burgerlijk recht, sector kanton
zaakgegevens 828215 \ CV EXPL 12-4102 \ 199 \ 392
uitspraak van
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. J.M.E. van der Haar
de stichting Stichting Katholieke Universtiteit
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. J.A. van den Berg
Partijen worden hierna [werknemer] en het UMC genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 juni 2012 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2. De feiten
2.1. [werknemer] werkt sinds 2007 als administratief medewerker op de afdeling Dermatologie van het UMC. Vanaf 1 februari 2009 werkte [werknemer] op grond van een schriftelijke “oproeparbeidsovereenkomst bepaalde tijd–nuluren”. In de arbeidsovereenkomst is een uurloon van € 10,06 bruto vastgelegd. Daarnaast is in de arbeidsovereenkomst bepaald:
De medewerker heeft recht op een compensatietoeslag van 12% over het bruto uursalaris ter verrekening van het recht op vakantie, feest- en verlofdagen.
2.2. Op de arbeidsverhouding tussen [werknemer] en het UMC is de CAO Universitaire Medische Centra 2011-2013 (hierna: ‘de CAO’) van toepassing, die, voor zover hier van belang inhoudt:
artikel 7.1 Verlenen vakantie
1 De werkgever verleent de medewerker elk kalenderjaar vakantie met behoud van bezoldiging met inachtneming van het bij en krachtens de artikelen 7.1.1 tot en met 7.1.6/ 7a.7.6 bepaalde. (…)
Artikel 7.1.1 Aanspraak op vakantie
1 De aanspraak op vakantie bedraagt 9% van de in het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst vermelde arbeidsduur van de medewerker en wordt uitgedrukt in gehele uren. (…)
2.3. In een brief aan [werknemer] van 30 januari 2012 schrijft het UMC:
(…)
Uw claim met betrekking tot een contract voor onbepaalde tijd per 1 februari 2012 zullen wij honoreren. Daarbij willen wij expliciet opmerken dat het met u aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een onbedoeld effect is van de reeks van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die u reeds met het UMC St. Radboud bent aangegaan.
De arbeidsomvang van uw arbeidsovereenkomst stellen we vast op de gemiddelde arbeidsduur per week, berekend over de periode 01-01-2011 tot 01-01-2012, zijnde 26,48 uur per week.
2.4. [werknemer] heeft schriftelijk (in een brief van 31 januari 2011) geprotesteerd tegen de door het UMC gestelde arbeidsomvang. [werknemer] stelt dat de (bruto-)arbeidsomvang dertig uur per week bedraagt en hij dienovereenkomstig dient te worden uitbetaald.
2.5. Het UMC heeft [werknemer] een op 2 maart 2012 gedateerde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ter ondertekening toegezonden. In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst is vermeld, voor zover hier van belang:
De arbeidsduur is voor de medewerker vastgesteld op 1376,44 uren per kalenderjaar, dit is gemiddeld 26,47 uren per week.
2.6. [werknemer] heeft de op 2 maart 2012 gedateerde arbeidsovereenkomst niet ondertekend.
2.7. Partijen hebben overleg gevoerd over de in de arbeidsovereenkomst op te nemen arbeidsomvang, doch zijn niet tot elkaar gekomen.
2.8. Sinds 1 februari 2012 is [werknemer] werkzaam op basis van een dienstverband van 26,47 uur tegen een salaris van € 1.410,26 bruto per maand.
2.9. In de toelichting op de CAO is vermeld:
Jaarurensystematiek
Uw werktijdpercentage bepaalt hoeveel uren uw jaartaak is. Met uw leidinggevende maakt u, zowel bij indiensttreding als tijdens uw jaargesprek afspraken over de in te roosteren werkdagen en –tijden. (…) Deze werkwijze heet de jaarurensystematiek.
2.10. In de toelichting wordt vervolgens een voorbeeld gegeven hoe op basis van de “bruto werkuren” de “in te roosteren (netto) werktijd” wordt berekend.
3. De vordering en het verweer
3.1. [werknemer] vordert, samengevat weergegeven, veroordeling van het UMC tot:
a. vermelding van dertig uren per week als contracturen van [werknemer] in de per 1 februari 2012 geldende arbeidsovereenkomst tussen partijen;
b. betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 188,07 bruto per maand vanaf 1 februari 2012, tot en met mei 2012 bedragende € 752,28 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
c. betaling van een bedrag van € 348,61 terzake van de door [werknemer] gemaakte kosten van rechtsbijstand door mr. C.S. van der Woude;
d. betaling van een bedrag van € 599,76 terzake van de door de vader van [werknemer] gemaakte kosten in verband met het geschil tussen [werknemer] en het UMC;
e. betaling van de kosten van deze procedure.
3.2. [werknemer] legt aan de vordering ten grondslag dat het UMC er ten onrechte van uitgaat dat de omvang van het dienstverband per week gelijk is aan het gemiddelde aantal feitelijk gewerkte uren per week in 2011, zijnde 26,47 uur per week. [werknemer] stelt dat die uren de ‘netto’ uren zijn. Berekend door middel van de jaarurensystematiek die door het UMC op grond van de CAO wordt gehanteerd, wordt gekomen tot een ‘bruto’ aantal uren van (afgerond) dertig per week omdat het aantal feitelijk gewerkte uren wordt vermeerderd met vakantiedagen en feestdagen. [werknemer] krijgt in de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2012 geen toeslag meer van 12% ter verrekening van het recht op vakantie-, feest- en verlofdagen en wil daarom doorbetaalde vakantie-uren, dus naast de 26,47 gewerkte uren per week.
