ECLI:NL:RBARN:2012:BW5756

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
210612 / 216496
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en witwassen van gelden van dubieuze herkomst

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden een veroordeling van de gedaagde tot betaling van € 247.899,71, vermeerderd met rente en kosten. De Staat stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door haar bankrekening ter beschikking te stellen voor gelden van dubieuze herkomst, waarna zij zich had ingespannen deze gelden zo snel mogelijk weg te sluizen. De rechtbank oordeelde dat op basis van een eerder strafvonnis, waarin de gedaagde was veroordeeld voor witwassen, er dwingend bewijs was dat de gedaagde wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De gedaagde had in de civiele procedure geen tegenbewijs willen leveren tegen de dwingende bewijskracht van het strafvonnis, waardoor de feiten als vaststaand werden aangenomen.

De rechtbank wees de vordering van de Staat integraal toe, waarbij werd overwogen dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld jegens de Staat. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, door haar rekening ter beschikking te stellen en de gelden te verplaatsen, had bijgedragen aan het verbergen van de herkomst van het geld. De rechtbank hield rekening met de geestelijke gesteldheid van de gedaagde, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om haar onrechtmatig handelen niet toe te rekenen. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente.

In de vrijwaringszaak vorderde de gedaagde in de hoofdzaak dat de gedaagde in vrijwaring zou worden veroordeeld tot betaling van hetgeen zij in de hoofdzaak was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in vrijwaring ook onrechtmatig had gehandeld en dat de schade gelijkelijk moest worden verdeeld. Uiteindelijk werd de gedaagde in vrijwaring veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de gedaagde in de hoofdzaak, inclusief proceskosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 25 april 2012
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 210612 / HA ZA 11-41 van
de
STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. drs. H.J.S.M. Langbroek te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. K.I.M. van Sadelhoff te Zevenaar,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 216496 / HA ZA 11-855 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in vrijwaring,
advocaat mr. K.I.M. van Sadelhoff te Zevenaar,
tegen
[gedaagde in vrijwaring]
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Staat, [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] en [gedaagde in de vrijwaring] genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juni 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 16 maart 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 16 maart 2012.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringsprocedure
3.1. In een op 10 mei 2010 aan de Staat verzonden brief van ogenschijnlijk de provincie Zuid-Holland is een gewijzigd rekeningnummer doorgegeven voor de betaling aan ‘Prov. Zuid-Holland’ van een voorschot in verband met een nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit. Op 19 juli 2010 is door de Staat € 4.093.750,00 op het in die brief genoemde rekeningnummer overgemaakt.
3.2. Uit onderzoek is gebleken dat het bedrag niet is overgemaakt naar een rekening van de provincie Zuid-Holland maar naar de rekening van ene heer S.D. [betrokkene 1], die met het oogmerk voornoemde gelden te verkrijgen, de hiervoor genoemde brief heeft verzonden.
3.3. In de periode 21 juli 2010 tot 6 augustus 2010 is een totaalbedrag van
€ 3.457.796,45 overgeboekt van de rekening van [betrokkene 1] naar zogenaamde ‘2e- lijns begunstigden’, merendeels rekeningen die door [betrokkene 1] werden gehouden. Op 27 juli 2010 is een bedrag van € 247.899,71 overgemaakt op rekening van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring].
3.4. Binnen enkele dagen is het genoemde bedrag van de rekening van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] gehaald, waarbij onder meer een bedrag van € 35.000,-- is aangewend voor de koop van een Audi A8. Die auto staat op naam van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring]. De Staat heeft onder meer op die auto beslag gelegd.
