, omdat zij nog andere goederen vervoeren dan alleen houtkrullen.
- Uit ervaring is de heer [betrokkene F] bekend, dat na het lossen nog een grote hoop houtkrullen in de oplegger achterblijft. Dit is zoveel dat er nog een grote berg achter de oplegger komt te liggen tot aan de laadvloer van de oplegger. Dit aanvegen duurt meestal 5 tot 10 minuten.
- Toen de chauffeur ging vegen, is de heer [betrokkene F] via hal 3 naar de afzakmachine bij de pers gelopen. Hij heeft daar geen zicht op wat er in hal 2 bij de losplaats gebeurt.
- [betrokkene G], de Poolse werknemer, was bij de pers aan het werk. De heer [betrokkene F] heeft toen tegen hem gezegd, dat hij koffie kon gaan drinken. [betrokkene G] heeft dat ook gedaan en is vervolgens naar buiten gelopen om een sigaret te roken.
- Gezien het feit dat de houtkrullen vrij brandbaar zijn, mag er binnen niet worden gerookt. Daar wordt strikt de hand aan gehouden.
- Na 5 tot 10 minuten zag de heer [betrokkene F] [betrokkene G] aan komen lopen en hoorde hem roepen in het Engels, dat er brand was. Men is toen via hal 3 naar hal 2 gerend. Voor zover de heer [betrokkene F] dit zich kon herinneren, zag hij de chauffeur van [gedaagde] bij de plastic flappen aan de achterzijde van hal 2 en 3 en hij rende hal 2 binnen.
- Toen de heer [betrokkene F] hal 2 binnenliep, zag hij de trekker met oplegger tegen de berg houtkrullen aanstaan. Naar schatting stond de achterzijde van de oplegger 2,5 tot 3 meter in de hal.
- De heer [betrokkene F] kon via de vrije ruimte onder de oplegger zien, dat er vlammen waren aan de linkerachterzijde bij de oplegger. Hij bedoelde daarmee, dat wanneer men achter de oplegger zou staan, de rechterzijde van de oplegger.
- Het vuur bevond zich beslist in die hoek aan de achterzijde van de oplegger. Er was op dat moment nog geen vuur in het overige deel van de hal.
- De heer [betrokkene F] weet zeker dat deze vlammen bij de achterzijde van de oplegger aanwezig waren en niet enkele meters verder de hal in.
- De heer [betrokkene F] riep direct naar de chauffeur, dat hij de trekker en oplegger naar buiten moest rijden. Dat heeft hij ook gedaan en de heer [betrokkene F] heeft de shovel naar buiten gereden.
- De chauffeur heeft de trekker met oplegger op de weg voor hal 3 neergezet. Op enig moment, heel kort na het ontdekken van de brand, zag de heer [betrokkene F], dat buiten een man van een jaar of vijftig en een jongere man aanwezig waren. Hij kende beiden niet.
- Voor zover hij zich dat nog kan herinneren heeft de heer [betrokkene F] na het ontdekken van de brand een brandblusser gepakt en is naar de oplegger gelopen en heeft hij de reguliere verlichting van de oplegger geblust.
- De brandblusser hing, in de richting van hal 2 gezien, rechts in de hoek.
- Gevraagd naar de verlichting van de oplegger deelde de heer [betrokkene F] mede dat toen hij de vlammen zag aan de rechterachterzijde van de oplegger, hij niets van de verlichting kon zien, omdat de houtkrullen tegen de achterzijde van de oplegger lagen.
- Nadat hij de achterlichten had geblust, is de heer [betrokkene F] hal 2 binnengelopen en heeft met die brandblusser getracht het vuur in de hal te doven. Hij heeft de blusser geheel leeggespoten op de brandhaard. Het lukte niet om het vuur te doven en de brand greep snel om zich.
- (...)
Tijdens het gesprek met de heer [betrokkene F] was tevens aanwezig de heer [expert], werkzaam bij TVM verzekeringen. Voorafgaande aan het gesprek werd door de heer [expert] een (niet ondertekend) exemplaar van de verklaring van de chauffeur van [gedaagde] Transport ter beschikking gesteld. (...)