3.3. Het UMC voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen staat vast dat het aantal feitelijk door [werknemer] gewerkte uren – waaronder begrepen ingeroosterde, maar wegens ziekte niet gewerkte uren – over de periode 1 januari 2011 tot 1 januari 2012, bepaald aan de hand van artikel 7:610b BW, 1.377,20 (afgerond 1.377) bedroeg, gelijk aan 26,47 uur per week.
4.2. Vaststaat eveneens dat [werknemer] onder de oproepovereenkomst een toeslag van 12% ontving, kort gezegd ter compensatie van vakantie- en feestdagen.
Het UMC stelt zich op het standpunt dat de compensatie wordt vervangen door aan [werknemer] toegekende (doorbetaalde) vakantie-uren (124 per jaar), die in mindering worden gebracht op de jaartaak zodat het aantal in te roosteren werkuren resteert. [werknemer] stelt dat een ‘bruto’ aantal werkuren, dus inclusief vakantie-uren, moet worden berekend om het aantal netto werkuren, dus exclusief vakantie-uren, per week te bepalen.
4.3. De kantonrechter oordeelt als volgt. De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is van rechtswege ontstaan omdat de oproepovereenkomsten elkaar zonder onderbreking hebben opgevolgd vanaf 1 januari 2009 tot 1 januari 2012. Het UMC heeft dat jegens [werknemer] erkend in de hiervoor in rechtsoverweging 2.3. geciteerde brief. Op grond van het bepaalde in artikel 7:668a lid 1 sub a BW geldt de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als aangegaan voor onbepaalde tijd. Nu een omzetting van een oproepovereenkomst naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd plaatsvindt, dient de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gelet op voornoemd artikel onder dezelfde althans (zoveel mogelijk) vergelijkbare voorwaarden te worden aangegaan.
4.4. Anders dan door het UMC aangevoerd, is de op grond van artikel 7:610b BW vastgestelde arbeidsomvang van [werknemer] de ‘netto’ omvang. Partijen hebben vastgesteld hoeveel uren [werknemer] feitelijk heeft gewerkt. Op basis van dat aantal dient vervolgens – nu geen sprake meer is van een oproepovereenkomst – te worden berekend wat de ‘bruto’ contractsomvang dient te zijn om tot de jaartaak van [werknemer], dus inclusief vakantie-uren, en aldus vergelijkbare voorwaarden, te komen.
4.5. Wanneer de stellingen van het UMC zouden worden gevolgd en [werknemer] de vakantie-uren dient op te nemen ten laste van de door het UMC gestelde arbeidsomvang, komt [werknemer] in een ongunstiger positie. Het aantal feitelijk te werken uren komt dan lager uit dan 26,47 uur per week. Immers, de 124 uren vakantie (waarbij nog komen de uren voor de erkende feestdagen) strekken dan in mindering op de eerder feitelijk gewerkte 1.377 uur per jaar. [werknemer] werkt dan feitelijk, in afwijking van artikel 7:610b BW, minder uren en ontvangt dan ook minder salaris omdat de toeslag is vervallen en overigens het aantal betaalde uren gelijk blijft.
4.6. Om te komen tot een situatie die zoveel mogelijk gelijk is aan die onder de laatste oproepovereenkomst, dient het feitelijk gewerkte aantal uren – zoals door [werknemer] bepleit – als de in te roosteren (netto) werktijd te worden beschouwd. [werknemer] baseert zijn berekening van het ‘bruto’ aantal uren op de toelichting van de CAO. Gelet op die onderbouwing, die door het UMC ook niet is betwist, gaat de kantonrechter uit van de door [werknemer] berekende 29,84 contractsuren per week, waarvan 26,47 uur feitelijk in te roosteren. [werknemer] rondt het aantal contracturen af tot dertig, hetgeen door het UMC evenmin is bestreden. Daarvan wordt derhalve eveneens uitgegaan, hetgeen met zich brengt dat het hiervoor onder a. weergegeven onderdeel van de vordering wordt toegewezen.
4.7. [werknemer] vordert betaling van een bedrag van € 188,07 bruto per maand, het verschil tussen het loon berekend over dertig contractsuren per week en dat berekend over 26,47 uur per week. Gelet op het vorenstaande wordt dit bedrag toegewezen. Tot en met mei 2012 gaat het om een bedrag van € 752,28 bruto. Voorts wordt toegewezen de onbetwiste wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
4.8. Tegen de gevorderde wettelijke verhoging is geen verweer gevoerd. Deze wordt derhalve als gevorderd toegewezen.
4.9. [werknemer] vordert de door mr. Van der Woude alsmede door zijn vader gefactureerde kosten voor buiten rechte verrichte werkzaamheden. Met betrekking tot de kosten van mr. Van der Woude is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van andere kosten dan de kosten ter voorbereiding van de procedure. Deze zijn onderdeel van de proceskosten, waarover een aparte beslissing wordt genomen. Met betrekking tot de kosten van de vader van [werknemer] is niet gesteld of gebleken dat het werkzaamheden zijn die toewijzing van buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.10. Voor het toegewezen bedrag heeft [werknemer] de procedure terecht aanhangig gemaakt. Het UMC wordt daarom veroordeeld in de proceskosten, waarbij het salaris van de gemachtigde wordt bepaald aan de hand van het toegewezen bedrag.
5.1. veroordeelt het UMC om in de schriftelijke arbeidsovereenkomst die voor [werknemer] geldt per 1 februari 2012 als contracturen een aantal van dertig (30) te vermelden;
5.2. veroordeelt het UMC tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 188,07 bruto per maand vanaf 1 februari 2012, tot en met mei 2012 bedragende € 752,28 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over een en ander vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
5.3. veroordeelt het UMC in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werknemer] begroot op € 103,73 aan dagvaardingskosten, € 207,00 aan griffierecht en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.4. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op