ECLI:NL:RBARN:2012:BW4395

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
778016 CV Expl. 11-6696
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering wegens niet-genoten ouderschapsverlof van spoedeisende hulparts

In deze zaak vorderde de eisende partij, een spoedeisende hulparts, loon wegens niet-genoten ouderschapsverlof. De eisende partij was in dienst bij het Universitair Medisch Centrum (UMC) en had zich ziek gemeld op 9 juli 2010. De werkgever had per 1 oktober 2010 de toeslag voor 20% gewijzigd naar een toelage voor 24-uursdiensten van 10%. De eisende partij stelde dat zij hierdoor te weinig loon had ontvangen en vorderde een bedrag van € 9.968,94, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had gemotiveerd dat de loonvordering onterecht was. De kantonrechter wees de vordering van de eisende partij toe, waarbij het UMC werd veroordeeld tot betaling van € 7.081,26 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente vanaf 30 augustus 2011. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak vond plaats op 27 april 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 778016 \ CV EXPL 11-6696 \ 199 jt
uitspraak van 27 april 2012
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. E.G.M. van den Heuvel
tegen
de stichting Stichting Katholieke Universiteit, mede h.o.d.n. Universitair Medisch Centrum St. Radboud
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. H.A. Hoving
Partijen worden hierna [eisende partij] en het UMC genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 november 2011
- de aanvullende stukken ten behoeve van de comparitie van de zijde van [eisende partij]
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 30 januari 2012.
2. De feiten
2.1. [eisende partij] is van 1 september 2008 tot 1 juni 2011 bij het UMC in dienst geweest in de functie van Spoedeisende Hulp-arts (hierna: SEH-arts), laatstelijk tegen een salaris van
€ 6.794,40 bruto per maand. De functie SEH-arts is (nog) geen erkend medisch specialisme.
2.2. Op de op 21 augustus 2008 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst zijn enkele bepalingen uit de CAO-UMC (hierna: ‘de CAO’), die specifiek gelden voor academisch medisch specialisten, van toepassing verklaard, zoals volgt uit de brief van het UMC aan [eisende partij] van 19 augustus 2008.
2.3. In die brief is onder meer vermeld:
1. De voor u geldende salariëring wordt onder toepassing van het bepaalde in artikel 4.2, tweede lid CAO-UMC vastgesteld op € 5001,00 (MS 0). Deze salariëring komt overeen met die voor academisch medisch specialisten bij een arbeidsduur van tenminste 40 en ten hoogste 48 uur (exclusief diensten).
2. Daarnaast wordt u een toelage verzwarende omstandigheden (hierna: ‘tvo’ –ktr.) van 20% (artikel 15.4.2. CAO-UMC) toegekend in verband met het feit dat u boven uw arbeidsduur diensten verricht.(…) Bij wijziging in het aantal of de frequentie van de door u verrichte diensten, wordt de toelage aangepast.
2.4. In hoofdstuk 15 van de CAO (“Bijzondere bepalingen voor academisch medisch specialisten”) is, voor zover hier van belang, bepaald:
Artikel 15.4.1 Toelage 24-uursdiensten
(…)
2. De academisch medisch specialist die volgens een vast cyclisch rooster werkt, waarbij de roostering is gebaseerd op 24 uur arbeid per dag door academisch medisch specialisten, heeft recht op een toelage 24-uursdiensten van 10% van het voor hem geldende schaalsalaris (…) Het rooster zal daarbij worden gebaseerd op 40 uur per week. De academisch medisch specialist kan geen compensatie claimen voor meer gewerkte uren, indien de werkweek uitloopt tot het maximum van gemiddeld 48 uur als bedoeld in artikel 15.6, tweede lid.