4.3 Verklaring chauffeur [gedaagde] Transport
Uit de door de heer [expert] ter beschikking gestelde kopie van de verklaring van de chauffeur [de chauffeur heet [betrokkene I], rechtbank], blijkt het volgende:
- In de verklaring is niets vermeld over de werklampen van de oplegger. Dus ook niet of deze in- dan wel uitgeschakeld zijn geweest.
- Nadat de chauffeur de oplegger had uitgeveegd, kwamen de houtkrullen in een ‘hoopje’ achter de oplegger te liggen.
- De chauffeur zou na het uitvegen van de oplegger, deze nog 1 à 2 meter naar voren hebben gereden.
Opmerking rapporteurs
Vorenstaande zou impliceren dat de achterzijde van de oplegger dan niet meer in contact is geweest met de houtkrullen die uit de oplegger zijn geveegd.
- De chauffeur is na het vegen naar de bedrijfsleider gelopen omdat hij een dop van een sleutel miste om de spanbanden aan te draaien.
- Ongeveer 1 à 2 minuten nadat hij bij de auto was weggelopen werden hij en de bedrijfsleider door een Poolse werknemer gewaarschuwd dat er brand was. Door de chauffeur werd verklaard dat de Poolse werknemer ‘ons’ kwam waarschuwen, hetgeen zou betekenen dat de chauffeur op dat moment in gezelschap was van de bedrijfsleider.
- (...)
4.4 Informatie getuige
Op 3 november 2009 (...) werd telefonisch gesproken met een persoon die opgaf te zijn genaamd:
Desgevraagd werd door de heer [betrokkene H] het navolgende meegedeeld:
- Op 8 oktober 2009, omstreeks 19.00 uur, reed de heer [betrokkene H] in zijn personenauto over de [adres] te [woonplaats].
- Hij zag op de weg voor het later uitgebrande pand een trekker met oplegger staan. Hij zag dat de reguliere achterlichten aan de rechterachterzijde van de oplegger in brand stonden.
- Toen hij uitstapte werd hij aangesproken door een persoon, die vanuit de richting van de hal kwam lopen, waar op dat moment een nog beperkte brand woedde. De betreffende persoon had aan de heer [betrokkene H] gevraagd om 112 te bellen.
- Tijdens het bellen met 112 was de heer [betrokkene H] naar de achterzijde van de oplegger gelopen en had daar de brandende achterlichten uitgeblazen. Het waren kleine vlammetjes geweest, die men ook ziet als er een stuk plastic in brand wordt gestoken.
- De heer [betrokkene H] kon niet aangeven of de reguliere verlichting van de oplegger ingeschakeld (aan) was geweest.
- Hij weet echter wel zeker, dat de twee werklampen die aan de achterzijde van de oplegger aanwezig waren, ingeschakeld (aan) waren. De behuizing van de werklampen zou niet in brand hebben gestaan, althans hij kon zich niet herinneren dat gezien te hebben.
- Verder was het de heer [betrokkene H] opgevallen, dat op meerdere uitstekende delen van de achterzijde van de oplegger alsmede op de bumper houtkrullen lagen. Ook op de werklampen zouden houtkrullen hebben gelegen.
- De heer [betrokkene H] weet naar zijn zeggen wel wat van vrachtauto’s af, omdat hij bij Transportbedrijf [Y] te [woonplaats] werkzaam is. Ook daar heeft men opleggers met walking-floors en zijn aan de achterzijde van opleggers werklampen gemonteerd.
- Indien dat noodzakelijk zou zijn, is de heer [betrokkene H] bereid om een schriftelijke en ondertekende verklaring af te leggen.
4.6 Overige bijzonderheden
(...)