3.5. Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank
‘s-Gravenhage van 10 oktober 2011 is [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] veroordeeld wegens witwassen (artikel 420 bis Sr). Zij heeft een taakstraf opgelegd gekregen van 180 uur en een gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. In het vonnis staat onder meer:
‘Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat er een bedrag van circa € 250.000,00 euro op haar rekening is gestort. Zij heeft tevens verklaard dat zij door medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring] is benaderd voor het ter beschikking stellen van haar rekening. Hij vertelde haar dat er binnenkort een bedrag van € 250.000,00 op haar rekening gestort zou worden en dat als zij zou meewerken zij er beiden beter van zouden worden. Na de storting zou zij elke dag bedragen contant moeten opnemen en afgeven aan medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring]. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij iedere dag € 10.000,00 moest ophalen bij de bank en dat zij daarvoor zelfs speciaal een nieuwe rekening bij de ING-bank heeft geopend, waar zij een deel van het geldbedrag naar over heeft geboekt om het geld sneller te kunnen opnemen. (…) De verdachte heeft voorts verklaard dat zij van al het geld dat zij heeft opgenomen in totaal een kleine € 4.000,00 van medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring] heeft gekregen. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij wel wist dat het op haar rekening gestorte geld niet legaal was verkregen en dat zij daarom zo snel mogelijk van het geld afwilde.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bovenstaande, in de noten genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met haar medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring] een groot geldbedrag heeft witgewassen, terwijl zij wist dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. (…)
(…) De strafbaarheid van de verdachte
(…) De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat er sprake is geweest van beïnvloeding van verdachte door medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring], maar dat niet aannemelijk is geworden dat vanuit deze beïnvloeding een dusdanige druk is ontstaan dat redelijkerwijs niet van de verdachte kon worden verwacht dat zij hieraan weerstand bood. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat zij van meet af aan wist dat het niet goed zat, maar dat zij toch heeft meegewerkt om er beter van te worden.
(…) De straf
(…) Het oordeel van de rechtbank (…)
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring] schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Dit heeft zij gedaan door haar rekeningnummer beschikbaar te stellen, een tweede bankrekening te openen en beschikbaar te stellen, geldbedragen over te (laten) boeken en daarbij een valse omschrijving te bedenken en geldbedragen contant op te nemen. Voorts heeft de verdachte een deel van dit geldbedrag aangewend voor persoonlijke uitgaven. (…)’
3.6. Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank
‘s-Gravenhage van 10 oktober 2011 is [gedaagde in de vrijwaring] veroordeeld wegens witwassen (artikel 420 bis Sr). Hij heeft een gevangenisstraf opgelegd gekregen van 187 dagen en een taakstraf van 240 uur. In het vonnis staat onder meer:
‘(…) Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij benaderd is door de heer [betrokkene 2], die vertelde dat hij mensen zocht die hun bankrekening ter beschikking wilden stellen. Verdachte heeft direct aangegeven zijn bankrekening beschikbaar te willen stellen. [betrokkene 2] vertelde hem vervolgens dat er geld op zijn rekening zou worden gestort, wat verdachte vervolgens contant moest opnemen en aan [betrokkene 2] moest afgeven. [betrokkene 2] vertelde hem vervolgens dat door hieraan mee te werken zijn geldschulden bij hem en de heer [betrokkene 3] zouden zijn ingelost en dat verdachte er daarnaast nog geld aan over zou houden. Later die dag heeft verdachte medeverdachte [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] benaderd voor het beschikbaar stellen van haar bankrekening. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij wist dat het “ niet goed zat” met dit geld en dat de (valse) omschrijvingen bij de verschillende overboekingen door hem bedacht zijn. Verdachte heeft verder verklaard dat hij met [betrokkene 2] heeft afgesproken dat als er geld gestort zou zijn, er door hem en [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] dagelijks een maximaal bedrag aan contanten van de rekening zou worden gehaald en dat hij dit bedrag aan [betrokkene 2] zou afdragen. (…)
