zaaknummer / rolnummer: 233273 / KG ZA 12-443
Vonnis in kort geding van 11 september 2012
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARN B.V.,
gevestigd te Beuningen,
eiseres,
advocaten mrs. J. Westerhof en V.H.B. Kruit te Utrecht,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
REGIO RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. R. van de Klashorst te Den Haag.
Partijen zullen hierna ARN en Rivierenland genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van ARN
- de pleitnota van Rivierenland.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. ARN is een afvalverwerkingsbedrijf. Rivierenland is een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van gemeenten op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen. ARN is op 19 september 1994 met Rivierenland het ‘afvalaanlever-, verwerkings- en reststoffencontract’ aangegaan (hierna: de overeenkomst). Op basis van de overeenkomst levert Rivierenland het (huishoudelijk)afval uit de bij haar aangesloten gemeenten aan bij ARN om door ARN te worden verwerkt (verbrand). In de overeenkomst, waarin Rivierenland ‘leverancier’ wordt genoemd en ARN ‘verwerker’, is verder onder meer bepaald:
1. Jaarlijks vóór 1 juli worden door verwerker de tarieven vastgesteld, welke gelden in het
daarop volgende kalenderjaar.
(…)
3. Jaarlijks vóór 1 april deelt verwerker aan leverancier mee, welke tarieven hij
voornemens is ten behoeve van het daaropvolgende kalenderjaar vast te stellen.
Het dagelijks bestuur van leverancier kan binnen 2 maanden haar gevoelens omtrent de
voorgenomen tarieven kenbaar maken. Zonodig vindt, alvorens tot definitieve
vaststelling van de tarieven over te gaan, nader overleg plaats tussen verwerker en
leverancier.
4. Leverancier is gerechtigd om op zijn kosten een registeraccountant aan te
wijzen, die inzage krijgt in de wijze van berekening van de tarieven.
5. Indien tussen verwerker en leverancier in redelijkheid geen overeenstemming
omtrent de tarieven wordt bereikt, als bedoeld in het eerste lid, zijn beide
partijen gerechtigd om, in afwijking van het bepaalde in artikel 9, de
overeenkomst te doen beëindigen met ingang van 1 januari van het
eerstvolgende kalenderjaar, met inachtneming van een opzegtermijn van zes
maanden.
(…)
Duur overeenkomst
1. Deze overeenkomst wordt geacht te zijn ingegaan op 1 april 1995 en eindigt
op 31 maart 2015.
2. De overeenkomst wordt na 31 maart 2015 telkens stilzwijgend met een periode van vijf jaar verlengd, tenzij één van beide partijen de andere partij schriftelijk meedeelt de overeenkomst te willen beëindigen. In dat geval dient een opzegtermijn van vijf jaar in acht te worden genomen.
1. Alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst, danwel nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn, zullen worden beslecht door arbitrage, overeenkomstig het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam.’
2.2. Soortgelijke overeenkomsten heeft ARN in 1994 gesloten met een aantal andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zoals Rivierenland, ook wel Gemeenschappelijke Regelingen of regio’s genoemd. Deze regio’s – waaronder Rivierenland – zijn tevens aandeelhouders van ARN.
2.3. In 2006 is ARN per 1 januari 2007 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) met – kort weergegeven – (een aantal vennootschappen behorend tot) het Remondis-concern (hierna: Remondis), zijnde een particulier (bedrijfs)afvalverwerkingsbedrijf. In dat kader is Remondis ook aandeelhouder geworden van ARN.
2.4. In de als productie 6 aan de zijde van Rivierenland overgelegde samenwerkingsovereenkomst tussen ARN Remondis is onder meer bepaald:
‘Hoofdstuk 5 Garanties en zekerheden
11.1 REMONDIS (…) zal met ingang van 1 januari 2007 aan ARN i) een prijsgarantie als bedoeld in artikel 12 hierna (…) verstrekken en iv) zich (…) borgstellen voor de door de (…) Gemeenschappelijke Regelingen verstrekte garantstellingen voor leningen aan ARN als bedoeld in artikel 15 hierna.