Voorafgaande aan het gesprek met de bedrijfsleider, de heer [betrokkene F], werden door de heer [expert] van TVM, drie kleurenkopieën (A4 formaat) van foto’s getoond, die waren gemaakt van de achterzijde van de oplegger. Deze foto’s zijn kennelijk kort na het ontdekken van de brand gemaakt. Op de foto’s is duidelijk zichtbaar dat er op de bumper en andere uitstekende delen aan de achterzijde van de oplegger niet door vuur aangetaste houtkrullen liggen. (...)
Gezien het vorenstaande kan het volgende worden geconcludeerd:
- De brand in het pand op het risicoadres is ontstaan in hal 2, nadat vanuit een oplegger houtkrullen waren gelost.
- De oplegger was aan de achterzijde onder andere voorzien van twee werklampen.
- Gezien de mate en wijze van aantasting van de (glazen) reflectoren van de werklampen werd vastgesteld, dat de lampen op enig moment tijdens het lossen hebben gebrand en in aanraking zijn gekomen met houtkrullen.
- De reflectoren van de werklampen nemen tijdens het in gebruik zijn een zodanig hoge temperatuur aan, dat de reflectoren houtkrullen tot ontbranding kunnen brengen.
- Gezien de plaats van het ontstaan van de brand kan worden geconcludeerd, dat de houtkrullen zeer waarschijnlijk tijdens het schoonvegen van de oplegger in aanraking zijn gekomen met de werklampen.
- Er zijn geen sporen en/of enige andere omstandigheden aangetroffen, die het ontstaan van de brand zouden kunnen verklaren, anders dan dat de werklampen de houtkrullen tot ontbranding hebben gebracht.
Het wordt ter beoordeling aan de opdrachtgevers overgelaten of [gedaagde] Transport voor de ontstane schade aansprakelijk kan worden gehouden.
2.8. Uit het rapport van [ ] (de heer E.W.M. [ deskundige 3]) van 7 januari 2010 wordt geciteerd:
6.3 Onderzoek aan de vrachtwagencombinatie.
(...) De werklampen aan de achterzijde van de oplegger waren na de brand verwijderd. Deze lampen waren, naar mij later bleek, door de heer [deskundige] veiliggesteld. Bij een eerder onderzoek was één van de twee lampen na demontage gebruikt bij een reconstructie. De lamp was aangesloten geworden op een accu en ingeschakeld op een bak met zaagsel gelegd. De lamp werd daarna verzwaard met een voorhamer. Het gebruikte zaagsel was afkomstig uit de betreffende oplegger.
Het bleek dat de lamp binnen 20 minuten het zaagsel kon doen ontbranden. De temperatuur die met een sensor werd gemeten bedroeg 204°C.
Overigens moet worden opgemerkt dat de omstandigheden van deze reconstructie niet conform / overeenkomstig de werkelijke omstandigheden werden uitgevoerd. De resultaten van de reconstructie dienen dan ook als indicatief te worden aangemerkt.
Nadat de lamp was uitgeschakeld en de druk van de lamp was gehaald, waardoor de houtvezels voldoende zuurstof kregen, ontbrandde deze namelijk spontaan. Uit vorenstaande test kan worden opgemaakt dat de wijze waarop de vezels worden aangestraald door een mogelijk ingeschakelde lamp van invloed is op het al dan niet doen ontbranden.
Gelet op de resultaten van het technisch onderzoek en de ingewonnen informatie wordt gesteld dat:
- De oorzaak voor het ontstaan van deze brand is gelegen in warmte-overdracht van de ingeschakelde halogeen werklamp aan de rechterachterzijde van de oplegger.
- Door de chauffeur niet werd opgemerkt dat de ingeschakelde verlichting zich in de directe nabijheid van de geloste houtkrullen bevond, waardoor genoemde ongewenste warmte-overdracht kon plaatsvinden en een brand ontstond.
