ECLI:NL:RBARN:2012:BW7824

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228780
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot een koopovereenkomst voor onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd op percelen onroerend goed van eiseres. Eiseres, een besloten vennootschap, had een koopovereenkomst gesloten met gedaagden voor de aankoop van een perceel voor de ontwikkeling van een appartementencomplex. De koopovereenkomst bevatte ontbindende voorwaarden, waaronder een voorwaarde die betrekking had op de goedkeuring van de gemeente voor de ontwikkeling van het perceel. Eiseres stelde dat zij de koopovereenkomst op 14 oktober 2011 had ontbonden, maar gedaagden betwistten dit en legden conservatoir beslag op de percelen ter zekerheid van hun vordering. De voorzieningenrechter overwoog dat het niet summierlijk gebleken was van de ondeugdelijkheid van de vordering van gedaagden, en dat er onvoldoende bewijs was dat de koopovereenkomst daadwerkelijk was ontbonden. Eiseres had niet aangetoond dat zij een spoedeisend belang had bij opheffing van het beslag, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagden uitviel. De vordering van eiseres tot opheffing van het beslag werd afgewezen, maar de voorzieningenrechter stond opheffing toe onder de voorwaarde dat eiseres een bankgarantie stelde ten behoeve van gedaagden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 228780 / KG ZA 12-205
Vonnis in kort geding van 29 mei 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vest.plaats],
eiseres,
advocaat mr. R. Vissink te Amsterdam,
tegen
1. [ged.1],
wonende te [woonplaats],
2. [ged.2],
wonende te [woonplaats],
3. [ged.3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.H.AJ.M. Nouwen te Weert.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden hierna, zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk, [gedaagden] genoemd, in mannelijk enkelvoud.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres], tevens houdende wijziging van eis,
- de pleitnota van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenares van de kadastrale percelen gemeente [kad.gegevens], gelegen aan, dan wel in de nabijheid van, de [adres]
Op de genoemde percelen [nrs.] is [eiseres] van plan een appartementencomplex met zes appartementen te realiseren, genaamd [naam residentie] (hierna het appartementencomplex).
2.2. [gedaagden] is eigenaar van het aangrenzende kadastrale perceel gemeente [adres+kad.gegevens]
2.3. Bij koopovereenkomst van 9 augustus 2011 heeft [gedaagden] het genoemde
perceel [nr.] verkocht aan [eiseres] voor een prijs van € 725.000,00. In de koopovereenkomst is bepaald dat de levering zal plaatsvinden uiterlijk op 1 november 2011, bij akte te verlijden voor notaris mr. Q.F.C. Laumans te Arnhem. Verder is in de koopovereenkomst onder meer opgenomen:
20.1. Deze overeenkomst zal, met inachtneming van het navolgende, voorts ontbonden (kunnen)
worden in elk van de volgende gevallen:
(…)
20.1.3. Partijen zijn bekend met het huidige plan tot ontwikkeling van het te bouwen appartementencomplex ([naam residentie]) op het naastgelegen terrein.
Als uit het door koper nader uit te voeren onderzoek naar de mogelijkheden om het verkochte mee te nemen in het thans voorliggende plan met betrekking tot de ontwikkeling van bedoeld appartementencomplex, niet uiterlijk op 15 oktober 2011 is gebleken, dat het verkochte kan worden meegenomen in het thans voorliggende plan kan deze overeenkomst worden ontbonden.
(…)
20.1.4. Partijen verbinden zich jegens elkaar al het nodige en mogelijke te doen teneinde een beroep
op een van de in deze overeenkomst geformuleerde ontbindende voorwaarden te
voorkomen (…)
(…)
20.2. Vervulling van een in lid 1 opgenomen ontbindende voorwaarde leidt slechts tot ontbinding
indien, voor wat betreft het in lid 1.3. genoemde geval, koper (…) zich daarop tijdig
beroept. Dit beroep moet geschieden door middel van een schriftelijke mededeling
(met ontvangstbewijs) aan de notaris. Deze mededeling dient uiterlijk op de eerste werkdag
na de voor de desbetreffende voorwaarde in lid 1 genoemde datum in het bezit van de notaris
te zijn, op straffe van verval van de bevoegdheid zich op de voorwaarde te beroepen.
