ECLI:NL:RBARN:2012:BX7489

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
231250
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzekerheid over betalingsverplichtingen tussen zorgaanbieders en zorgkantoor in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de Stichting Sensire en de Stichting Menzis Zorgkantoor. De voorzieningenrechter heeft op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de betaling van overproductievorderingen die Menzis aan Sensire verschuldigd zou zijn. Sensire vorderde betaling van een bedrag van € 326.176,00 voor het jaar 2007 en € 5.622.484,00 voor het jaar 2008, maar Menzis heeft de betaling opgeschort omdat er onduidelijkheid bestond over wie de rechtmatige schuldeiser was. De curator van het faillissement van Meavita, waar Sensire onderdeel van uitmaakte, heeft ook aanspraak gemaakt op deze bedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Menzis op redelijke gronden twijfelt aan wie zij de betalingen moet doen, en dat het daarom gerechtvaardigd is om de betaling op te schorten totdat in een bodemprocedure duidelijkheid is verkregen over de rechtmatige schuldeiser. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Sensire afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

De zaak is van belang voor de rechtsverhouding tussen zorgaanbieders en zorgkantoren, vooral in situaties waarin fusies en faillissementen complicaties met zich meebrengen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgkantoren om duidelijkheid te hebben over hun contractuele verplichtingen en de identiteit van hun wederpartij, vooral in het kader van de AWBZ-regelgeving. De uitspraak biedt ook inzicht in de juridische overwegingen die een rechter maakt bij het beoordelen van kort geding vorderingen, met name de vereisten van spoed en de afweging van belangen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 231250 / KG ZA 12-359
Vonnis in kort geding van 31 augustus 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING SENSIRE,
Statutair gevestigd te Terborg, gemeente Oude IJsselstreek,
eiseres,
advocaat prof. mr. J.G. Sijmons te Zwolle,
tegen
de stichting
STICHTING MENZIS ZORGKANTOOR,
gevestigd te Wageningen,
gedaagde,
advocaat mr. E.S. Ebels te Den Haag.
Partijen zullen hierna Sensire en Menzis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Sensire
- de pleitnota van Menzis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Sensire is een zorgaanbieder. Zij levert (onder meer) zorg die verzekerd is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zij beschikt in dat verband over een toelating als bedoeld in art. 5 Wet toelating zorginstelling (WTZi) en ook over een eigen zogeheten AGB-code (Algemeen GegevensBeheer Zorgverleners). Haar AGB-code is 410115. Met die code kan een zorgaanbieder geïdentificeerd worden. De AGB-code wordt gebruikt binnen het (elektronisch) communicatie- en declaratieproces tussen zorgverlener en zorgverzekeraar.
2.2. In 2005 is Sensire een bestuurlijke fusie aangegaan met Stichting Thuiszorg Groningen, ook wel Thuiszorg Groningen of TZG genoemd, een eveneens in de zin van
art. 5 WTZi toegelaten zorginstelling met een AGB-code.
2.3. Als gevolg van verdere fusie(s) zijn Sensire en Thuiszorg Groningen onder het bestuur gekomen van Stichting Sensire & TZG die bij de Kamer van Koophandel (KvK)
is ingeschreven onder nummer 2088947. Op 20 maart 2007 is de naam van Stichting Sensire & TZG veranderd in Stichting Meavita Nederland (hierna: Meavita).
2.4. Menzis koopt als zorgkantoor ten behoeve van verzekerden in het kader van de AWBZ zorg in bij één of meer zorgaanbieders. Zij heeft op 11 januari 2007 een zorgovereenkomst gesloten voor 2007, waarbij als zorgaanbieder, ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ genoemd wordt met AGB-code 410115 en
KvK-nummer 2088947. Namens ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ is de overeenkomst ondertekend door de heer [ ] [betrokkene 1].
2.5. Op 4 mei 2007 Heeft Menzis opnieuw een overeenkomst ter inkoop van
AWBZ-zorg gesloten waarin ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ de zorgaanbieder wordt genoemd met AGB-code 410115 en KvK-nummer 2088947. Deze overeenkomst is aangegaan voor 2007 en 2008. Namens ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ is de overeenkomst ondertekend door mevrouw [ ] [ ].