2.9. Uit het rapport van Van Rijswijk van 29 oktober 2009 wordt geciteerd:
Conclusie
Op basis van bovenstaande kunnen wij concluderen dat de werklampen aan de achterzijde van de oplegger branden als de achteruit versnelling is ingeschakeld, in die positie kan geen gebruik gemaakt worden van de PTO en kan niet gelost worden. Voor het lossen moet de versnelling in neutraal gezet worden en dan zijn de werklampen uitgeschakeld. Door het bedienen van een schakelaar op het dashboard kunnen de werklampen ingeschakeld worden terwijl het voertuig in neutraal staat. Het is daarom niet uit te sluiten dat de werklampen gebrand kunnen hebben tijdens het lossen. Of de brand daadwerkelijk ontstoken is door de werklampen laten wij ter uwer verdere beoordeling. De zwarte aanslag op de werklampen kan immers ook op een eerder gelegen tijdstip zijn ontstaan en er zijn mogelijk andere omstandigheden die de brand hebben kunnen doen ontstaan. Wij hebben in deze geen nader onderzoek gedaan naar de overige omstandigheden. (...)
2.10. De advocaat van [gedaagde] heeft aanvullend advies gevraagd aan brandexpert drs. ing. [ ] [deskundige W] te Zwolle. Uit zijn rapport van 25 oktober 2011 wordt geciteerd:
2. Beschrijving van het transportmiddel
(...) De vloer van de oplegger steekt als een ‘afdakje’ uit boven de achterlichten en de werklamp. (foto 2 van [deskundige 2]) Normaliter kan de werklamp niet branden wanneer de Walking Floor in bedrijf is, maar d.m.v. een schakelaartje op het dashboard van de truck zijn de (parallel verbonden) lampen in te schakelen. Dit ongeacht het al dan niet in werking zijn van de Walking Floor.
4. De proef met de werklamp en de overeenkomst met de werkelijke situatie.
(...) Wat de onderzoekers hebben gedaan is het armatuur met kracht (verzwaard met een zware moker) met de glazen voorkant in de bak met krullen gedrukt. Verder hebben ze de lamp aan de zijkanten ook in zijn geheel in de krullen ondergedompeld. Nagenoeg alle licht-energie en warmte-energie straalde via het glas in de krullen. Men had – natuurkundig gezien – geen lamp in de krullen aangebracht maar een elektrische straalkachel van 70 watt. Dat moet wel tot brand leiden.
Nu eens zien wat de verschillen zijn met de situatie van de proef met die in de situatie in de hal. Daar was het glas van de lamp niet horizontaal, maar verticaal (zelfs schuin naar beneden) aangebracht. Er kunnen dus geen krullen op het glas blijven liggen. Behalve als de lamp tegen krullen wordt aangeperst, zodat geen luchtcirculatie meer mogelijk is. Alleen in het laatste geval krijgen we een vergelijkbare situatie als bij de proef.
[deskundige 2] rapporteert:
“Daarbij is de kracht, waarmee de lamp onder praktijkomstandigheden tijdens het lossen tegen het “vezelmateriaal wordt aangedrukt, nagebootst door er een zwaar voorwerp (moker) op te leggen”
Als ik de foto’s van de auto bekijk begrijp ik daar niets van. Het laatste deel van de laadvloer is als een soort ‘balkonnetje’ over de lampen gebouwd. De krullen raken bij het lossen de lampen in principe niet eens. Ik begrijp niet waar die horizontale kracht dan vandaan moet komen. Als de berg hoger is dan de lampen, kan er wel sprake zijn van enig contact, maar niet van persing. Het gewicht van de krullen is vertikaal naar beneden gericht en is dus is (krachtens de theoretische mechanicawetten) in horizontale richting nul. (...)
