ECLI:NL:RBARN:2012:BX8068

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
191272 / 197543 / 216658 / 210326 /
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de oorzaak van een brand in een auto en de afwijzing van vorderingen in hoofd- en vrijwaringszaken

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond de oorzaak van een brand in een auto centraal. De rechtbank oordeelde op 5 september 2012 dat de door eiser in de hoofdzaak gestelde oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld. Dit leidde tot de afwijzing van zijn vordering. De zaak betrof een brand die op 17 november 2008 had plaatsgevonden in de loods van eiser [A]. Na een deskundigenonderzoek, uitgevoerd door I-Tek, werd geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor de oorzaak van de brand in de werkplaats. De deskundige stelde dat de sporen die waren aangetroffen, zoals sluitingssporen op draden, het gevolg waren van de brand en niet de oorzaak. De rechtbank volgde deze conclusie en oordeelde dat de vordering van [A] moest worden afgewezen.

In de vrijwaringszaken werden de vorderingen van de gedaagden eveneens afgewezen. De rechtbank verklaarde [A] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [B], die op het moment van dagvaarden in staat van faillissement verkeerde. Dit betekende dat [A] zijn rechtsvordering tegen [B] ter verificatie had moeten aanmelden. De rechtbank oordeelde dat de deskundige, die door de rechtbank was benoemd, de juiste conclusies had getrokken en dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om de oorzaak van de brand vast te stellen.

De rechtbank wees de vorderingen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaken af en veroordeelde [A] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gedaagden werden begroot en [A] werd als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenonderzoek en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor het vaststellen van de oorzaak van een brand.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 5 september 2012
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 191272 / HA ZA 09-1865 van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te [woonplaats],
tegen
1. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.G.T. Stapelbroek- Klooken te Arnhem,
3. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold te ‘s-Gravenhage,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 197543 / HA ZA 10-450 van
[D],
wonende te [woonplaats],
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. H.J. Arnold te ‘s-Gravenhage,
tegen
1. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in vrijwaring,
niet verschenen,
2. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. J.G.T. Stapelbroek- Klooken te [woonplaats],
3. [E],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. P.R.M. Noppen te Arnhem.
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer/rolnummer 216658/HA ZA 11-878 van
[D],
wonende te [woonplaats],
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. J.G.T. Stapelbroek-Klooken te Arnhem
tegen
[D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. H.J. Arnold te ’s-Gravenhage.
en in de (gevoegde) zaak met zaaknummer / rolnummer 210326 / HA ZA 10-2627 van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Endedijk.
Partijen zullen hierna [A], [B], [C], [D], [E] en Allianz genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak (09-1865)
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2012
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van [A]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [C] en [D].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaken (10-450 en 11-878)
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2012.
3. De procedure in de gevoegde zaak (10-2627)
- het vonnis van 16 november 2011.
Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald.
4. De verdere beoordeling
in de hoofdzaak (09-1865) [A] - [B], [C] en [D]
4.1. Gebleken is dat [B] bij vonnis van 26 mei 2009 failliet is verklaard. [B] is op 9 oktober 2009 gedagvaard. [B] verkeer¬de derhalve op het moment van dagvaarden (en verkeert ook thans nog) in staat van faillissement. Gelet op artikel 26 Fw had [A] zijn rechtsvordering tegen [B] dan ook ter verificatie moeten aanmelden. [A] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering voor zover deze tegen [B] is gericht. Anders dan eerder aangenomen is schorsing van rechtswege niet aan de orde.
4.2. Gebleven wordt verder bij hetgeen in de vonnissen van 16 november 2011 en 4 januari 2012 is beslist. Voor de beantwoording van de kernvraag in deze zaak, namelijk die naar de oorzaak van de brand in de loods van [A] op 17 november 2008, heeft de rechtbank in haar laatste vonnis ing. Reijman tot deskundige benoemd om de rechtbank voor te lichten.