2.4. Bij brief van 14 oktober 2011 heeft de heer [betrokkene1], (indirect) bestuurder van [eiseres], aan notaris mr. Laumans voornoemd bericht:
Middels dit schrijven verzoek ik u, mij 1 maand uitstel te verlengen op de termijn genoemd
in artikel 20.1.3 van de koopovereenkomst van het object aan de [adres] De gemeente [gemeente] heeft nog geen besluit kunnen nemen of genoemd object kan worden meegenomen in het thans voorliggende plan. Indien dit niet akkoord is, zal de overeenkomst moeten worden ontbonden.
2.5. Het kantoor van notaris Laumans voornoemd heeft de brief van 14 oktober 2011 van [eiseres] op diezelfde dag per e-mail doorgestuurd aan [gedaagden]. In reactie daarop heeft [gedaagden] bij e-mail op 14 oktober 2011 aan het notariskantoor terugschreven:
Na overleg met onze adviseur kunnen wij instemmen met het verzoek van koper om een maand uitstel te verlenen, echter onder de volgende voorwaarden;
Verkoper krijgt inzicht in de plannen welke koper heeft voorgelegd aan de Gemeente [vest.plaats] voor het perceel [adres].
Koper neemt de extra kosten voor verkoper voor haar rekening (hypotheek, voorschot gas, water en licht, verzekeringen) voor een bedrag € 3500,-- voor de maand uitstel welke verkoper verleent.
De ontbindende voorwaarde, geformuleerd in artikel 20 1.3, opgenomen in de door partijen getekende koopovereenkomst wordt in die zin aangepast dat de datum om beroep te kunnen doen
op de ontbindende voorwaarde veranderd in 15 november 2011 en dat het onroerend goed
voor 1 december 2011 door koper dient te worden afgenomen.
Ik neem aan dat, indien koper akkoord gaat, dat wij van u een schriftelijke bevestiging krijgen?
2.6. [gedaagden] heeft bij e-mail van 3 november 2011 aan het kantoor van notaris Laumans voornoemd onder andere geschreven:
Even een klein bericht van verkopers. Inmiddels (…) op woensdag 26 Oktober eindelijk telefonisch contact gehad met (…) [eiseres] B.V. namens deze Dhr. Th. [betrokkene1]. Dhr. [betrokkene1] deelde mij mede dat ons voorstel van 14 Oktober niet integraal wordt aanvaard, met name de lopende kosten van verkopers wil Dhr. [betrokkene1] niet voor zijn rekening nemen. Inzage in de planontwikkeling voor de Beekhuizenseweg 1a kunnen verkopers wel (…) krijgen. Volgens Dhr. [betrokkene1] heeft de gemeente [gemeente] aan hem gevraagd zijn plan op papier uit te werken. Volgens Dhr. [betrokkene1] zou dat vorige week al klaar zijn, maar tot op heden hebben verkopers nog niets van de plannen ontvangen. Verkopers vragen zich wel af waarom nu pas een plan op papier is/wordt gezet, terwijl er al enkele maanden zijn verstreken. Tussen partijen is een inspanningsverplichting(…) opgenomen in de koopovereenkomst, met name voor koper om instemming te verkrijgen voor zijn plannen. Waarom dan nu pas een plan aan het papier toevertrouwen?
Wij hebben het voorstel van Dhr. [betrokkene1] in beraad en zullen, na(…) overleg met onze adviseur, daar op reageren.
2.7. Bij brief van 14 november 2011 gericht aan en gestuurd naar [gedaagden], heeft de heer [betrokkene1] voornoemd geschreven:
Middels dit schrijven verzoek ik u nogmaals om uitstel te verlenen. Het aangepaste plan is nagenoeg gereed om met de gemeente [gemeente] besproken te worden. Wanneer de bespreking exact kan plaatsvinden, is nu echter nog niet bekend.