3. In afwijking van het tweede lid heeft de academisch medisch specialist die volgens een vast cyclisch rooster werkt, waarbij het rooster een samenstel is van dagdienst en aanwezigheidsdiensten in het ziekenhuis in de avond, nacht of op zaterdag en zondag of bereikbaarheidsdiensten waardoor de ingeroosterde diensten leiden tot een gemiddelde werkweek van 48 tot ten hoogste 55 uren op jaarbasis, recht op een toelage 24-uursdienst van 20% van het voor hem geldende schaalsalaris (…)
4. De academisch medisch specialist die recht heeft op een toelage als in de voorgaande twee leden bedoeld, kan niet gelijktijdig in aanmerking komen voor de toelage als bedoeld in artikel 15.4.2.
(…)
Artikel 15.4.2 Toelage verzwarende omstandigheden
1. De academisch medisch specialist heeft aanspraak op een toelage voor het,
anders dan als gevolg van opgedragen arbeidsduuroverschrijding, verricht van diensten en het verrichten van werkzaamheden tijdens diensten in de avond, nacht en het weekeinde. De hoogte van de toelage is afhankelijk van de frequentie van de diensten en de omvang van de verrichte werkzaamheden op basis van de volgende indeling:
Categorie Toelage Criteria
Percentage
(…)
4 20% Vaak bereikbaarheids-/aanwezigheidsdiensten en vaak werken tijdens deze diensten
(…)
Artikel 15.4.2.1. Matrix
1. Om in aanmerking te komen voor een toelage verzwarende omstandigheden
dient de academisch medisch specialist ten minste twee dagen per maand
gemiddeld over het jaar gerekend, bereikbaarheids-/aanwezigheidsdienst te
verrichten en/of tijdens deze diensten gemiddeld meer dan vijf uur per maand te
werken.
2. De academisch medisch specialist die voldoet aan het eerste lid komt in
aanmerking voor een toelage van:
(…)
c 20% indien de frequentie van de diensten meer dan 10 dagen dienst per maand
is en/of binnen de dienst ten minste gemiddeld meer dan twintig uur per maand
wordt gewerkt.
(…)
Artikel 15.6 Arbeidsduur en werktijden
(…)
2. De arbeidsduur van de academisch medisch specialist bedraagt gemiddeld per
week op jaarbasis tenminste 40 uur en ten hoogste 48 uur (exclusief diensten, arbeid verricht tijdens diensten en in opdracht gewerkte uren waarmee de arbeidsduur wordt overschreden).
Voor de gewerkte uren tussen 40 en 48 uur gemiddeld per week op jaarbasis
kan de academisch medisch specialist geen compensatie claimen. (…)
3. De arbeidsduur van de academisch medisch specialist bedraagt inclusief
arbeid verricht tijdens diensten ten hoogste 55 uur gemiddeld per week op jaarbasis.
(…)
2.5. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsduur voor [eisende partij] is vastgesteld op 38,00 uren tot 45,60 uren gemiddeld per week op jaarbasis, exclusief arbeid tijdens diensten. Dit komt neer op 95% in verhouding tot een voltijds dienstverband. Bij brief van
9 december 2009 heeft het UMC aan [eisende partij] bevestigd dat zij vanaf 1 januari 2010 tot
31 december 2010 (onbetaald) ouderschapverlof heeft van 6 uur per week.
2.6. Per 9 juli 2010 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld, waarna zij vanaf november 2010 is gere-integreerd.
2.7. Het UMC heeft per 1 oktober 2010 de tvo van 20% (art. 15.4.2 lid 1 CAO) gewijzigd in een toelage 24-uursdiensten van 10% (art. 15.4.1 lid 2 CAO).
2.8. Bij brief van 25 februari 2011 heeft [eisende partij] de arbeidsovereenkomst met UMC per
1 juni 2011 opgezegd.