4.3. In zijn rapport van 10 mei 2012 heeft de deskundige onder meer het volgende geschreven ter beantwoording van de hem gestelde vragen:
Om de oorzaak van een brand te kunnen vaststellen is een sporenonderzoek noodzakelijk. Basis voor het sporenonderzoek zijn getuigenverklaringen over de omstandigheden voorafgaand aan de brand, de waarnemingen bij ontdekking van de brand en de waarnemingen tijdens het verloop van de brand. Deze (tactische) informatie wordt naast de bevindingen van het (technisch) sporenonderzoek gelegd wat een beeld zou moeten opleveren van het verloop van de brand en daarmee het globale ontstaanpunt van de brand. Dan moet verder onderzoek rond deze ontstaanlocatie de mogelijke oorzaak van de brand aan het licht brengen. Het eerste onderzoek wordt uitgevoerd door technische recherche van de politie regio Gelderland-Midden. Zij voeren dit onderzoek op 18 november 2008 uit in samenwerking met onderzoeksbureau I-Tek. Bij die gelegenheid worden ook verklaringen van betrokkenen opgenomen. Het onderzoek richt zich aanvankelijk op de werkplaats (waarin de VW-transporter stond geparkeerd). Dit, [om]dat naar de mening van de getuige [A] daar de brand moet zijn ontstaan. Als men vervolgens de werkplaats nader onderzoekt, blijkt uit specifieke aantastingen van met name hout, dat de brand ontstaan kan zijn in de werkplaats. (…) Uit de beelden wordt duidelijk dat het niveau van aantasting zeer hoog is. Er resten nog betrekkelijk weinig brandbare materialen in de ruimte. Het intense beeld komt overeen met de verklaring van de heer [A] van de verlate brandweerinzet. Tijdens het onderzoek door I-Tek worden in de werkplaats geen zaken aangetroffen die het ontstaan van de brand zouden kunnen verklaren. Wel wordt op de vloer een door brand aangetaste TL-armatuur aangetroffen die daar op enig moment moet zijn neergekomen. Op de armatuur liggen delen van de brand van de transporter waaruit kan worden opgemaakt dat de armatuur is gevallen nog voordat de band van de transporter door de brand bezweek. Op 24 en 27 november wordt aanvullend onderzoek verricht door I-Tek. Hierbij wordt de transporter uit de werkplaats verwijderd en aan een nader onderzoek onderworpen. Men constateert zware aantastingen aan de transporter maar dat is niet verwonderlijk te noemen in relatie met het brandbeeld aan de werkplaats. Op enkele draden van het voertuig worden sluitingssporen aangetroffen. Ook dit is zeer te verwachten in een accu gevoed apparaat. Een accu zal ook tijdens een brand spanning blijven leveren aan het daarop gesloten circuit. Wanneer tijdens brand de isolatie van de bedrading raakt aangetast zullen er sluitingen optreden. De accu blijft immers stroom leveren. Dat na een brand (en met name van deze omvang) sluitingen in bedradingen van accu gevoede voertuigen worden aangetroffen is een simpel gevolg van de brand en zegt niets over het ontstaan van de brand. Het is dan ook zeer opmerkelijk dat I-Tek in haar rapportage vervolgens stelt: ‘Als gevolg van de zeer ernstige mate van aantasting van de Transporter en met name het motorcompartiment kon de exacte plaats waar de brand in het motorcompartiment is ontstaan, niet meer worden vastgesteld.’
Naar de mening van ondergetekende kan niet uit het sporenonderzoek worden afgeleid waar de brand in de werkplaats is aangevangen en al zeker niet zo exact als in het motorcompartiment van de transporter. Tijdens dit aanvullende onderzoek verneemt de onderzoeker van I-Tek dat de transporter enige tijd daarvoor te water geraakt is geweest waardoor mogelijk de transporter voor de onderzoeker “verdacht” werd. De redenering naar de locatie waar de brand is ontstaan in het motorcompartiment is naar de mening van ondergetekende in hoge mate gebaseerd op de wetenschap van de voorgeschiedenis van de transporter en niet op feitelijke sporen. Aangezien het technisch sporenonderzoek geen bruikbare informatie voor het onderzoek naar de oorzaak van de brand geeft, blijven getuigenverklaringen als enige bruikbaar materiaal over. In dat kader zijn de verklaringen van [A] naar de mening van ondergetekende doorslaggevend. Op pagina 3 van zijn verklaring aan I-Tek zegt hij: “Bij de ontdekking van de brand zag ik dat de transporter in de loods stond dus mijn kennis moet hem binnengezet hebben”. Het feit dat [A] geen enkele keer spreekt van een brandende transporter maakt aannemelijk dat hij dat ook niet heeft waargenomen en dat de brand op enig moment in de werkplaats woedde nog voordat de transporter bij de brand betrokken raakte. Naar de mening van ondergetekende kan de transporter met enige mate van zekerheid worden uitgesloten als veroorzaker van de brand. In relatie tot de onbekende oorzaak van de brand kan ondergetekende zich dan ook vinden in het gestelde in de rapportage van Gorissen & Van der Zande.’