Dit is de reden dat ik u wil verzoeken uitstel te verlenen en de termijn, genoemd in de koopovereenkomst van het object [adres], te verlengen tot 31 januari 2012. Indien dit voor u onacceptabel is, rest niets anders dan de eerder genoemde koopovereenkomst te ontbinden.
2.8. Bij e-mail van 23 november 2011 heeft [gedaagden] het voornoemde notariskantoor bericht:
Op 9 augustus 2011 is de koopovereenkomst (…) ondertekend tussen de Familie [gedaagden] als verkopers en Restaurant [eiseres] B.V. als koper. In artikel 20 van de koopovereenkomst zijn ontbindende voorwaarden opgenomen. Naar mijn oordeel is op deze ontbindende voorwaarden geen beroep gedaan overeenkomstig de afspraken zoals die zijn gemaakt. Ik verzoek u partijen uit te nodigen voor het passeren van de akte van levering.
En vervolgens bij e-mail op 24 november 2011, onder andere:
Naar aanleiding van (…) (ons, vzr) telefoongesprek van hedenmorgen bericht ik u als volgt.
Uw uitnodiging voor een gesprek met dhr. [betrokkene1], namens [eiseres] B.V. over de koopovereenkomst (…) nemen wij aan (…) U deelde mede dat naar uw mening de koopovereenkomst door koper is ontbonden per aangetekend(…) schrijven van 14 oktober 2011.
Ik zou graag een kopie van dit schrijven willen ontvangen van u, plus een kopie van het bewijs van ontvangst voor mijn dossier (…) Voor de goede orde meld ik u dat verkopers zich alle rechten voorbehouden.
2.9. Op 6 december 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen ten kantore van notaris Laumans. Dat heeft niet tot resultaat geleid. De raadsman van
[gedaagden] heeft vervolgens zonder succes [eiseres] gesommeerd om de koopovereenkomst na te komen door perceel [nr.] af te nemen.
2.10. Tot zekerheid van de door [gedaagden] gepretendeerde rechten uit de voornoemde koopovereenkomst heeft [gedaagden] met verlof van de voorzieningenrechter op 10 april 2012 conservatoir verhaalsbeslag gelegd onder [eiseres] op alle hiervoor genoemde percelen van [eiseres], voor een vordering die in het verzoekschrift begroot is op € 972.500,00, met inbegrip van rente en kosten. Voorts heeft [gedaagden]
[eiseres] op 20 april 2012 gedagvaard in een bodemprocedure voor de rechtbank Arnhem. In die procedure vordert [gedaagden] – samengevat – dat [eiseres] op grond van de voornoemde koopovereenkomst veroordeeld wordt om mee te werken aan de overdracht van perceel [nr.] aan [eiseres].
3. Het geschil
3.1. In dit kort geding vordert [eiseres] na eiswijziging – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten,
I. opheffing van de beslagen op percelen 1[nrs.], subsidiair opheffing van de beslagen op de percelen [nrs.];
II. [gedaagden] te gebieden, op straffe van een dwangsom, mee te werken aan de vestiging van recht van overpad over de percelen [nrs.];
III. [gedaagden] te gebieden, op straffe van een dwangsom, niet opnieuw beslag te leggen ten laste van [eiseres].
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] stelt dat de vordering tot zekerheid waarvan de beslagen zijn gelegd, niet bestaat omdat zij op 14 oktober 2011 de koop van perceel [nr.] heeft ontbonden op de voet van art. 20.1.3 koopovereenkomst. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
4.2. Krachtens art. 705 lid 2 Rv dient een conservatoir beslag opgeheven te worden indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3. Niet in geschil is dat [eiseres] perceel [nr.] heeft gekocht voor herontwikkeling van dat perceel, in combinatie met (onder meer) de percelen [nrs.] en dat in verband daarmee de ontbindende voorwaarde van art. 20.1.3 is opgenomen in de koopovereenkomst, in te roepen uiterlijk op 15 oktober 2011. Bij brief van 14 oktober 2011 heeft [eiseres] verzocht om deze ontbindingstermijn met een maand te verlengen, tot 15 november 2011. Uit de reactie van [gedaagden] bij e-mail aan de notaris van dezelfde datum – 14 oktober 2011 – blijkt dat [gedaagden] destijds slechts bereid was om onder voorwaarden in te stemmen met het verlengingsverzoek. Of daadwerkelijk over verlening van de ontbindingstermijn overeenstemming is bereikt, kan in dit kort geding echter niet onomstotelijk worden vastgesteld. [gedaagden] heeft immers bij brief van 3 november 2011 aan de notaris geschreven dat [eiseres] de voorwaarden niet integraal heeft aanvaard, maar ook dat hij het voorstel van [eiseres] in beraad heeft genomen.