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bovenstaande, in de noten genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met haar medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring] een groot geldbedrag heeft witgewassen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. (…)
De strafbaarheid van de verdachte
(…) Uit de door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van druk op verdachte zijn schulden te betalen, maar niet dat hij onder druk is gezet het bewezenverklaarde feit te plegen. Ook anderszins is dit niet aannemelijk geworden. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verdachte een groot deel van het crimineel verkregen geld voor eigen gebruik heeft aangewend, hetgeen onder deze door hem gestelde omstandigheden bepaald niet voor de hand ligt. Uit hetgeen verdachte en [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] hebben verklaard komt bovendien naar voren dat zij hebben meegewerkt aan de witwaspraktijken om er zelf beter van te worden, welk voordeel zich bij beiden ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. (…)’
De straf
(…) De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Dit heeft hij gedaan door medeverdachte [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] haar rekeningnummer beschikbaar te laten stellen, geldbedragen (onder valse omschrijvingen) over te boeken naar onder andere een rekening op naam van zijn bedrijf en geldbedragen contant op te nemen en af te geven aan een ander. Voorts heeft de verdachte een groot deel van dit geldbedrag aangewend voor persoonlijke uitgaven. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij enkel oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en dat hij de initiator is geweest die medeverdachte [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] in het witwassen heeft meegesleept door haar te vragen haar bankrekening beschikbaar te stellen en geldbedragen te pinnen. Witwassen is een ernstig strafbaar feit waar zowel de benadeelde als de gehele maatschappij veel overlast van ondervindt. Voorts zijn de door de verdachte contant opgenomen bedragen thans nog niet teruggevonden (…)’
3.7. Artikel 420 bis Sr luidt:
1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
3.8. In het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 27 januari 2011 met betrekking tot [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] staat onder meer:
p. 10: [gedaagde in de vrijwaring] verklaarde hierover:
‘(…) Ik heb aan [betrokkene 2] gevraagd waar het geld vandaan kwam. (…) Er werd niet direct besproken hoeveel ik zou krijgen voor het ter beschikking stellen van mijn rekeningnummer. Wel vertelde [betrokkene 2] dat mijn schulden aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hiermee ingelost zouden zijn en dat ik er ook nog geld aan over zou houden.
p. 11: [gedaagde in de vrijwaring] verklaarde hierover:
[betrokkene 2] vertelde mij dat wij er € 80.000,- aan zouden overhouden. [betrokkene 2] zei toen dat wij dit geld moesten delen omdat wij beiden risico liepen (…) Ik heb van het bedrag ook nog twee bedragen overgemaakt naar mijn eigen rekening bij de Rabobank. Dit waren bedragen van ongeveer € 42.000 en € 40.000. Waarom heb je dit gedaan? Ik had met [betrokkene 2] afgesproken dat wij, [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] en ik, 1/3 deel zijnde € 80.000,- zouden krijgen. Wat is er met dit geld gebeurd? Dit was het geld dat ik en [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] zouden krijgen. Ik had dit geld dus eigenlijk apart gezet. [betrokkene 2] vertelde mij dat al het geld van de bank moest. Toen heb ik € 35.000,- opgenomen en betaald aan [betrokkene 2] als aflossing op mijn lening. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft hiervan achtduizend euro gekregen. Ik heb een vakantie naar Turkije betaald. Dit was
€ 2200,-. Ik heb een Breitling horloge gekocht. Deze was € 5000,-. Ik heb voor [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] een bedrag van € 2000,- aan rekeningen betaald.
p. 12 en 13: (…) [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] (…) verklaarde toen:
(…) u verklaart over de volgende uitgaven, die u heeft gedaan uit de ontvangen betaling van
€ 250.000: (…) In totaal is dit al € 5.023,00. Klopt het dat u deze uitgaven hebt gedaan uit het op uw rekening gestorte bedrag (…)?