Een ander verschil met het resultaat van de proef is de tijdsduur. Als de hiervoor beschreven gebeurtenissen bezien is het duidelijk (zowel door [betrokkene F] en [betrokkene I] vermeld), dat de oplegger na het lossen naar voren is gereden. Het glas van de lamp werd dan in ieder geval ‘krulvrij’. Vervolgens heeft [betrokkene I] de wagen schoongemaakt. Als we uitgaan van de (meest ongunstige) verklaring, dat (er geen sprake was van een ‘hoopje’(getuige [betrokkene I]), maar van een hoop tot de hoogte van de laadvloer (getuige [betrokkene F]) dan wil dat zeggen dat die hoop eerst tegen het einde van de schoonmaakwerkzaamheden de hoogte van de lamp had kunnen bereiken. Waarschijnlijk zelfs op het allerlaatste moment, omdat ik aanneem dat [betrokkene I] niet steeds van en naar het einde van de oplegger zal hebben gelopen om kleine hoeveelheden over de rand te werken. Hij zal een grote bult voor zich uit hebben geveegd en – aangekomen bij de achterkant – de hoeveelheid krullen uit de oplegger hebben geschoven. Dat betekent dat de lamp (zo dat het geval zou zijn) slechts een paar minuten in aanraking kan zijn gekomen met krullen. Dat komt niet overeen met de benodigde tijd van ongeveer twintig minuten, die werd geconstateerd bij de proef. Dit terwijl bij de proef sprake was van een aanmerkelijk ongunstiger situatie dan die in werkelijkheid.
5. Foto 9 (bijlage 5, van [ ]) en foto 3 (uit fotomap van Bureau Forensisch Technische Onderzoeken)
Brand breidt zich naar boven veel sneller uit dan naar beneden. Opmerkelijk is dan ook het beeld dat bovengenoemde foto’s laten zien. Uit het schadebeeld krijg ik de indruk dat de brand op/nabij grondniveau is ontstaan en wel in de uiterste rechter hoek van de oplegger of rechts naast de oplegger, nabij de hoek. Bij de werklamp als oorzaak zou ik een brandbeeld verwachten meer boven en links van de rechter werklamp. Immers daar moeten de meeste krullen aanwezig zijn geweest als die krullen uit de wagen zijn geschoven.
6. Conclusie ten aanzien van de werklamp als mogelijke oorzaak.
Het is mijns inziens niet onmogelijk dat de rechter werklamp de brand heeft veroorzaakt, maar – zoals hiervoor uiteengezet – is er een aantal feiten en omstandigheden, dat dat niet aannemelijk maakt. Dit nog los nog van de vraag of de werklampen al dan niet hebben gebrand. (...)
2.11. Een deel van de schade die [eisers] door de brand heeft geleden is vergoed door haar eigen brandverzekeraars, een deel is niet vergoed. Bij brieven van 22 december 2009, 15 juli 2011 en 4 augustus 2011 heeft [eisers] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die niet is vergoed.
2.12. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] (TVM), heeft een expertisebureau ingeschakeld, te weten Dekra Experts B.V. te Rotterdam, om vast te stellen hoe hoog de onverzekerde schade is. [eisers] heeft een contra-expertise laten uitvoeren door Troostwijk Expertises B.V. te Rotterdam.
2.13. In de bedrijfsruimte waren ten tijde van de brand klassieke vrachtwagens aanwezig. In opdracht van [eise[eisers] heeft Pander Taxaties te Veenendaal deze vrachtwagens (merk: Scania Vabis) getaxeerd.
2.14. TVM heeft onderzoek laten doen naar de brandveiligheid van de bedrijfshal en de wijze waarop de brand is bestreden. Dat onderzoek is verricht door Rebel Risk Consultants B.V. te Huizen.
3.1. [eisers] heeft gevorderd, na wijziging van eis, verkort weergegeven, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van schade als gevolg van de brand op 8 oktober 2009, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente over de gevorderde bedragen vanaf de dag van de brand. De gevorderde schadevergoedingen bedragen:
I € 90.000,- voor [eiseres sub 1];
II € 178.580,10 voor [eiseres sub 2];
III € 18.184,21 voor [eiseres sub 3];
IV € 58.427,25 voor [eiseres sub 4].