4.4. [C] en [D] kunnen instemmen met de conclusies en de bevindingen van de deskundige. [A] meent daarentegen dat de rechtbank aan de conclusies van de deskundige voorbij moet gaan. Hij vindt dat van het rapport van I-Tek moet worden uitgegaan.
4.5. De rechtbank oordeelt als volgt. I-Tek komt op basis van sporenonderzoek in de werkplaats (pg. 9, tweede alinea van het rapport) tot de conclusie dat geen aanwijzingen werden gevonden die het ontstaan van de brand in de werkplaats zouden kunnen verklaren. Pas nadat [A] aan I-Tek had medegedeeld dat de Volkswagen Transporter enkele weken voor de brand te water was geraakt - en niet al daarvoor, zo leidt de rechtbank af uit pg. 9 van het rapport van I-Tek -, werd de aandacht gevestigd op de Volkswagen Transporter als mogelijke oorzaak en is de Volkswagen Transporter onderzocht. Daarbij werden onder meer sporen van elektrische onvolkomen sluitingen ontdekt. Vervolgens komt I-Tek tot de conclusie dat onder meer aan de hand van het brandbeeld en de aantasting van het motorcompartiment van de Volkswagen Transporter de brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan in de Volkswagen Transporter.
4.6. De opvattingen van de deskundige stroken niet met die van I-Tek. De deskundige heeft uiteengezet dat technisch sporenonderzoek van de werkplaats geen aanwijzingen oplevert voor een oorzaak van de brand. Hij ziet in het brandbeeld van de werkplaats en de Volkswagen Transporter geen aanwijzing dat de brand is ontstaan in dat voertuig. Het beeld past volgens hem bij de verlate brandweerinzet. De op enkele draden aangetroffen sluitingssporen zijn te verwachten bij een accu gevoed apparaat, dat tijdens een brand stroom blijft leveren. De sporen zijn het gevolg van de brand, niet de oorzaak. Het sporenonderzoek levert volgens de deskundige dan ook geen bruikbare sporen op voor de vaststelling van de oorzaak van de brand. De rechtbank volgt de deskundige in deze overwegingen. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid van de (mede op voordracht van [A] benoemde) deskundige met betrekking tot deze technische kant van de zaak en [A] heeft tegen dit deel van het deskundigenbericht niets ingebracht. Ook in het door [A] bij zijn laatste conclusie ingebrachte rapport van de door hem ingeschakelde drs. Vos wordt op deze bevindingen van de deskundige niet of nauwelijks ingegaan en dit rapport doet daaraan dus niet af.
4.7. Met dit oordeel komt het fundament aan het rapport van I-Tek te ontvallen. Immers, haar conclusie leunt voornamelijk op de aanname dat de sluitingssporen het gevolg zijn van kortsluiting in de Volkswagen Transporter waardoor de brand vervolgens is veroorzaakt en dat het brandbeeld strookt met een brand die is ontstaan in de Volkswagen Transporter. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, zijn die aannames onterecht. Dat de brand is ontstaan in de Volkswagen Transporter, zoals [A] op basis van het rapport van I-Tek heeft gesteld, is dan ook niet komen vast te staan. Dat oordeel leidt ertoe dat de vordering van [A] moet worden afgewezen en aan bespreking van het overige commentaar van [A] op het rapport van de deskundige niet meer wordt toegekomen.
4.8. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [C] voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring, dient [A] ook te worden veroordeeld in de kosten van het door [C] ingestelde vrijwaringsincident. De kosten van het door [D] ingestelde vrijwarings¬incident zijn reeds geliquideerd. [A] zal niet worden veroordeeld in de kosten waarin [D] en [C] in de vrijwaringszaken zullen worden veroordeeld. Gelet op HR 28 oktober 2011, NJ 2012, 213 is daarvoor geen plaats meer.