(…) Ja, dit zijn allemaal betalingen van die 250.000 euro. (…) Dan komen we op een voordeel van EUR 5.077. Klopt dit? (…) Ja, maar dan moet je er wel bij zetten dat [gedaagde in de vrijwaring] EUR 2.000 van mijn bank heeft gehaald, van mijn eigen geld. (…)
P. 13. (…) Uit de verklaringen van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] en [gedaagde in de vrijwaring] is op te maken dat [gedaagde in de vrijwaring] dit geldbedrag overboekte naar deze rekening (…). De auto is aangekocht door [gedaagde in de vrijwaring], doch op naam van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] geregistreerd in verband met een faillissement van [gedaagde in de vrijwaring]. Om aan te kunnen tonen dat de auto uiteindelijk door [gedaagde in de vrijwaring] is aangekocht bij [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring], werd op 2 augustus 2010
€ 35.000,00 in contanten opgenomen van de rekening van [ ]. Deze contante opname zou de schijn moeten geven dat er door [gedaagde in de vrijwaring] contant is afgerekend met [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring]. De werkelijke situatie is echter dat de auto door [gedaagde in de vrijwaring] is gekocht en dat de betaling gebeurde van de rekening van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring].
P. 17. SAMENVATTING/CONCLUSIE
[gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft bijna € 250.000 ter beschikking gekregen. Dit geldbedrag is nagenoeg geheel overgedragen aan haar medeverdachte [gedaagde in de vrijwaring]. Zelf heeft zij, na aftrek van geschatte kosten, € 5.061,05 van deze gelden voorhanden gekregen en gebruikt. Voorwerpen van waarde zijn niet aangetroffen bij [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring].’
3.9. In een ongedateerd ‘behandelplan’ betreffende [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] staat onder meer:
‘beschrijvende diagnose: cle heeft een lange voorgeschiedenis van psychiatrische hulpverlening waar bij aan de basis affectieve verwaarlozing speelt in de jeugd en vervolgens en aantal opnames symptomatologie deed zich voor in auditieve hallucinaties tevens is er sprake van een wat meer bohemien levensstijl en meest recent speelt het overlijden van haar levenspartner en de zorg voor haar zoon met PDD-NOS (…)’.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. De Staat vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] tot betaling van € 247.899,71, vermeerderd met rente en kosten. Aan die vordering legt de Staat ten grondslag dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] onrechtmatig jegens de Staat heeft gehandeld door haar bankrekening ter beschikking te stellen voor gelden van dubieuze komaf waarna zij zich heeft ingespannen die gelden zo snel mogelijk weg te sluizen.
4.2. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] vordert - samengevat - dat [gedaagde in de vrijwaring] wordt veroordeeld om aan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde in de vrijwaring] in de kosten van de vrijwaring.
4.5. [gedaagde in de vrijwaring] voert verweer.
4.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1. Artikel 161 Rv bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Op grond van het tegen [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] gewezen strafvonnis en de daarin neergelegde bewezenverklaring moet er, behoudens tegenbewijs (artikel 151 Rv), van worden uitgegaan dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld van voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 247.899,71, terwijl zij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit een misdrijf. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft weliswaar in deze civiele procedure het standpunt ingenomen dat zij niet wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf maar ter zitting heeft (de advocaat van) [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] desgevraagd verklaard dat zij geen tegenbewijs wenst te leveren tegen de dwingende bewijskracht van het feit waarvoor zij veroordeeld is. Gelet daarop hebben de hiervoor genoemde feiten waarop de bewezenverklaring berust in deze procedure als vaststaand te gelden.
