ECLI:NL:RBARN:2012:BY1538

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
232594
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van zekerheid van de proceskosten in een civiele procedure tussen een buitenlandse vennootschap en een Nederlandse eiser

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Arnhem, is een incident aanhangig gemaakt door de eiser in het incident, die zekerheid vorderde van de buitenlandse vennootschap BMH Instruments (HK) Co. Ltd. voor de proceskosten in een civiele procedure. De eiser stelde dat BMH, gevestigd in Hong Kong, geen bekende vestigingsplaats in Nederland had en daarom verplicht was zekerheid te stellen voor de proceskosten tot een bedrag van € 15.705,--. BMH heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar vroeg wel om veroordeling van de eiser in de proceskosten van het incident.

De rechtbank oordeelde dat, ingevolge artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, buitenlandse partijen die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, verplicht zijn om zekerheid te stellen voor de proceskosten. Aangezien BMH een vreemdeling is in de zin van dit artikel en geen beroep heeft gedaan op uitzonderingen, werd de vordering tot het stellen van zekerheid toegewezen. De rechtbank bepaalde dat BMH uiterlijk op 14 november 2012 de gevraagde zekerheid moest stellen.

Daarnaast werd BMH veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van de eiser tot dat moment waren begroot op € 1.421,-- aan salaris voor de advocaat. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 28 november 2012 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp op 17 oktober 2012 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarbij het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 232594 / HA ZA 12-547
Vonnis in incident van 17 oktober 2012
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
BMH INSTRUMENTS (HK) CO. LTD.,
gevestigd te Hong Kong,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.M. König te Nijmegen,
tegen
[eiser in het incident]
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf te Nijmegen.
Partijen zullen hierna BMH en [eiser in het incident] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid
- de incidentele conclusie van antwoord.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.
De beoordeling
In het incident
1. BMH heeft bij dagvaarding in de hoofdzaak gevorderd [eiser in het incident] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 300.000,--, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat partijen een overeenkomst van geldlening met elkaar hebben gesloten en dat [eiser in het incident] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit die overeenkomst.
2. [eiser in het incident] heeft voor alle weren een incident geopend en gevorderd dat BMH wordt veroordeeld zekerheid te stellen tot een bedrag van € 15.705,-- voor de proceskosten tot betaling waarvan zij naar aanleiding van de ingestelde vordering zou kunnen worden veroordeeld. Hij heeft daartoe gesteld dat BMH is gevestigd in Hong Kong en geen bekende vestigingsplaats in Nederland heeft.
3. BMH heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft wel gevraagd [eiser in het incident] in de proceskosten te veroordelen van het incident, danwel de kosten daarvan tussen partijen te compenseren, omdat [eiser in het incident] de zekerheidstelling ‘rauwelijks” heeft gevorderd.
4. Ingevolge artikel 224 Rv. zijn “allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen (…) verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten (…)”. Nu vast staat dat BMH een vreemdeling is in de zin van dit artikel en zij geen beroep heeft gedaan op een van de uitzonderingen genoemd in het tweede lid van artikel 224 Rv., zal de vordering tot het onweersproken bedrag van € 15.705,-- worden toegewezen.
5. Wat betreft de wijze van zekerheidstelling heeft [eiser in het incident] niets aangegeven. BMH heeft gesteld dat zij bereid is genoemd bedrag onder bepaalde voorwaarden op de derdengeldrekening van haar advocaat te laten bijschrijven. [eiser in het incident] heeft op dat voorstel niet meer kunnen reageren. Het volgende wordt overwogen.
6. Voor de wijze waarop zekerheidstelling voor proceskosten en/of schadevergoeding door een buitenlandse partij op basis van art. 224 Rv. moet geschieden, dient aansluiting te worden gezocht bij het bepaalde in artikel 6:51 BW. Daaruit volgt dat de vorm van zekerheid in beginsel ter keuze staat van degene die de zekerheid moet stellen, BMG in dit geval. In ieder geval moet de te stellen zekerheid zodanig zijn, dat [eiser in het incident] zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op de aangeboden zekerheid. De vordering van [eiser in het incident] zal daarom worden toegewezen als hierna in het dictum weer te geven, waarbij zal worden bepaald dat BMH de verlangde zekerheid binnen vier weken na dit vonnis zal stellen. De zekerheid zal dus moeten worden gesteld uiterlijk 14 november 2012.
7. BMH zal als de in het ongelijk te beschouwen partij de kosten van de procedure moeten dragen. Voor een andere beslissing op dit onderdeel is geen aanleiding. Het is voor risico van eiseres, als vreemdeling in de zin van art. 224 Rv, dat de wederpartij zonder vooroverleg om zekerheidstelling vraagt.
In de hoofdzaak
8. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 28 november 2012 voor conclusie van antwoord.
De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak
veroordeelt BMH tot het stellen van zekerheid ten behoeve van [eiser in het incident] voor de proceskosten van de onderhavige procedure tot een bedrag van € 15.705,--, uiterlijk op 14 november 2012,
veroordeelt BMH in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser in het incident], tot op heden begroot op € 1.421,-- aan salaris voor de advocaat,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
verwist de zaak naar de rol van 28 november 2012 voor conclusie van antwoord,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.
Coll.: ED