Of partijen daarna tot overeenstemming zijn gekomen over verlenging van de ontbindingstermijn is niet duidelijk. [eiseres] neemt in dit kort geding namelijk enerzijds het standpunt in dat de overeenkomst op 14 oktober 2011 is ontbonden bij gebreke van overeenstemming over een termijnverlenging, maar zij heeft anderzijds bij
brief 14 november 2011 wel verzocht om nogmaals de ontbindingstermijn te verlengen.
Dat valt niet met elkaar te rijmen. Een en ander zal daarom nader onderzocht moeten worden in de bodemprocedure, een kort geding leent zich daar niet voor. Het gevolg hiervan is dat er thans enerzijds rekening mee moet worden gehouden dat de koopovereenkomst niet
op 14 oktober 2011 is ontbonden door [eiseres], maar anderzijds ook dat partijen naar aanleiding van die brief geen verlenging hebben afgesproken van de termijn waarbinnen [eiseres] op de voet van art. 20.1.3 de koopovereenkomst kon ontbinden. Verder kan in dit kort geding niet uitgesloten worden dat partijen ook geen verlenging zijn overeengekomen naar aanleiding van de brief van 14 november 2011
van [eiseres]. In reactie op die brief heeft [gedaagden] immers bij e-mails
van 23 en 24 november 2011 de notaris verzocht om partijen uit te nodigen voor het passeren van de leveringsakte. [gedaagden] heeft dus aangedrongen op nakoming en dat is ook gebeurd na het gesprek van 6 december 2011.
4.4. Ter zitting is wel duidelijk geworden welke plannen [eiseres] had met perceel [nr.] en (enkele van) haar eigen percelen. Zij wilde daar een hotel bouwen.
Naar eigen zeggen heeft zij dat plan bijgesteld nadat haar gebleken was dat de gemeente [gemeente] niet zou meewerken aan de realisering van een hotel ter plaatse. Dat alternatieve plan behelsde een bed & breakfast, maar volgens [eiseres] stuitte ook dat op weerstand van de gemeente. Kennelijk wil [eiseres] daarom afzien van de koop van perceel [nr.]. Gelet op het vorenstaande kan het daarvoor echter te laat zijn. Het is immers niet zonder meer aannemelijk dat de koop al op 14 oktober 2011 is ontbonden en er moet ook rekening mee worden gehouden dat partijen geen verlenging van de ontbindingstermijn van art. 20.1.3 koopovereenkomst zijn overeengekomen, zodat de kans bestaat dat de koopovereenkomst niet meer op 14 november 2011 kon worden ontbonden (nog daargelaten of dat toen op juiste wijze is gecommuniceerd) en inmiddels ook niet meer ontbonden kan worden door [eiseres] omdat de daarvoor in art. 20.1.3. koopovereenkomst opgenomen vervaldatum van 15 oktober 2011 is verstreken. Dit alles leidt dan ook tot de tussenconclusie dat niet summierlijk gebleken is van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor [gedaagden] de beslagen heeft gelegd.
4.5. Gelet op het hierboven weergegeven toetsingskader is dan nog de vraag of het belang van [eiseres] bij opheffing van de beslagen zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagden] als beslaglegger bij handhaving ervan.