5.2. Die feiten - het verbergen/verhullen van de vindplaats/vervreemding van een geldbedrag waarvan zij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat bedrag afkomstig was uit een misdrijf - rechtvaardigen het oordeel dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] onrechtmatig jegens de Staat heeft gehandeld. Zij heeft daarmee, zoals de Staat stelt, gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Immers, door haar handelen heeft [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] er willens en wetens aan bijgedragen dat een flinke geldsom (verder) buiten het bereik kwam van de rechtmatige eigenaar. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft onder verwijzing naar haar geestelijke en lichamelijke tekortkomingen betoogd dat het onrechtmatig handelen haar niet kan worden toegerekend. Dat verweer gaat niet op. Uit het ongedateerde behandelplan dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] in dit verband heeft overgelegd volgt namelijk onvoldoende dat ten tijde van het onrechtmatig handelen sprake was van een zodanig zwakke geestelijke gesteldheid bij [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] dat het handelen niet kan worden beschouwd als aan haar schuld te wijten. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen de strafrechter daarover heeft geoordeeld. De conclusie luidt kortom dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Staat.
5.3. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft niet bestreden dat de schade die de Staat dientengevolge stelt te hebben geleden € 247.899,71 bedraagt. Wel beroept zij zich op eigen schuld van de Staat en op matiging. Wat betreft dat eerste verweer heeft [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] aangevoerd dat de Staat onvoldoende beschermingsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat een dergelijke fraude kon plaatsvinden. De Staat heeft daartegenover ter zitting verklaard dat het frauduleuze handelen uiterst geraffineerd was: het briefpapier was nagemaakt, de kenmerken in de brief en de genoemde personen stemden overeen met de werkelijkheid en ook de tenaamstelling van de nieuwe bankrekening ‘prov. Zuid-Holland’, deed geen fraude vermoeden. Aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] is daartegenover gesteld dat het de Staat kan worden verweten dat hij geen controle heeft uitgevoerd naar aanleiding van de brief. De rechtbank overweegt dat vanwege de in de brief genoemde kenmerken, de tenaamstelling van het bankrekeningnummer en de daarin genoemde personen bij de Staat geen twijfel hoefde te bestaan over de herkomst van die brief en de juistheid van de daarin gedane mededeling. Dat de Staat zich anders heeft gedragen dan een ander overheidslichaam onder die omstandigheden zou hebben gedaan, is niet voldoende aannemelijk geworden. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft nog aangevoerd dat als de Staat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] eerder had ingelicht over de herkomst van het geld, zij het niet aan [gedaagde in de vrijwaring] afgegeven zou hebben. Ter zitting heeft [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] echter zelf verklaard dat zij in ieder geval vanaf het moment dat het geld op haar rekening stond, bekend was met de criminele herkomst van het geld. Hiervoor (rov. 5.1.) is zelfs als vaststaand aangenomen dat zij met die herkomst van meet af aan bekend was of redelijkerwijs bekend moet zijn geweest. Dit betoog gaat dan ook niet op. Van eigen schuld aan de zijde van de Staat is geen sprake.
5.4. In het kader van haar beroep op matiging heeft [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] aangevoerd dat zij een kwetsbare persoon is, dat zij geen enkele mogelijkheid heeft het bedrag aan de Staat te voldoen, dat zij het geld nooit tot haar beschikking heeft gehad en dat zij dus geen voordeel heeft gehad. Toewijzing van de vordering zou leiden tot haar faillissement, aldus [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring].
5.5. Op grond van de verklaring van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] ter zitting, waarin zij kort gezegd de juistheid van de bevindingen in het proces-verbaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel onderschrijft, kan worden aangenomen dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] profijt heeft gehad van het onrechtmatig handelen, zij het in (zeer) geringe mate. Verder is van belang dat de Audi A8 op naam van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] staat en dat daarop door de Staat beslag is gelegd. In zoverre biedt [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] in ieder geval verhaal. Onder deze omstandigheden en in het bijzonder tegen de achtergrond van de aard van de aansprakelijkheid - onrechtmatig handelen bestaande uit het witwassen van uit een misdrijf afkomstige gelden - oordeelt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat volledige toewijzing van de vordering tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Daarop stuit het beroep op matiging af.