(…)
12. Prijsgarantie
12.1 REMONDIS (…) zal ervoor zorgdragen en garanderen aan ARN dat ARN (financieel) in staat is en zal zijn, en daartoe afdoende middelen zal hebben, om aan de Gemeenschappelijke Regelingen in het eerste jaar van de participatie door REMONDIS (…) in het kapitaal van ARN een prijs ter hoogte van € 119,- te berekenen voor de verwerking van afval op grond van de bij de ondertekening van deze Samenwerkingsovereenkomst bestaande Vuilverwerkingsovereenkomsten tussen ARN en de Gemeenschappelijke Regelingen. Deze prijsgarantie geldt ook voor de daaropvolgende jaren, waarbij evenwel de prijs per ton aangeleverde afval jaarlijks(…) zal worden geïndexeerd met een percentage van 1,8% (…), voor het eerst op 01 januari 2008.’
(…)
15. Borgstelling voor bestaande leningen
15.1 De aan de Gemeenschappelijke Regelingen deelnemende gemeenten (“Betrokken Gemeenten”) hebben voor leningen van ARN tot een hoogte van (…) aan de geldverstrekker zekerheid geboden. De actuele stand van deze leningen en de daarvoor geboden zekerheden (borgtochten) (…) blijken uit het (…) overzicht.’
2.5. Als bijlage 3 bij de overgelegde samenwerkingsovereenkomst is een aandeelhoudersbesluit van ARN gevoegd. Daarin wordt ARN ‘de vennootschap’ genoemd. In dat aandeelhoudersbesluit is onder meer bepaald:
‘BESLUITEN
(…)
4. Goedkeuring te verlenen aan de ondertekening door de vennootschap van de “Samenwerkingsovereenkomst” inclusief bijbehorende afspraken met REMONDIS (…) en wat betreft (…) Rivierenland en (…), ieder individueel hierbij uitdrukkelijk in te stemmen met het bepaalde in artikel 6.3 (fiscale vrijwaring), artikel 9 (dividendbeleid) en artikel 15 (stortplaatsregeling) van de Samenwerkingsovereenkomst.’
2.6. Bij brief van 28 maart 2012 heeft ARN aan Rivierenland onder meer geschreven:
‘Overeenkomstig het gestelde in artikel 7, lid 3, van de in 1994 tussen uw regio en ARN (…) gesloten ‘Afvalaanlever-, verwerkings- en reststoffenovereenkomst’ dienen wij omstreeks deze datum aan uw regio en de in uw regio deelnemende gemeenten een eerste globale indicatie te verschaffen van het te verwachten tarief, zoals dat volgend jaar (2013) waarschijnlijk zal gaan gelden voor de verwerking van de door u bij ARN (…) ter verbranding aan te bieden afvalstoffen.
Aangezien de bepaling van het tarief is gebaseerd op eerder gemaakte afspraken herhalen wij deze afspraken welke leiden tot een eerste tariefindicatie voor 2013.
Voor het basistarief is relevant dat de aandeelhouders van ARN (…) unaniem hebben ingestemd met het aangaan van een samenwerkingsverband met Remondis (…). In deze overeenkomst is vastgelegd dat ARN (…) in staat werd gesteld het verwerkingstarief te verlagen van € 132,00 (prijspeil 2006) naar € 119,00 per ton, met daarna een jaarlijkse indexatie van 1,8%.
(…)
In de Algemene vergadering van Aandeelhouders van 17 december 2010 werd de door het bestuur van ARN (…) opgestelde jaarrekening 2009 vastgesteld. (…)
De afvalaanleverende regio’s hebben toen tevens de mogelijkheid gekregen om hun gevoelens te uiten over het door de directie gedane voorstel om, binnen de door haar gestelde randvoorwaarden (zie bijlage), vanaf 2011 een tariefskorting van 25,71% te kunnen aanbieden voor regio’s/gemeenten. Een belangrijke voorwaarde daarbij is, vanwege de continuïteit van ARN (…) dat zij expliciet aangeven dat zij de aanlevering van hun afval aan ARN (…) in ieder geval wensen te continueren tot en met 2020 (…)
Uw regio heeft vooralsnog schriftelijk aan ARN (…) aangegeven per april 2015 op te zullen houden met het aanleveren van te verwerken afvalstoffen bij ARN (…) Hiermee voldeed u niet aan de randvoorwaarden van de directie om voor de aangeboden korting in aanmerking te kunnen komen.
