RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/1446
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 1 mei 2012 in het geding tussen
Slagman Beheer BV, te Laren,
Tankstation Imbos B.V., te Dieren,
Kuwait Petroleum B.V., te Rotterdam,
verzoeksters,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder,
Auto Jurrius, partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Dieren.
Verweerder heeft Auto Jurrius op 29 februari 2012 een bouwstop alsmede een preventieve last onder dwangsom opgelegd naar aanleiding van een handhavingsverzoek door verzoeksters.
Bij brief van 2 april 2012 hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 28 maart 2012 (hierna: bestreden besluit), waarbij de bouwstop en preventieve last gedeeltelijk is opgeheven.
Bij brief van 2 april 2012, per fax ontvangen op 3 april 2012, hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 3 april 2012, registratienummer AWB 12/1446, heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 april 2012. Namens Kuwait Petroleum B.V. is aldaar verschenen [naam], projectmanager, bijgestaan door mr. B. de Haan. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.M.B. van den Konink, werkzaam bij verweerder. Namens Auto Jurrius is verschenen [naam 2], bijgestaan door H.G.T. Brom van MKB adviseurs.
Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Gelet op de reeds uitgesproken schorsing, dient thans beoordeeld te worden of er redenen zijn om deze schorsing op te heffen dan wel te wijzigen.
Vast staat dat het vernieuwen van de pompen en het plaatsen van de servicezuilen vergunningplichtig is en de vergunning nog niet is verleend. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de opgelegde bouwstop en preventieve last onder dwangsom, welke ook strekte tot verhindering van de bouw, niettemin gedeeltelijk heeft opgeheven omdat sprake is van een concreet zicht op legalisatie nu er een aanvraag is gedaan voor een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld, dat tot en met 19 april 2012 de gelegenheid bestaat om zienswijzen naar voren te brengen over de inmiddels ter inzage gelegde (ontwerp)omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de Awb noch in andere wettelijke voorschriften specifieke bepalingen zijn opgenomen over de opheffing van een bouwstop dan wel een daaraan verbonden preventieve last onder dwangsom. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient in dat geval bij een opheffing/intrekking van een dergelijk besluit aldus dezelfde afweging plaats te vinden als bij de oplegging daarvan.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2008, LJN: BD2139, speelt de vraag naar de mogelijkheid van legalisatie bij het opleggen van een bouwstop en daarmee connexe preventieve last onder dwangsom, anders dan bij een last strekkende tot verwijdering van een illegaal opgericht bouwwerk, geen rol. Concreet zicht op legalisering dient aldus naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen rol te spelen bij opheffing van een bouwstop en daarmee verbonden preventieve last onder dwangsom.
Van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan verweerder de eerder opgelegde bouwstop en de preventieve last onder dwangsom op zou mogen heffen, is niet gebleken. De voorzieningenrechter ziet in de financiële belangen van Auto Jurrius niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Auto Jurrius heeft welbewust een risico genomen door de bouwwerkzaamheden aan te vangen zonder de daarvoor benodigde bouwvergunningen en de gevolgen hiervan dienen voor haar risico te blijven.
Nu opheffing van de bouwstop en de daaraan verbonden preventieve last onder dwangsom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet is gerechtvaardigd, bestaat geen aanleiding om de op 3 april 2012 in deze zaak uitgesproken schorsing op te heffen. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de schorsing aan een termijn te verbinden in die zin dat deze voortduurt tot zes weken nadat het besluit op bezwaar zal zijn bekendgemaakt.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, welke worden begroot op € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleend rechtsbijstand.
I. wijzigt de in de uitspraak van 3 april 2012 getroffen voorlopige voorziening in zoverre dat de schorsing voortduurt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
II. veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters ten bedrage van € 874;
III. bepaalt dat verweerder aan verzoeksters het griffierecht van € 310 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.