RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/4343 en 11/4344
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 3 juli 2012.
[eisers],
eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer,
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 7 en 21 september 2011.
Bij besluit van 14 januari 2011 (zaaknummer: 2010-004431/MPM21668) heeft verweerder het verzoek van eisers van 2 sep[de B.V.]010 om handhavend op te treden tegen de [B.V.] afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2011 (zaaknummer 2010-004431/MPM21376) heeft verweerder aan [de B.V.] gelast de zonder omgevingsvergunning aanwezige schrootschaar uiterlijk zes weken na inwerkingtreding van de beschikking te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000 per week, met een maximum van € 50.000.
Bij het bestreden besluit van 7 september 2011 heeft verweerder de tegen het besluit van 14 januari 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Bij het bestreden besluit van 21 september 2011 heeft verweerder de tegen het besluit van 20 april 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard doch dit besluit niettemin per 2 mei 2011 ingetrokken, gelet op de aanvraag omgevingsvergunning van [de B.V.].
Tegen deze besluiten op bezwaar is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 20 maart 2012 alwaar het beroep met bovenvermelde registratienummers gevoegd is behandeld met het beroep met registratienummer AWB 12/518, betreffende de aan [de B.V.] verleende omgevingsvergunning ter zake. Namens eisers is ing. M.H. Middelkamp verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K. de Meulder, T. Veldhuizen, M. Janssen, F. Bouwmans en M. Remmerde. [de B.V.] is niet verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
In het handhavingsverzoek van 2 september 2010 hebben eisers, kort samengevat, verweerder gevraagd op te treden tegen het gebruik van de schrootschaar omdat dat naar mening van eisers zonder de daarvoor benodigde vergunningen plaatsvindt. Eisers stellen dat de schrootschaar niet gelegaliseerd kan worden zodat het gebruik per direct stilgelegd moet worden.
Gelet op dit verzoek kan het betoog van eisers dat verweerder ten onrechte van handhaving heeft afgezien omdat de inrichting van [de B.V.] geluidsoverlast geeft, niet slagen. Het verzoek om handhaving van 2 september 2010 ziet immers niet op geluidsoverlast, zodat verweerder hieraan in het bestreden besluit geen aandacht hoefde te geven. De stelling van eisers dat verweerder ten onrechte niet ook het handhavingsverzoek van 5 maart 2010, waarin wel op geluidsoverlast is gewezen, bij het bestreden besluit heeft betrokken, volgt de rechtbank niet. Verweerder is er terecht vanuit gegaan dat bij besluit van 15 april 2010 reeds is beslist op dit handhavingsverzoek van eisers van 5 maart 2010. Dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dit besluit kennelijk niet heeft betrokken in de uitspraak van 29 december 2010, met LJN: BO9163, doet daaraan niet af. Verweerder heeft de brief van eisers van 2 september 2010 mogen aanmerken als een nieuw (herhaald) verzoek om handhaving, het besluit waarop, gelet op de gewijzigde regelgeving ter zake, voor beoordeling in aanmerking komt.
Niet in geschil is dat de bedrijfsvoering van [de B.V.] zich richt op metaalrecycling en autodemontage. De in de inrichting aanwezige schrootschaar wordt gebruikt ten behoeve van het recyclen van metalen.
Ingevolge artikel 2.4, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met Bijlage I, onderdeel C, categorie 28.4, sub c, onder 1 en d, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de artikelen 5.2, eerste lid, onder a, van de Wabo, in samenhang met artikel 6.7, eerste en derde lid van het Bor, heeft gedeputeerde staten tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de wet geldende voorschriften.
Gelet op artikel 122 Provinciewet in samenhang met artikel 5:21 en 5:32 Awb is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2011, met LJN: BQ1040 volgt dat het gebruik van de schrootschaar niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Bij besluit van 14 januari 2011 is het verzoek om handhaving van 2 september 2010 om handhavend op te treden tegen het in strijd met de milieuregelgeving in werking hebben van de schrootschaar afgewezen. Verweerder heeft dit standpunt in bezwaar gehandhaafd.
Eisers hebben zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat verweerder het bepaalde in bijlage I, categorie 28.10, sub 7, van het Bor onjuist interpreteert omdat ook bij een capaciteit voor het shredderen van metalen groter dan 50 ton per dag een vergunningplicht geldt en vaststaat dat de inrichting ongeveer 200 ton metaalafval per dag be-/verwerkt.
Ingevolge bijlage I, onderdeel C, categorie 28.10, sub 7, van het Bor, worden, voor zover thans van belang, als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, aangewezen de inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, met de volgende uitzonderingen:
7.° het opslaan, verdichten en verkleinen van metaal, voor zover de capaciteit voor het opslaan niet groter is dan 50.000 ton, de capaciteit voor het shredderen van metalen niet groter is dan 50 ton per dag en voor zover geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen.
De rechtbank leidt uit deze wettelijke bepaling, voor zover hier van belang, af dat de inrichting niet vergunningplichtig is indien daarin minder dan 50.000 ton aan metaal wordt opgeslagen en de capaciteit voor het shredderen van metalen kleiner is dan 50 ton per dag.
De stelling van eisers dat in de inrichting van [de B.V.] meer dan 50.000 ton aan metaal wordt opgeslagen, is onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat minder dan 50.000 ton metaal wordt opgeslagen.
Voorts heeft verweerder, anders dan eisers stellen, terecht gesteld dat de inrichting geen capaciteit voor het shredderen van metalen groter dan 50 ton per dag heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat van shredderen geen sprake is en verwijst daartoe naar de uitspraak van 1 september 2010, met registratienummer 09/956, van de rechtbank Zutphen, genoegzaam bij partijen bekend, waaruit volgt dat de schrootschaar niet kan worden aangemerkt als een shredder.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inrichting van [de B.V.], gelet op artikel 2.1, tweede lid, van het Bor in samenhang met bijlage I, onderdeel C, categorie 28.10, sub 7, van het Bor niet vergunningplichtig is. Voorts is bij besluit van 29 juli 2011 voor bepaalde activiteiten een omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. R.J. Jue en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 3 juli 2012.