2.6. In verband met nacalculatie van zogenoemde overproductie in 2007 en 2008 heeft de zorgaanbieder die de voornoemde overeenkomsten is aangegaan met Menzis een geldvordering gekregen op Menzis. Een gedeelte daarvan, te weten € 326.176,00 betreffende overproductie in 2007 en € 5.622.484,00 in 2008 is nog niet voldaan door Menzis omdat zowel de curator, mr. H. Pasman, in het faillissement van Meavita, welke stichting in 2009 failliet is gegaan, als Sensire aanspraak maken op deze bedragen.
Menzis wil pas overgaan tot betaling ervan als het voor haar duidelijk is aan wie zij deze bedragen moet betalen, aan de curator in het faillissement van Meavita of aan Sensire.
3. Het geschil
3.1. Sensire vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Menzis in de proceskosten, Menzis te veroordelen tot betaling van
€ 326.176,00 voor het jaar 2007 en € 5.622.484,00 voor het jaar 2008 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de tariefbeschikking NZa de dato 23 juni 2010, althans de dag der dagvaarding, althans tot het verzorgen van de uitbetaling van de nacalculatie 2007 en 2008 door het Centraal Administratiekantoor aan Sensire door het verstrekken van de daarvoor benodigde informatie binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis.
3.2. Menzis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In essentie vordert Sensire betaling van een geldsom, hetzij rechtstreeks van Menzis, hetzij door tussenkomst van Menzis. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2. In de kern draait het geschil van partijen om de vraag of het duidelijk is wie er recht heeft op de hiervoor genoemde bedragen die het gevolg zijn van de nacalculatie van door Menzis ingekochte zorg. Volgens Sensire heeft zij in 2007 de hiervoor genoemde overeenkomsten met Menzis gesloten en komen de in dit kort geding gevorderde bedragen dan ook aan haar toe. Menzis neemt echter het standpunt in dat het niet duidelijk is wie haar wederpartij is bij de onderhavige overeenkomsten. Volgens haar kan het Sensire zijn geweest, maar evengoed Stichting Meavita. Om die reden schort zij betaling van de genoemde bedragen op totdat haar duidelijk is gemaakt aan wie die toekomen.
4.3. Op grond van art. 6:37 BW is de schuldenaar bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten, indien hij op redelijke gronden twijfelt aan wie de betaling moet geschieden. De vraag is dus of Menzis op grond hiervan terecht betaling opschort of dat, zoals Sensire stelt, het zonder redelijke grond tot twijfel duidelijk is dat Sensire recht heeft op deze bedragen.
4.4. Tot de door Menzis overgelegde stukken behoort een brief met bijlagen aan Menzis
van 22 december 2011 van mr. Pasman, curator in het faillissement van Meavita.
In deze brief zet mr. Pasman uiteen waarom volgens hem Menzis in 2007 heeft gecontracteerd met Meavita en derhalve (de boedel van) Meavita recht heeft op de nacalculatievordering. Deze brief, zo volgt daaruit, is de reactie van mr. Pasman na verricht onderzoek op een brief van 12 september 2011 van Menzis aan mr. Pasman waarin Menzis schrijft waarom zij van mening is dat Sensire haar contractspartner is met betrekking tot de genoemde overeenkomsten uit 2007 en niet Meavita. De voorzieningenrechter begrijpt het verweer van Menzis in dit kort geding dan ook aldus dat zij naar aanleiding van de inhoud van de brief van de curator van 22 december 2011 onzeker is over de uitkomst van de vaststelling in rechte wie haar contractspartij is en dus haar schuldeiseres terzake van de nabetalingen. De vraag is of Menzis daaraan op redelijke gronden twijfelt. De in die brief genoemde argumenten zullen dan ook worden betrokken in de beoordeling.
4.5. Voor haar stelling dat Menzis met haar de onderhavige overeenkomsten is aangegaan en niet met Meavita, voert Sensire aan dat uit de wettelijke systematiek volgt dat AWBZ-zorg slechts ingekocht mag worden bij en verleend mag worden door toegelaten zorginstellingen in de zin van art. 5 WTZi aan wie ook een AGB-code is toegekend.