4.6. [eiseres] heeft een brief overgelegd van 3 april 2012 van vastgoed-ontwikkelaar Klok Ontwikkeling BV te Druten, waarin Klok Ontwikkeling heeft geschreven dat zij inmiddels voor een drietal kopers van appartementen in [naam residentie] een kooptoezegging heeft ontvangen, zodat zij op grond van de tussen haar en [eiseres] geldende overeenkomst op of omstreeks 1 juni 2012 levering wenst van de percelen waarop het appartementencomplex wordt gebouwd. Hoewel [eiseres] niet een overeenkomst met Klok Ontwikkeling heeft overgelegd, biedt de brief toch voldoende basis om aan te nemen dat [eiseres] met Klok Ontwikkeling een overeenkomst heeft gesloten voor de bouw van het appartementencomplex. [gedaagden] heeft voorts op zichzelf niet weersproken dat drie van de zes te realiseren appartementen zijn verkocht en het is niet ongebruikelijk dat in een stadium van een ontwikkeltraject waarin een bepaald aantal is verkocht de grond in verband met de bouw wordt overgedragen aan de vastgoed-ontwikkelaar. Hieruit vloeit voort dat het aannemelijk is dat [eiseres] een spoedeisend belang kan hebben bij onbezwaarde levering van de percelen [nrs.] aan Klok Ontwikkeling en dus bij opheffing van de beslagen. Op zichzelf is dat echter niet voldoende. Waar het om gaat is dat dit belang van [eiseres] bij tijdige levering van de percelen aan Klok Ontwikkeling zo groot moet zijn dat daarvoor het beslag op deze percelen ter verzekering van de eventuele vordering van [gedaagden] moet wijken. [eiseres] heeft echter niet concreet aan de hand van stukken inzichtelijk gemaakt welke verplichtingen zij precies jegens Klok Ontwikkeling heeft en wat voor haar precies de financiële consequenties zijn als zij niet op korte termijn de percelen [nrs.] onbezwaard in eigendom kan overdragen aan Klok Ontwikkeling. Er is daarom op zichzelf onvoldoende aanleiding om een belangen-afweging te laten uitvallen in het voordeel van [eiseres].
4.7. Dan kan opheffing van de onderhavige conservatoire beslagen nog aan de orde zijn als er sprake is van misbruik van recht en de beslagen daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Dat dient in beginsel beoordeeld te worden aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.8. [eiseres] stelt in dat verband dat de beslagen bovenmatig zijn, in die zin dat [gedaagden] tot zekerheid van zijn vordering niet ook beslag had hoeven leggen op de percelen [nrs.]. [eiseres] heeft daarvoor een brief van 7 mei 2012 overgelegd van Willemsen Makelaars te Arnhem over de waarde van de beslagen percelen en een brief van 9 mei 2012 van Deloitte Accountants B.V. te Arnhem over de stand van de hypothecaire leningen die aan [eiseres] zijn verstrekt.
4.9. De juistheid van de brief van Willemsen Makelaars wordt echter betwist door
[gedaagden]. Geconstateerd moet worden dat de brief slechts ongemotiveerd waarden vermeldt van de onroerende zaken van [eiseres] en niet inzichtelijk maakt aan de hand waarvan de makelaar tot deze taxatiewaarden is gekomen. De brief voldoet daarmee niet aan de eisen die aan een taxatierapport mogen worden gesteld.
4.10. Ook de brief van Deloitte Accountants verstrekt onvoldoende relevante informatie. Die brief vermeldt weliswaar het openstaande bedrag per 9 mei 2012 van twee hypothecaire geldleningen en uit de brief, in combinatie met overgelegde kadasterstukken, kan ook worden afgeleid dat daarvoor recht van hypotheek rust op de percelen [nrs.], maar anders dan [eiseres] heeft betoogd, wil dat nog niet zeggen dat de overige genoemde percelen vrij zijn van hypotheek. Uit andere door [eiseres] overgelegde kadasterstukken blijkt namelijk dat op al haar genoemde percelen een hypotheekrecht is ingeschreven en uit de brief van Deloitte Accountants kan dan wel opgemaakt worden dat leningen tot zekerheid waarvan die hypotheekrechten hebben gediend inmiddels zijn afgelost, maar er staat niet dat [eiseres] geen andere leenschulden heeft aan de desbetreffende banken dan de in de brief genoemde hypothecaire leningen. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat die hypothecaire inschrijvingen nog gebruikt kunnen gaan worden door de desbetreffende banken, in die zin dat zij de nog aanwezige hypothecaire inschrijvingen mogelijk nog voor andere door hen verstrekte leningen aan de [eiseres] kunnen uitwinnen. Daardoor zou [gedaagden] beperkt kunnen worden in zijn verhaalsmogelijkheden.