ARN (…) zal voor de verwerking van huishoudelijk afval voor 2013 voor alle aanleverende regio’s een basistarief van € 125,53 (€ 123,32 + 1,8% indexering) per ton hanteren. Aangezien uw regio (nog) niet heeft aangegeven ook tot en met 2020 te zullen blijven aanleveren, zal er in 2013 voor uw regio geen tariefskorting worden gehanteerd.’
2.7. Rivierenland heeft bij brief van 29 juni 2012 aan ARN onder andere geschreven:
‘Zoals aangekondigd in de brief van 13 juni 2012 maakt (…) Rivierenland (“de Regio”) gebruik van de in artikel 7.5 van de Afvalverwerkingsovereenkomst vervatte mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging van die overeenkomst. Het volgende ligt hieraan ten grondslag.
Conform artikel 7.3, eerste volzin, van de Afvalverwerkingsovereenkomst heeft ARN (…) de regio bij brief van 28 maart 2012 een eerste tariefsindicatie 2013 – ter hoogte van € 125,53 – verstrekt.
In lijn met artikel 7.3, tweede volzin, van de Afvalverwerkingsovereenkomst heeft de regio bij brief van 19 april 2012 aan ARN kenbaar gemaakt dat dit tarief niet aanvaardbaar is. Reden hiervoor is het feit dat andere afvalleveranciers, die hebben ingestemd met een onderhandse verlenging van de Afvalverwerkingsovereenkomst, een korting op dat tarief is aangeboden van ruim € 30,= terwijl voor ARN van meet af aan duidelijk is geweest dat de regio vanwege haar verplichting tot aanbesteding niet kan instemmen met die kortingsvoorwaarde. Op deze wijze heeft ARN de Regio op onwettelijke gronden het kortingstarief onthouden waardoor een ongerechtvaardigd onderscheid is gecreëerd tussen de Regio en de andere afvalleveranciers.
Conform artikel 7.3, derde volzin, van de Afvalverwerkingsovereenkomst, zijn partijen op 4 juni 2012 in overleg getreden over het door ARN aan de Regio aangeboden tarief. Tijdens dit overleg heeft de regio aan ARN kenbaar gemaakt dat de calculaties van ARN niet worden betwist, maar dat het voor de Regio van belang is vast te stellen of ARN bereid is de Regio een redelijk tarief aan te bieden, vergelijkbaar met het kortingstarief dat de andere regio’s is aangeboden. Uit de brief van ARN van 7 juni 2012 blijkt dat ARN hiertoe niet bereid is.
Gezien het ontbreken van bereidheid aan de zijde van ARN het aangeboden tarief te herzien kan, in de hiervoor genoemde context, in redelijkheid niet van de Regio worden verwacht dat zij instemt met het aangeboden tarief. Hierdoor is sprake van een situatie ex artikel 7.5 van de Afvalverwerkings-overeenkomst waarin partijen in redelijkheid geen overeenstemming hebben bereikt over het te hanteren afvalverwerkingstarief 2013. De Regio heeft om die reden (…) besloten de afvalverwerkingsovereenkomst met een beroep op artikel 7.5 tussentijds te beëindigen, hetgeen de Regio met deze opzeggingsbrief formaliseert.
Conform artikel 7.5 van de Afvalverwerkingsovereenkomst – waarin een opzegtermijn van zes maanden wordt voorgeschreven – zal de Afvalverwerkingsovereenkomst eindigen met ingang
van 1 januari 2013. De Regio zal de dienstverlening ter zake van afvalverwerking per die datum aanbesteden. Het spreekt voor zich dat ARN aan deze procedure van aanbesteding kan deelnemen.’