[eisers] heeft voorts gevorderd dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, als volgt:
V aan [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] de facturen van ing. P.B. [deskundige Q] en Troostwijk Expertises van € 1.547,80, € 2.700,- en € 1.500,-, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente over de factuurbedragen vanaf een dag na het verstrijken van de op de facturen vermelde betalingstermijnen, respectievelijk 26 februari 2010, 4 mei 2011 en 20 mei 2011;
VI aan [eiseres sub 4] de factuur van Pander Taxaties van € 180,-, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
VII aan [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] € 4.000,-, zijnde twee punten van het liquidatietarief (tarief VI), zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten slotte heeft [eisers] gevorderd [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen.
3.2. [eisers] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door de wijze waarop zij de houtkrullen heeft gelost in hal 2 met de brand en de daardoor onstane schade als gevolg.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. [gedaagde] heeft gevorderd, na wijziging van eis, verkort weergegeven, dat de rechtbank [eiseres sub 3] (eiseres in conventie onder 3) veroordeelt om aan haar te betalen datgene waartoe (naar de rechtbank begrijpt) [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 4] (eiseressen in conventie onder 1, 2 en 4) hebben verzocht [gedaagde] te veroordelen met inbegrip van een verzochte kostenveroordeling, voor zover deze vordering is toegewezen. Voorts heeft zij gevorderd [eiseres sub 3] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4. [gedaagde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [eiseres sub 3] als verhuurder van de hal onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW doordat zij er niet op heeft toegezien dat haar huurder Allspan maatregelen zou treffen om brand te voorkomen.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eisers] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de onverzekerde schade als gevolg van de brand op grond van de stelling dat [gedaagde] die brand heeft veroorzaakt. Zij heeft deze stelling onderbouwd door verwijzing naar alle in het geding gebrachte rapporten. Die rapporten zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op het experiment dat [deskundige 2] heeft uitgevoerd met de werklamp in de bak met houtkrullen. Uit dat experiment kan worden afgeleid dat het in beginsel mogelijk is dat houtkrullen gaan branden doordat ze in contact komen met een werklamp van het merk en type dat op de oplegger van [gedaagde] was gemonteerd. Twee omstandigheden van het experiment verschillen echter wezenlijk van de omstandigheden die zich volgens de stellingen van [eisers] in werkelijkheid hebben voorgedaan. Die omstandigheden zijn: de kracht waarmee de werklamp in de houtkrullen is gedrukt en de tijd dat de werklamp in contact met de houtkrullen is geweest.
4.2. Over de kracht waarmee de werklamp in werkelijkheid in de houtkrullen is gedrukt wordt het volgende overwogen. Op de foto’s is te zien dat de werklamp horizontaal is gericht, een beetje schuin naar beneden (zodat in die richting kan worden geschenen) en is gemonteerd onder een uitstekend deel van de achterkant van de oplegger. De houtkrullen worden bij het lossen over dat uitstekende deel heen geschoven, het overgrote deel door de werking van de walking-floor, het restant door vegen met een bezem. Het is niet in geschil dat de houtkrullen die door de werking van de walking-floor zijn gelost met de shovel zijn weggeschoven. Het valt niet in te zien hoe het uit de oplegger over het uitstekende deel geveegde restant van de houtkrullen onder deze omstandigheden terecht kan zijn gekomen ‘op de lampen van de oplegger’ (dagvaarding onder 21) en ook niet hoe dat restant daarmee anders in contact kan zijn gekomen dan van recht opzij of schuin van onder en zonder druk als in het experiment is uitgeoefend met het gewicht van een moker.