4.11. Een en ander betekent dan ook dat het niet aannemelijk is geworden dat de percelen samen zoveel overwaarde zullen hebben, dat [gedaagden] niet op al die percelen beslag had hoeven leggen. Van Misbruik van recht is daarom geen sprake.
4.12. Ten slotte is ter zitting nog debat gevoerd over vervangende zekerheid, in de vorm van een bankgarantie ten behoeve van [gedaagden] in plaats van de beslagen op, in ieder geval, de percelen [nrs.]. Volgens [gedaagden] wil [eiseres] niet bekendmaken tegen welke koopprijs zij die percelen heeft verkocht aan Klok Ontwikkeling, omdat dan wellicht zal blijken dat [eiseres] over voldoende vermogen zal kunnen beschikken voor een bankgarantie. [eiseres] heeft op zichzelf niet betwist dat er voor haar middelen vrijkomen, dus dat zij over een restantkoopsom zal kunnen beschikken, als de percelen [nrs.] in eigendom zijn overgaan op Klok Ontwikkeling, maar volgens [eiseres] heeft zij die middelen nodig voor andere activiteiten en kan zij die daarom niet aanwenden voor een bankgarantie ten behoeve van [gedaagden]. Dat heeft zij verder niet toegelicht. Nu aldus vaststaat dat er middelen vrij zullen komen voor
[eiseres] bij overdracht van de percelen [nrs.] aan Klok Ontwikkeling
en [eiseres] zelf stelt een groot belang te hebben bij opheffing van de beslagen, zal de voorzieningenrechter de beslagen op de percelen [nrs.] opheffen, echter op voorwaarde dat [eiseres] ten behoeve van [gedaagden] een bankgarantie laat afgeven, één en ander zoals hierna vermeld, voor een bedrag van € 972.500,00. Het is dan aan [eiseres] om te kiezen of zij ter voorkoming van de verder door haar niet inzichtelijk gemaakte nadelige financiële gevolgen ten behoeve van [gedaagden] een bankgarantie laat stellen en dus deze percelen onbezwaard aan Klok Ontwikkeling kan leveren, of om toch haar andere, ook niet nader omschreven, activiteiten te laten prevaleren als zij van mening is dat die keuze haar minder schade berokkent. Bij wijze van toewijzing van minder dan gevorderd is, zal op die manier de vordering sub I toegewezen worden en op grond van al het vorenstaande voor het overige dus afgewezen worden. Een en ander brengt verder mee dat de vordering III zal worden afgewezen.
4.13. De vordering sub II wordt ook afgewezen. De genoemde percelen waarop kennelijk een recht van overpad moet worden gevestigd zijn alle eigendom van [eiseres]. Daarom valt niet in te zien wat [eiseres] met deze vordering wil bereiken nu die vordering door haar ter zitting ook verder niet is toegelicht.
4.14. [eiseres] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 267,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.083,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het door [gedaagden] ten laste van [eiseres] op de percelen gemeente [gemeente] nummers [nrs.] gelegde beslag, op voorwaarde dat [eiseres] na betekening van dit vonnis een bankgarantie ten behoeve van
[gedaagden] heeft doen stellen overeenkomstig het model-garantieformulier 1999 van de Nederlandse Vereniging van banken tot een maximumbedrag van € 972.500,00 die ingeroepen kan worden nadat bij in kracht van gewijsde gegane beslissing in de hiervoor genoemde bodemprocedure voor de rechtbank Arnhem een eind is gekomen aan het geschil van partijen in die procedure,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.083,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken
op 29 mei 2012.
Coll: MJD