2.8. ARN verzet zich tegen deze opzegging van de overeenkomst door Rivierenland.
In verband daarmee heeft Rivierenland ARN betrokken in een arbitrageprocedure bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) te Rotterdam. Die procedure, met nummer NAI 4050, loopt nog.
3.1. ARN vordert –samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van Rivierenland in de proceskosten,
Primair
I. Rivierenland te bevelen om na 1 januari 2013 haar afvalstoffen door te leveren aan ARN, alsmede de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te blijven nakomen tegen een tarief van een bedrag ad € 123,32 exclusief een verhoging van 1,8% indexering, tot het moment dat het NAI uitspraak heeft gedaan in de zaak met zaaknummer NAI 4050, dan wel tot 1 april 2015, één en ander op straffe van een dwangsom;
II. Rivierenland te verbieden enige opdracht ter zake afvalleveranties te gunnen aan een ander dan ARN tot in ieder geval 1 april 2015, dan wel tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen moment, alsmede Rivierenland te bevelen om binnen één (1) dag na het wijzen van dit vonnis te (doen) staken en gestaakt houden van (enige) publiekelijke (uitvoerings)handeling(en) ter zake (Europese) aanbesteding ter zake afvalleveranties waaronder, doch niet uitsluitend, het plaatsen van een advertentietekst op de aanbestedingskalender en de gunning van de Europese aanbesteding tot het moment dat het NAI uitspraak heeft gedaan in de zaak met zaaknummer NAI 4050, één en ander op straffe van een dwangsom;
Subsidiair
III. Rivierenland bij wijze van voorschot te veroordelen tot vergoeding van de door ARN te lijden schade als gevolg van het niet nakomen van de overeenkomst
na 1 januari 2013, welke thans wordt begroot op een bedrag ad € 1.100.000,00
te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, dan wel een door de
3.2. Rivierenland voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Centraal in deze zaak staat de vraag of Rivierenland de overeenkomst voor het einde van de looptijd – 31 maart 2015 – met een beroep op artikel 7 lid 5 van de overeenkomst heeft kunnen opzeggen per 1 januari 2013 zoals zij heeft gedaan bij brief
van 29 juni 2012. Volgens ARN kon Rivierenland dat niet, in de eerste plaats niet omdat Rivierenland afstand heeft gedaan van haar recht om op grond van artikel 7 lid 5 de overeenkomst tussentijds door opzegging te beëindigen. ARN wijst in dat verband op
de artikelen 11 en 12 van de samenwerkingsovereenkomst in combinatie met punt 4 in bijlage 3 van de samenwerkingsovereenkomst.
4.2. Voorop gesteld moet worden dat Rivierenland geen partij is bij de samenwerkings-overeenkomst die als productie 6 door Rivierenland is overgelegd. ARN is die overeenkomst aangegaan met Remondis. In de samenwerkingsovereenkomst als zodanig kan Rivierenland dan ook geen afstand hebben gedaan van enig recht. Daaraan doet niet af dat Rivierenland aandeelhouder is van ARN. Bij de samenwerkingsovereenkomst is als bijlage 3 wel een aandeelhoudersbesluit gevoegd van de aandeelhouders van ARN. In dat aandeelhoudersbesluit wordt onder punt 4 goedkeuring verleend aan de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst inclusief ‘bijbehorende afspraken’ met Remondis.