4.9. De door [C] in de hoofdzaak gemaakte kosten worden begroot op:
- betaald griffierecht € 119,00
- in debet gesteld griffierecht 1.069,00
- salaris advocaat 8.479,50 (2,5 punt × tarief € 3.211 en 1 punt × tarief € 452)
Totaal € 9.667,50
4.10. De door [D] in de hoofdzaak gemaakte kosten worden begroot op:
- griffierecht € 1.185,00
- salaris advocaat 11.238,00 (3,5 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 12.423,00
4.11. De door [B] in de hoofdzaak gemaakte kosten worden begroot op nihil.
in de vrijwaringszaak 10-450: [D] - [B], [C] en [E]
4.12. Gebleken is dat [B] bij vonnis van 26 mei 2009 failliet is verklaard. [B] is op 24 februari 2010 gedagvaard. [B] verkeer¬de derhalve op het moment van dagvaarden (en verkeert ook thans nog) in staat van faillissement. Gelet op artikel 26 Fw had [D] zijn rechtsvordering tegen [B] dan ook ter verificatie moeten aanmelden. [D] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor zover deze tegen [B] is gericht. Anders dan eerder aangenomen is schorsing van rechtswege niet aan de orde.
4.13. Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring tegen de overige gedaagden worden afgewezen.
4.14. In de zaak in vrijwaring moet [D] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en in de proceskosten worden verwezen.
4.15. De kosten aan de zijde van [C] worden begroot op:
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 6.422,00
Aan [C] is in deze procedure ten onrechte griffierecht in rekening gebracht. Dit bedrag zal aan hem worden teruggestort. Een post voor griffierecht is daarom in de kostenver¬oor¬deling niet begrepen.
4.16. De kosten aan de zijde van [E] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 119,00
- in debet gesteld griffierecht 1.069,00
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 7.610,00
4.17. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op nihil.
in de vrijwaringszaak 11-878: [C] - [D]
4.18. Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
4.19. In de zaak in vrijwaring moet [C] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en in de proceskosten worden verwezen.
4.20. De kosten aan de zijde van [D] worden begroot op:
- salaris advocaat € 6.422,00 (2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 6.422,00
4.21. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in de gevoegde zaak 10-2627: [A] - Allianz
4.22. In het vonnis van 16 november 2011 is beslist dat de vordering van [A] op Allianz zal worden afgewezen. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder die van het voorlopig getuigen¬ver¬hoor.
4.23. De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op:
- griffierecht € 568,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 2.376,00
Aan Allianz is in de verzoekschriftprocedure ten onrechte griffierecht in rekening gebracht. Dit bedrag zal aan haar worden teruggestort. Een post voor het in de verzoekschriftpro¬ce¬dure door Allianz betaalde griffierecht is daarom in de kostenver¬oor¬deling niet begrepen.
5. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1. verklaart [A] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [B],
5.2. wijst de vorderingen tegen [C] en [D] af,
5.3. veroordeelt [A] in de kosten van de hoofdzaak en het vrijwaringsincident, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op € 9.667,50, welk bedrag moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.4. veroordeelt [A] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [D] tot op heden begroot op € 12.423,00,
5.5. veroordeelt [A] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op nihil,
5.6. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring 10-450
5.7. verklaart [D] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [B],
5.8. wijst de vorderingen tegen [C] en [E] af,
5.9. veroordeelt [D] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op € 6.422,00, welk bedrag moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.10. veroordeelt [D] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [E] tot op heden begroot op € 7.610,00, welk bedrag moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.11. veroordeelt [D] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op nihil,
5.12. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak in vrijwaring 11-878
5.13. wijst de vorderingen af,
5.14. veroordeelt [C] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [D] tot op heden begroot op € 6.422,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden tot de dag der algehele voldoening,
5.15. veroordeelt [C] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [C] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.16. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de gevoegde zaak 10-2627
5.17. wijst de vorderingen af,
5.18. veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op € 2.376,00,
5.19. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide, mr. J.R. Veerman en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2012.
CC: SG