5.6. De vordering van de Staat zal integraal worden toegewezen en [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Ter zitting is aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] nog betoogd dat de Staat zich in de strafzaak als benadeelde partij had kunnen voegen. Daarmee hadden de proceskosten in deze procedure voorkomen kunnen worden. Dat betoog faalt reeds op de grond dat de civiele procedure al aanhangig was gemaakt voordat de strafprocedure was aangevangen.
5.7. De Staat vordert [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar nu de beslagen met inachtneming van de wettelijke formaliteiten en termijnen zijn gelegd. De beslagkosten worden begroot
op € 944,73 aan explootkosten en op € 2.000,-- aan salaris advocaat.
5.8. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten in het incident, die aan de zijde van de Staat op nihil worden gesteld (akte inhoudende referte). De kosten aan de zijde van Staat worden begroot op:
- dagvaarding € 94,93
- griffierecht 3.537,00
- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.631,93
in de vrijwaringszaak
5.9. In de vrijwaringsprocedure zoekt [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] verhaal op [gedaagde in de vrijwaring] voor hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak jegens de Staat is veroordeeld. Die vordering is gebaseerd op artikel 6:102 jo 6:101 BW: wanneer op twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust, zijn zij hoofdelijk verbonden en voor de bepaling van hetgeen zij in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, dient de schade te worden verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW. Voor de beoordeling van deze vordering dient dan ook eerst te worden vastgesteld of op [gedaagde in de vrijwaring] de verplichting rust jegens de Staat dezelfde schade te vergoeden of, anders gezegd, of ook [gedaagde in de vrijwaring] onrechtmatig jegens de Staat heeft gehandeld.
5.10. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rov. 5.1. is overwogen en beslist, oordeelt de rechtbank dat, nu ook namens [gedaagde in de vrijwaring] ter zitting is verklaard dat hij geen tegenbewijs wenst te leveren, in deze procedure als vaststaand heeft te gelden (zie rov. 3.6.) dat [gedaagde in de vrijwaring] zich schuldig heeft gemaakt aan het verbergen/verhullen van de vindplaats/vervreemding van een geldbedrag waarvan hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Deze feiten rechtvaardigen in gelijke zin als hiervoor ten aanzien van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] is beslist (rov. 5.2.) het oordeel dat ook [gedaagde in de vrijwaring] jegens de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.
5.11. Voor de bepaling van het aandeel van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] en [gedaagde in de vrijwaring] in de door de Staat geleden schade, komt het aan op de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Uit de beide strafvonnissen, waaraan vrije bewijskracht toekomt, komt naar voren dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] haar bankrekening ter beschikking heeft gesteld, waarna zij, na storting van het door de Staat gevorderde bedrag, het van die bankrekening heeft gehaald. De aan [gedaagde in de vrijwaring] toe te rekenen omstandigheden zijn, zo leidt de rechtbank uit het strafvonnis af, het nemen van het initiatief tot het witwassen van de gelden door [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] te vragen haar bankrekening ter beschikking te stellen en het in ontvangst nemen van (het merendeel van) de gelden van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring]. Die uit de strafvonnissen blijkende omstandigheden zijn door partijen onvoldoende betwist zodat daarvan zal worden uitgegaan. De aan [gedaagde in de vrijwaring] en [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] toe te rekenen omstandigheden hebben naar het oordeel van de rechtbank voor een gelijk deel – 50/50 – bijgedragen aan de schade.