Volgens ARN volgt uit de goedkeuring dat Rivierenland heeft ingestemd met de
artikelen 11 en 12 van de samenwerkingsovereenkomst. In de artikelen 11 en 12 van de samenwerkingsovereenkomst valt echter niet te lezen dat Rivierenland afstand heeft gedaan van haar recht om het jaarlijks vast te stellen tarief ter discussie te stellen zoals bedoeld in artikel 7 van de afvalverwerkingsovereenkomst. De artikelen 11 en 12 behelzen slechts de garantie van Remondis aan ARN dat ARN in staat zal zijn een geïndexeerd tarief van
€ 119,00 aan te bieden aan de leveranciers. Dat lijkt de garantie van Remondis aan ARN dat ARN bedrijfseconomisch niet genoodzaakt zal zijn een hoger tarief bij de leveranciers in rekening te brengen. Zonder nadere toelichting die ontbreekt is er geen aanknopingspunt voor de gedachte dat ARN en haar aandeelhouders, waaronder Rivierenland, hebben beoogd de tarieven in hun verhouding van verwerker tot leverancier(s) daarmee te fixeren op dat geïndexeerde bedrag van € 119,00 en artikel 7 van de afvalverwerkingsovereenkomst buiten werking te stellen. Geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit blijkt dat ARN het aandeelhoudersbesluit zo heeft mogen begrijpen. De stelling van ARN dat Rivierenland afstand heeft gedaan van dat recht wordt dan ook verworpen.
4.3. Als reden voor opzegging van de overeenkomst heeft Rivierenland in de eerste plaats aangevoerd dat zij niet het kortingstarief krijgt dat aan andere regio’s wel is toegekend, omdat zij, anders dan de andere regio’s, niet heeft ingestemd met verlenging van de overeenkomst tot 2020. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat het zo kan zijn dat, zoals Rivierenland heeft betoogd, verlenging van de overeenkomst na ommekomst ervan in 2015 in strijd is met het aanbestedingsrecht omdat Rivierenland, net als de andere regio’s, na afloop van het contract de afvalverwerking moet gaan aanbesteden, maar als van die strijdigheid al sprake is, betekent dat hooguit dat de andere regio’s om die reden de korting niet hadden mogen krijgen. Het kan er echter niet toe leiden dat ARN deze korting ook moet geven aan Rivierenland terwijl Rivierenland niet bereid is om de tegenprestatie voor de korting te leveren, te weten het verlengen van de overeenkomst tot 2020. In het midden kan hierdoor blijven of de door Rivierenland gestelde strijd met het aanbestedingsrecht zich voordoet.
4.4. Ook meer in het algemeen heeft Rivierland zich op het standpunt gesteld dat het tarief van € 123,32 dat ARN voor 2013 heeft voorgesteld, gemeten aan tarieven die zoal in de markt gelden, veel te hoog is, dat van Rivierenland niet kan worden gevergd dat te accepteren en dat zich daarom de situatie voordoet dat tussen verwerker en leverancier in redelijkheid geen overeenstemming wordt bereikt, zoals bedoeld in art. 7 lid 5 van de overeenkomst. Daartegenover heeft ARN zich op het standpunt gesteld dat de regeling van art. 7 niet is bedoeld om de marktconformiteit van het tarief ter discussie te kunnen stellen. Volgens ARN is art. 7 alleen bedoeld om ter discussie te kunnen stellen of het voorgestelde tarief op basis van de bedrijfseconomische omstandigheden van ARN in redelijkheid op dat tarief kon worden berekend. Wat de reikwijdte en betekenis is van art. 7, is een kwestie van uitleg, waarbij het niet alleen op een zuiver taalkundige uitleg van de tekst aankomt maar ook op de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden daaraan mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Voorshands geoordeeld is er reden om aan te nemen dat art. 7 de beperkte betekenis heeft die ARN eraan toekent. (De verbrandingsinstallatie van) ARN is voortgekomen uit de behoefte van overheden om tot een (gezamenlijke) minder milieubelastende wijze van afvalverwerking te komen. Onvoldoende weersproken is de stelling van ARN dat daartoe destijds grote investeringen zijn gedaan om een moderne vuilverbrandingsinstallatie op te richten. Dat kon alleen met de zekerheid dat de leveranciers die tevens aandeelhouders in ARN zijn voor de duur van minstens twintig jaar gebonden zouden zijn hun afval ter verwerking aan ARN aan te bieden. Dan zouden ARN en haar participanten zeker zijn dat de investeringen terugverdiend zouden worden. Tegen deze achtergrond ligt weinig voor de hand dat de twintigjarige contracten een ruime mogelijkheid voor tussentijdse beëindiging zouden behelzen. Evenmin is erg aannemelijk dat beoogd is dat ARN, gezien haar achtergrond en de specifieke situatie, waarin zij voornamelijk bedrijfseconomisch afhankelijk zou zijn van een beperkt aantal participerende leveranciers, commerciële tarieven zou moeten gaan bieden, waarmee zij met commerciële aanbieders in de markt zou moeten concurreren. Voldoende aannemelijk is daarom dat art. 7 die beperkte betekenis heeft. Dat vindt ook steun in lid 4 van dat artikel, waarin de leverancier de bevoegdheid krijgt een registeraccountant inzage te laten nemen in de wijze van berekening van de tarieven. Aangezien het Rivierenland erom gaat dat het door ARN voorgestelde tarief veel hoger is dan andere tarieven in de markt en niet erom gaat dat het voorgestelde tarief niet goed berekend is op basis van de bedrijfseconomische gegevenheden van ARN, moet voorshands worden geoordeeld dat Rivierenland de overeenkomst niet met toepassing van art. 7 tussentijds heeft kunnen beëindigen.