Dat staat er op zichzelf echter niet aan in de weg dat Menzis toch een overeenkomst kan zijn aangegaan met een niet-toegelaten zorginstelling zonder eigen AGB-code. De enkele strijdigheid met dat wettelijk stelsel sluit dus niet uit dat Menzis gecontracteerd kan hebben met Meavita. Hier kan in het midden blijven of van die gestelde strijdigheid sprake is als Menzis de onderhavige overeenkomsten met Meavita heeft gesloten, want ook indien dat zo zou zijn, volgt daaruit nog niet dat Sensire de contractspartner van Menzis is.
4.6. Menzis kan dus met Meavita gecontracteerd hebben. Daarbij komt dat er feiten en omstandigheden zijn die erop kunnen duiden dat Meavita de contractspartij is. Zo is er als bijlage bij de brief van 22 december 2011 van de curator een brief is gevoegd van 7 juli 2006 waarin ‘Sensire/Thuiszorg Groningen’ aan Menzis schrijft dat zij bij het College van Zorgverzekeringen (CVZ) een verzoek hebben ingediend tot samenvoeging van de toelatingen van Sensire en Thuiszorg Groningen en dat zij inmiddels weten dat het verkrijgen van een toelating op concernniveau tot een aantal problemen leidt, om welke reden zij voorstellen aan Menzis om de huidige toelatingen van de concernonderdelen Sensire en TZG te laten gelden voor het concern ‘Sensire&TZG’ als geheel. Verder staat in die brief dat dit betekent dat ‘wij alle AWBZ-functies kunnen aanbesteden voor de organisatieonderdelen binnen Sensire&TZG’. In reactie op die brief heeft Menzis bij
brief van 26 juli 2006 geschreven, welke brief eveneens als bijlage is gevoegd bij de brief van 22 december 2011 van de curator, dat het zorgkantoor voor de zorginkoop akkoord gaat met de constructie dat de huidige toelatingen van de concernonderdelen (Sensire en TZG) ook gelden voor het concern Sensire&TZG als geheel en dat dit betekent dat ‘u als concern de AWBZ-functies in 2007 kunt aanbesteden.’
4.7. Hoe deze briefwisseling precies moet worden begrepen en in welke context is tussen partijen in geschil. Dit kort geding leent zich niet voor een nader onderzoek daarnaar. Op grond van de tekst van de brieven kan thans niet uitgesloten worden geacht dat Menzis in 2006 ermee heeft ingestemd dat Meavita – destijds nog Stichting Sensire & TZG geheten – als overkoepelende stichting van de wel in de zin van art. 5 WTZi toegelaten zorginstellingen Sensire en TZG mocht inschrijven op de aanbestedingsprocedure ter inkoop van zorg door Menzis voor 2007 en daarbij gebruik mocht maken van de AGB-codes van de dochterinstellingen Sensire en TZG, nu niet in geschil is dat Menzis AWBZ-zorg inkoopt via door haar uit te schrijven aanbestedingsprocedures. Aldus kan het zo zijn dat (thans) Meavita na verkregen goedkeuring van Menzis in 2006 heeft ingeschreven op een aanbestedingsprocedure die zag op de inkoop van AWBZ-zorg voor 2007, zij vervolgens als winnaar uit de bus is gekomen in die aanbestedingsprocedure en dat dit heeft geresulteerd in het contract van 11 januari 2007 tussen Menzis en Meavita. Daaraan doet niet af dat Meavita volgens Sensire op grond van de aanbestedingsdocumenten niet zelf heeft mogen inschrijven. Ook als Meavita niet zelf voldeed aan de voorwaarden die in de aanbestedingsprocedure zijn gesteld, wat daarvan verder ook zij, kan Menzis desondanks toch met haar een overeenkomst hebben gesloten, waarvan de uitvoering door Sensire en TZG plaatsvond.