4.3. Over de tijd dat de werklamp in werkelijkheid in contact met de houtkrullen is geweest, wordt het volgende overwogen. [betrokkene F] heeft verklaard dat hij bij de oplegger is weggegaan toen de chauffeur ging vegen, nadat deze de oplegger nog één tot anderhalve meter naar voren had gereden (dus van de houtkrullen vandaan), en dat de Poolse medewerker [betrokkene G] [achternaam: [betrokkene J], rechtbank] hem ([betrokkene F]) de brand vijf tot tien minuten nadien heeft gemeld. In dat verband overweegt de rechtbank dat het contact tussen de werklamp en de houtkrullen pas kan zijn ontstaan nadat [betrokkene I] zo lang heeft geveegd dat de houtkrullen die hij uit de oplegger veegde tot aan de werklamp reikten. [betrokkene I] heeft verklaard dat [betrokkene F] en hij, 1 à 2 minuten nadat hij bij de auto was weggelopen, door [betrokkene J] zijn gewaarschuwd dat er brand was. [betrokkene J] heeft verklaard dat hij twee minuten nadat hij [betrokkene I], die naar hem toe kwam, naar [betrokkene F] had doorverwezen, op de brand werd geattendeerd, waarna hij [betrokkene I] en [betrokkene F] heeft gealarmeerd. Deze verklaringen, die in zoverre niet door [eisers] zijn betwist, zijn met elkaar in overeenstemming en bevestigen dat tussen het moment dat [betrokkene I] zoveel houtkrullen uit de oplegger had geveegd dat deze tot aan de werklamp reikten en het moment dat de brand werd gemeld niet meer dan hooguit tien minuten kunnen zijn verstreken.
4.4. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat de uitgangspunten van het experiment niet stroken met de werkelijkheid. Gesteld noch gebleken is immers dat de werklamp in werkelijkheid tegen de houtkrullen aan gedrukt is geweest zoals in het experiment door middel van het gewicht van een moker. Evenmin is gesteld of gebleken dat het contact tussen de werklamp en de houtkrullen, als dat er daadwerkelijk is geweest, langer heeft geduurd dan hooguit tien minuten, derhalve circa de helft van de tijd die het duurde voordat de houtkrullen in het experiment begonnen te smeulen. Aan de stelplicht in dit opzicht kon niet worden voldaan door verwijzing naar de in het geding gebrachte rapporten. Hier komt bij dat ing. [deskundige W] erop heeft gewezen dat op foto’s van de achterkant van de oplegger geen brandsporen boven de werklamp te zien zijn. Niet valt in te zien hoe de brand bij de werklamp kan zijn begonnen zonder brandsporen boven die lamp achter te laten. Op grond van de stellingen van [eisers] en de in het geding gebrachte rapporten, voor een belangrijk deel steunend op het experiment van [deskundige 2], kan om deze redenen niet worden geoordeeld dat de brand in het onderhavige geval is ontstaan door contact tussen de werklamp en de houtkrullen.
4.5. Ook als zou komen vast te staan dat de houtkrullen die met een bezem uit de oplegger zijn geveegd een grote berg vormden die reikte tot aan de laadvloer van de oplegger, dat de werklamp aan stond en dat de chauffeur de oplegger, na het uitvegen ervan, niet verder naar voren heeft gereden (dus van de geloste houtkrullen vandaan), kan op basis van de stellingen van [eisers] dus niet worden geoordeeld dat [gedaagde] de brand heeft veroorzaakt. Bewijs van die stellingen is dus niet terzake dienend. Het is niet aannemelijk dat een nieuw deskundigenrapport meer inzicht in de oorzaak van de brand zou kunnen geven dan de rapporten die reeds zijn uitgebracht. De rechtbank zal daarom geen deskundige benoemen. De conclusie is dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.6. [eisers] wordt als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten veroordeeld.
4.7. De vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt toegewezen. Die voorwaarde is niet ingetreden. De vordering in reconventie wordt daarom niet beoordeeld.
4.8. De vordering in reconventie is, gezien de samenhang van de gedingen in conventie en in reconventie, een redelijke vorm van verdediging, zodat [eiseres sub 3] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie (HR 11 februari 2011, RvdW 2011, 249, rechtsoverweging 5).
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 3.621,- aan vast recht en € 5.000,- aan salaris voor de advocaat (2½ punt, tarief VI) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de nakosten, aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 205,- voor salaris voor de advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,- voor nasalaris voor de advocaat en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [eiseres sub 3] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.000,- aan salaris voor de advocaat (1 punt, tarief VI) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.