ECLI:NL:RBARN:2012:BY1485

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
232173
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op hardheidsclausule faalt bij te late betaling griffierecht

In deze civiele procedure heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Avenhoorn, een vordering ingesteld tegen gedaagde, Berkenrode International B.V., gevestigd te Andelst. De zaak is gestart met een dagvaarding op 10 juli 2012, waarbij eiseres werd aangesproken op het tijdig betalen van het griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, met als uiterste datum 15 augustus 2012. Eiseres heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule, zoals opgenomen in artikel 127a, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), om de gevolgen van de te late betaling te verzachten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de advocaat van eiseres, mr. P.M. Meijer, op de hoogte was van de verplichting tot tijdige betaling van het griffierecht en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verwarringwekkende informatie is verstrekt door de gerechtelijke administratie en dat de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling bij de advocaat ligt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de advocaat geacht wordt op de hoogte te zijn van de relevante termijnen en de gevolgen van overschrijding daarvan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op de hardheidsclausule faalt. Berkenrode is van deze instantie ontslagen, en eiseres is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 447,-- voor het salaris van de advocaat en € 1.789,-- voor het griffierecht. Dit vonnis is uitgesproken op 3 oktober 2012 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 232173 / HA ZA 12-522
Vonnis van 3 oktober 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te Avenhoorn,
eiseres,
advocaat mr. P.M. Meijer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERKENRODE INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Andelst,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Berkenrode genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte van [eiseres]
- de antwoordakte van Berkenrode.
Daarna is vonnis bepaald.
De motivering van de beslissing
1. [eiseres] heeft bij dagvaarding van 10 juli 2012 de onderhavige vordering tegen Berkenrode ingesteld. De zaak is op 18 juli 2012 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting. Ingevolge art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende [eiseres] te zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken nadien zou zijn bijgeschreven op de bankrekening van de rechtbank. Die termijn liep af op 15 augustus 2012.
2. De advocaat van [eiseres], mr. Meijer, heeft erkend dat de betaling te laat is verricht. Zij heeft een beroep gedaan op het buiten toepassing laten van het bepaalde in art. 127a lid 2 Rv op de in dat artikel in lid 3 genoemde grond, de zogenoemde hardheidsclausule. Daartoe heeft zij aangevoerd:
a. dat de rechtbank in 2010 een verzoek om een rekening-courant aan te gaan met de maatschap waar mr. Meijer deel van uitmaakt heeft afgewezen en dat de rechtbank daardoor de maatschap eraan heeft “blootgesteld dat er fouten kunnen sluipen in de overboeking van de griffierechten”;
b. dat de rechtbank de schijn heeft gewekt dat dat de dagvaarding ook ingeval van betaling na 15 augustus 2012 in behandeling zou worden genomen, omdat zij (i) de zaak, nadat door Berkenrode het eerder tegen hem verleende verstek was gezuiverd, op de rol van 15 augustus 2012 heeft verwezen naar de rol van 26 september voor conclusie van antwoord, wat zich niet verdraagt met de door de rechtbank op 23 juli 2012 verstuurde nota voor het griffierecht, waar staat dat de dagvaarding in beginsel niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, en (ii) omdat de rechtbank op 24 augustus 2012 nog een aanmaning terzake van het verschuldigde griffierecht aan mr. Meijer heeft verzonden.
3. Berkenrode heeft betwist dat [eiseres] een beroep op de hardheidsclausule toekomt.
4. Dat de rechtbank een verzoek van de maatschap waar mr. Meijer deel van uitmaakt heeft afgewezen is op zichzelf juist, maar die omstandigheid brengt niet met zich dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat het een omstandigheid betreft die in de risicosfeer van mr. Meijer ligt. Het behoort tot haar verantwoordelijkheid zodanige maatregelen te treffen dat, ook al bestaat er geen rekening-courantverhouding, wordt zorggedragen voor de (tijdige) voldoening van verschuldigde griffierechten. Daarbij dient bedacht te worden dat, volgens inmiddels vaste rechtspraak, de advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van onder meer de onderhavige procedure zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Mr. Meijer had daarom zodanige maatregelen moeten treffen dat wordt zorggedragen voor tijdige betaling van het griffierecht.
5. Ook is niet gebleken dat het achterwege blijven van de tijdige betaling van het griffierecht is te wijten aan verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie voordat de betalingstermijn was verstreken. Wat betreft de in dat verband door mr. Meijer onder 2.b aangevoerde omstandigheden geldt het volgende.
De zaak is op de rol van 15 augustus 2012 verwezen voor conclusie van antwoord. Dat is via het roljournaal op 16 augustus 2012 ter kennis gebracht van mr. Meijer. Op dat moment was de betaaltermijn al verstreken. Datzelfde geldt voor de door de rechtbank aan mr. Meijer verzonden aanmaningsbrief van 24 augustus 2012. Dat de rechtbank na het verstrijken van de wettelijke betaaltermijn een aanmaningsbrief terzake van het griffierecht aan mr. Meijer heeft gezonden is op zichzelf geen verwarringwekkende gedraging. Eiser blijft het griffierecht immers verschuldigd, ook al komt het tot een ontslag van instantie.
Op grond van de tekst van die aanmaningsbrief, zoals die door mr. Meijer in haar akte is geciteerd, mocht zij redelijkerwijs ook niet verwachten dat de dagvaarding ingeval van betaling na die aanmaning nog in behandeling zou worden genomen. De feiten in het door mr. Meijer aangehaalde arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 6 juli 2011 verschillen in dat opzicht van de feiten in de onderhavige zaak. Bij het voorgaande komt dat mr. Meijer al eerder, bij brief van de rechtbank van 20 augustus 2012, op de hoogte was gebracht van het feit dat zij het griffierecht te laat had betaald en van de consequenties daarvan. Er is dus geen sprake van bedoelde verwarringwekkende informatie.
Dat het voor [eiseres] onoverkomelijk is het griffierecht nogmaals te voldoen is gesteld noch gebleken.
Al met al noopt hetgeen mr. Meijer heeft aangevoerd niet tot geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv.
6. De conclusie is dat het beroep op de hardheidsclausule faalt. Berkenrode zal daarom, overeenkomstig het bepaalde in art. 127a lid 2 Rv, van deze instantie worden ontslagen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
De beslissing
De rechtbank
ontslaat Berkenrode van deze instantie,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Berkenrode tot op heden begroot op € 447,-- voor salaris van de advocaat en op € 1.789,-- wegens griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.
Coll.: ED