4.8. Voorts doet aan het hiervoor overwogene ook niet af dat het verzoek in de brief
van 7 juli 2006 in meervoud is gedaan op briefpapier dat kennelijk van TZG is en dat de brief is verstuurd namens ‘Sensire/Thuiszorg Groningen’ en daar niet Stichting Sensire & TZG vermeld staat, de toenmalige naam van de overkoepelende stichting. Het betreft immers een concern en het komt voor dat niet altijd consequent een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende concernonderdelen en ook niet altijd even zorgvuldig wordt omgegaan met de namen van de verscheidene concernonderdelen. De strekking van de brief lijkt evenwel helder, dat de overkoepelende stichting zelf als inschrijver wilde gaan optreden, en kennelijk heeft Menzis de brief ook zo opgevat, gelet op haar reactie bij brief van 26 juli 2006. Om deze redenen komt ook onvoldoende gewicht toe aan het gegeven dat in de overeenkomst van 11 januari 2007 ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ als zorgaanbieder wordt genoemd en niet Stichting Sensire & TZG. Nu in de overeenkomst wel het KvK-nummer van destijds Stichting Sensire & TZG wordt genoemd, is het gezien het vorenstaande goed mogelijk dat met de naam ‘Stichting/Thuiszorg Groningen’
de overkoepelende stichting is bedoeld.
4.9. Uit de tenaamstelling van de wederpartij van Menzis in de overeenkomst
van 11 januari 2007 hoeft, anders dan Sensire heeft betoogd, dus niet te volgen dat Sensire en Thuiszorg Groningen (als combinatie) hebben ingeschreven op de aanbestedingsprocedure en niet hun overkoepelende stichting. Ook niet omdat in de overeenkomst van 4 mei 2007 ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ als zorgaanbieder wordt genoemd terwijl op dat moment de overkoepelende stichting al Meavita heette. Als bijlage bij de genoemde brief van 22 december 2011 van mr. Pasman aan Menzis, was namelijk ook een brief gevoegd van 4 mei 2007 van Menzis aan ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’. Uit die brief lijkt te volgen dat in verband met de toekenning van een zogenoemde A-Status de looptijd van de overeenkomst van 11 januari 2007 is verlengd tot en met 2008 en dat Menzis in verband daarmee bij brief van 4 mei 2007 een nieuwe overeenkomst ter ondertekening heeft toegestuurd. Het is dus mogelijk dat Menzis, van wie niet in geschil is dat zij de overeenkomsten heeft opgesteld, de naam
‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ gewoon heeft overgenomen van de overeenkomst van 11 januari 2007 omdat kennelijk alleen de looptijd aangepast moest worden en dat het Menzis is ontgaan dat haar wederpartij in de tussentijd een naamswijziging heeft doorgevoerd. Daarbij vermeldt ook deze overeenkomst het KvK-nummer van Meavita.
Dit alles brengt met zich mee dat ook geen doorslaggevende betekenis toekomt aan het
– niet weersproken – gegeven dat op de zogenoemde nacalculatieformulieren ‘Stichting Sensire/Thuiszorg Groningen’ vermeld staat.
4.10. Ook uit de namen van ondertekenaars van de overeenkomsten hoeft niet te volgen dat Menzis met Sensire en met Thuiszorg Groningen heeft gecontracteerd. Niet in geschil is namelijk dat de heer [ ] H. [betrokkene 1] ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst van 11 januari 2007 behalve bestuurslid van Sensire en van Thuiszorg Groningen ook bestuurslid was van (thans) Meavita. Hij kan dus namens Meavita de overeenkomst
van 11 januari 2007 hebben ondertekend. Verder is weliswaar in confesso dat mevrouw [ ] [ ] ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst van 4 mei 2007 algemeen directeur van Thuiszorg Groningen was en geen bestuurslid van de overkoepelende stichting, maar in de brief van 22 december 2011 schrijft mr. Plasman dat mevrouw [ ] hem in een e-mail heeft geschreven dat zij zich de reden waarom zij de overeenkomst heeft ondertekend niet meer kan herinneringen, maar dat waarschijnlijk de Raad van Bestuur haar uit praktische overwegingen heeft gevraagd om dat te doen omdat veel post van Menzis binnenkwam op het adres van Thuiszorg Groningen. Gelet op wat hiervoor over concerns is overwogen, is niet ondenkbaar dat het op die manier kan zijn gegaan. Om die reden komt ook onvoldoende gewicht toe aan het feit dat mevrouw [ ] bij haar handtekening haar functie heeft vermeld van algemeen directeur Thuiszorg Groningen en aan het gegeven dat het adres van Thuiszorg Groningen op de overeenkomsten vermeld staat. Voorts is om de genoemde redenen niet van doorslaggevende betekenis dat Meavita – volgens Sensire – zelf geen betrokkenheid heeft gehad bij de nacalculatie van de verleende zorg.