4.5. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat voorshands geoordeeld de door Rivierenland aangevoerde redenen geen grond opleveren voor opzegging van de overeenkomst
per 1 januari 2013 en dat zij de overeenkomst daarom zal moeten voortzetten tot het moment waarop ingevolge de uitspraak van het NAI in de zaak met zaaknummer NAI 4050 vaststaat dat de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd dan wel de overeenkomst anderszins rechtsgeldig zal zijn geëindigd. ARN heeft een spoedeisend belang erbij dat Rivierenland ook na 1 januari 2013 afval zal blijven aanleveren omdat gegeven de specifieke situatie van ARN voldoende aannemelijk is dat zij in ieder geval op korte termijn onvoldoende concurrentiekracht lijkt te hebben om het wegvallen van de aanvoer van afval uit de regio van Rivierenland op te kunnen vangen. Daarom zal de primaire vordering sub I, met inbegrip van het in die vordering genoemde tarief nu tegen de berekening van dat tarief als zodanig geen verweer is gevoerd, toegewezen worden op de navolgende wijze, waarbij de dwangsom zal worden beperkt.
4.6. Omdat de vordering sub I zal worden toegewezen, is er geen aanleiding voor toewijzing van de vordering onder II tot – samengevat – het opleggen van een verbod aan Rivierenland om de verwerking van het afval uit de bij Rivierenland betrokken gemeenten aan te besteden voordat de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Toewijzing van de vordering sub I waarborgt vooralsnog immers in voldoende mate de voorzetting van de overeenkomst en dat is waar het ARN om te doen is.
4.7. ARN vordert subsidiair onder III een voorschot op schadevergoeding wegens het niet nakomen van de overeenkomst door Rivierenland na 1 januari 2013. Die vordering strandt reeds omdat door de toewijzing van de vordering sub I, de overeenkomst vooralsnog voortgezet dient te worden en aldus van de gestelde schade thans geen sprake kan zijn.
4.8. Rivierenland zal als de meest in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van dit kort geding. De kosten aan de zijde van ARN worden tot op heden begroot op:
- dagvaardingskosten € 76,17
- griffierecht 3.621,00
- salaris 816,00
Totaal € 4.513,17
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt Rivierenland om na 1 januari 2013 haar afvalstoffen door te leveren aan ARN, alsmede haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te blijven nakomen tegen een tarief ter hoogte van een bedrag ad € 123,32 exclusief verhoging van 1,8% indexering, tot het moment waarop ingevolge de uitspraak van het NAI in de zaak met zaaknummer NAI 4050 vaststaat dat de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd, dan wel de overeenkomst anderszins rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.2. veroordeelt Rivierenland om aan ARN een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor elke dag dat zij niet aan de in art. 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling(en) voldoet, tot een maximum van in totaal € 1.000.000,00;
5.3. veroordeelt Rivierenland in de proceskosten, aan de zijde van ARN tot op heden begroot op € 4.513,17;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken
op 11 september 2012.