5.12. [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] heeft er daarnaast op gewezen dat zij slechts een marionet was, dat zij als kwetsbare persoon in de samenleving door [gedaagde in de vrijwaring] is gebruikt met het kennelijke doel dat [gedaagde in de vrijwaring] daarvan zou profiteren en dat het grootste deel van het bedrag aan [gedaagde in de vrijwaring] ten goede is gekomen. Om die redenen dient haar aandeel op nul te worden gesteld, aldus [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring]. Over dit beroep van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] op de billijkheidscorrectie – zo vat de rechtbank dit ten minste op – oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de strafvonnissen komt duidelijk het beeld naar voren van [gedaagde in de vrijwaring] als de initiator van het witwassen waaraan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] en [gedaagde in de vrijwaring] zich schuldig hebben gemaakt. [gedaagde in de vrijwaring] had er ook belang bij: niet alleen werd hem een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld, ook zouden de schulden die hij had worden kwijtgescholden. Zowel uit het strafvonnis met betrekking tot [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] als uit het ‘behandelplan’ (rov. 3.9.) volgt voldoende dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] een zwakkere geestelijke gezondheid heeft en dat sprake is geweest van beïnvloeding van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] door [gedaagde in de vrijwaring]. Verder acht de rechtbank relevant dat [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring], zo heeft zij verklaard onder verwijzing naar het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, zo’n € 5.000,-- van de op haar rekening gestorte gelden aan zichzelf heeft besteed. De advocaat van [gedaagde in de vrijwaring] heeft ter zitting wel betoogd dat dit een hoger bedrag is geweest, maar hij heeft dit standpunt op geen enkele wijze (met bescheiden) onderbouwd terwijl het standpunt van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] strookt met de inhoud van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarvan zal dan ook worden uitgegaan. De advocaat aan de zijde van [gedaagde in de vrijwaring] heeft ter zitting verder verklaard dat hij niet weet wat [gedaagde in de vrijwaring] er wijzer van is geworden. [gedaagde in de vrijwaring] zou een deel aan [betrokkene 2] hebben moeten afstaan, aldus de advocaat. De rechtbank constateert dat onduidelijk is welk deel van de geldsom [gedaagde in de vrijwaring] heeft behouden. Wat wel voldoende is komen vast te staan is dat door het handelen van [gedaagde in de vrijwaring] het overgrote deel van die geldsom niet meer traceerbaar is.
5.13. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde in de vrijwaring] een aanzienlijk groter verwijt kan worden gemaakt van de door hem gemaakte fouten dan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring], die vooral in dienst stond van [gedaagde in de vrijwaring] en ten behoeve van zijn geldelijk gewin heeft gehandeld. De billijkheid brengt met zich dat de vergoedingsplicht van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] wordt bepaald op 20% en de vergoedingsplicht van [gedaagde in de vrijwaring] op 80%. Dat betekent dat [gedaagde in de vrijwaring] aan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] zal moeten betalen (80% van € 247.899,71 = ) € 198.319,76.
5.14. De vordering van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] omvat de veroordeling van [gedaagde in de vrijwaring] tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak. Het door [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] in de hoofdzaak gevoerde verweer diende mede ter verdediging van de belangen van [gedaagde in de vrijwaring]. De proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] zijn gekomen, moeten daarom door [gedaagde in de vrijwaring] worden vergoed. Dit betekent dat [gedaagde in de vrijwaring] in totaal (de proceskosten ad € 7.631,93 en de beslagkosten ad € 2.944,73 = € 10.576,66 x 80% =) € 8.461,33 aan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] dient te voldoen.
5.15. [gedaagde in de vrijwaring] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- salaris advocaat 4.000,00 (2 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 4.090,81
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1. veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] om aan Staat te betalen een bedrag van € 247.899,71, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juli 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, tot op heden begroot op € 10.576,66 aan de zijde van de Staat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen met ingang van veertien dagen na dit vonnis,
6.3. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
6.4. veroordeelt [gedaagde in de vrijwaring] om aan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] te betalen € 206.781,08, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 198.319,76 met ingang van 27 juli 2010 tot de dag van volledige betaling en over € 8.461,33 met ingang van veertien dagen na dit vonnis,
6.5. veroordeelt [gedaagde in de vrijwaring] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring] tot op heden begroot op € 4.090,81, waarvan te voldoen aan de griffier van de rechtbank € 90,81 door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548
ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer, en voor het overige te voldoen aan [gedaagde in de hoofdzaak / eiseres in de vrijwaring],
6.6. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.