4.11. Dan speelt nog het volgende. Niet in geschil is dat zowel bij de overeenkomst
van 11 januari 2007 als die van 4 mei 2007 sprake was van twee delen. Deel I en Deel II. Volgens Sensire is er sprake van aparte overeenkomsten en is Menzis in ieder geval overeenkomst ‘Deel II’ met haar aangegaan, ook als Deel I is afgesloten met Meavita, omdat Deel II over de zorgverlening zelf gaat die niet door Meavita geleverd kan worden, aldus Sensire. Zoals hiervoor al is overwogen laat dat op zichzelf onverlet dat de Menzis de overeenkomst met Meavita kan zijn aangegaan. Daarbij neemt de curator het standpunt in, zo volgt uit zijn brief van 22 december 2011, dat er sprake is van één overeenkomst. Daarvoor lijkt grond te zijn nu onder 1.D in Deel I van de overeenkomst van 11 januari 2007 en 4 mei 2007 vermeld staat dat de contractuele relatie tussen partijen wordt beheerst door (onder andere) Deel I en Deel II en verder onder 1.G is bepaald dat partijen door ondertekening van deze overeenkomst verklaren een exemplaar te hebben ontvangen van ‘deel II van de overeenkomst’. Vast staat dat de heer [betrokkene 1] respectievelijk mevrouw [ ] alleen Deel I hebben ondertekend. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, kan niet uitgesloten worden dat daarmee tussen Menzis en Meavita ook ‘Deel II’van kracht is geworden als onderdeel van één overeenkomst.
4.12. Ten slotte volgt, anders dan Sensire stelt, ook uit de financiële uitvoering van de overeenkomst en de administratieve vastlegging ervan niet zonder meer dat Menzis de genoemde bedragen wegens overproductie moet voldoen aan Sensire. Geconstateerd moet worden dat de betalingen voor de verleende zorg in 2007 en 2008 tot en met het derde kwartaal van 2008 steeds op een rekening ten name van Meavita hebben plaatsgevonden. Dat zou een aanwijzing ervoor kunnen zijn dat Meavita als de contractspartner heeft te gelden. Verder heeft de curator in zijn brief van 22 december 2011 gemotiveerd verweer gevoerd aan de hand van het accountantsverslag 2007 van Meavita, de jaarrekening 2008 van Sensire en aan de hand van een aantal akten van cessie. Naar die stukken en de financiële en administratieve omstandigheden zal nader onderzoek verricht moeten worden. Dit kort geding leent zich daarvoor echter niet.
4.13. De slotsom is dan ook dat mede gelet op de uit de brief van 22 december 2011 van de curator blijkende feiten en omstandigheden thans niet met voldoende zekerheid kan worden uitgemaakt aan wie Menzis de onderhavige overproductievorderingen moet betalen, waarbij moet worden aangetekend dat de curator in het faillissement van Meavita geen partij is in dit kort geding. De voorzieningenrechter komt op grond van al het vorenstaande dan ook tot het voorlopig oordeel dat Menzis op redelijke gronden eraan kan twijfelen wie in rechte haar wederpartij/schuldeiser zal blijken te zijn en daarom in redelijkheid de betaling van de overproductievorderingen mag opschorten totdat in een bodemprocedure tussen Sensire en de curator in het faillissement van Meavita duidelijk is geworden aan wie deze vorderingen toekomt. Nu reeds op deze grond de geldvordering van Sensire in dit kort geding strandt, zal die daarom worden afgewezen. De subsidiaire standpunten van Sensire behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking.
4.14. Sensire zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Menzis worden begroot op:
- griffierecht € 3.621,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 4.437,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Sensire in de proceskosten, aan de zijde van Menzis tot op heden begroot op € 4.437,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken
op 31 augustus 2012.
Coll: MJD