2.9. Partijen hebben een discussie gevoerd of het UMC de tvo van 20% mocht wijzigen in een toelage 24-uursdiensten van 10%. In april 2011 heeft het UMC [eisende partij] een bedrag van € 6.500,00 bruto als verschil tussen deze toelagen aan [eisende partij] betaald. Hierop heeft het UMC het bijzondere tarief in de zin van de loonbelasting van 52% ingehouden. Dit komt overeen met een bedrag van € 3.380,-, zodat € 3.120,- netto is uitbetaald.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eisende partij] vordert dat de kantonrechter het UMC veroordeelt om aan haar te betalen het netto-equivalent van € 9.968,94 (€ 13.088,94 minus € 3.120,00), vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente alsmede proceskosten.
3.2. [eisende partij] legt aan haar vordering, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
Zij heeft twee bedragen van het UMC te vorderen, te weten een bedrag ter zake van te weinig ontvangen toeslag (€ 6.007,68 bruto) alsmede een bedrag ter zake van niet-genoten ouderschapsverlof (€ 7.081,26 bruto), hetgeen tezamen resulteert in een verschuldigd bedrag van het netto-equivalent van € 13.088,94.
Toelage
3.3. Op basis van de arbeidsovereenkomst diende het UMC [eisende partij] haar 20% tvo te betalen. Het UMC heeft per 1 oktober 2010 echter zonder rechtsgrond en eenzijdig (dus zonder instemming van [eisende partij]) de toeslag gewijzigd van 20% tvo (artikel 15.4.2 lid 1 CAO) naar 10% toelage voor 24 uurs-diensten (artikel 15.4.1 lid 2 CAO). Dat brengt met zich dat [eisende partij] acht maanden lang € 750,96 bruto per maand te weinig heeft ontvangen, hetgeen resulteert in een bedrag van € 6.007,68 bruto. In april 2010 heeft het UMC haar coulancehalve € 6.500,00 bruto betaald, hetgeen heeft geresulteerd in een bedrag van € 3.120,00 netto voor [eisende partij]. Dit bedrag heeft zij van haar vordering afgetrokken.
Ouderschapsverlof
3.4. Vanaf 1 januari 2010 heeft [eisende partij] zes uur (onbetaald) ouderschapverlof per week opgenomen. Dat bracht met zich dat het UMC tot haar ziekmelding, dus gedurende zes maanden, € 1.180,21 bruto op haar salaris heeft ingehouden.
[eisende partij] stelt dat zij in de praktijk geen ouderschapsverlof heeft kunnen genieten, omdat zij teveel uren moest werken. Zij verwijst daarbij naar een urenberekening die van het UMC afkomstig is (productie 10 bij de dagvaarding). In het eerste half jaar van 2010 heeft [eisende partij] 40,5 uur gemiddeld per week gewerkt, exclusief diensten. Dit brengt naar zeggen van [eisende partij] met zich dat zij feitelijk geen ouderschapsverlof heeft genoten. Zij vordert daarom de ingehouden bedragen ter zake van korting in verband met ouderschapsverlof ad in totaal
€ 7.081,26 terug.
3.5. Het UMC voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
Toelage
4.1. [eisende partij] heeft op de comparitie van partijen te kennen gegeven dat dit geschilpunt zich nog slechts beperkt tot de ingehouden loonbelasting. Zij is van mening dat geen 52% loonbelasting zou zijn verschuldigd, indien de toelage maandelijks bij haar loon was opgeteld.
Het UMC stelt hier tegenover dat het fiscaal gehouden was om het bijzondere tarief toe te passen. [eisende partij] kan zelf de eventueel te veel door het UMC ingehouden en afgedragen loonbelasting in haar aangifte inkomstenbelasting terugvragen. Niet onwaarschijnlijk is dat [eisende partij] dit onderhand al heeft gedaan, aldus het UMC.
Nu [eisende partij] dit verweer niet gemotiveerd heeft weersproken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid ervan. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Ouderschapsverlof
4.2. Het UMC betwist dat [eisende partij] geen ouderschapsverlof heeft kunnen genieten.
[eisende partij] heeft een verkeerd begrip van de hoeveelheid uren die zij moest werken waardoor de vordering ongegrond is.
Het UMC verwijst evenals [eisende partij] naar de voormelde urenberekening, waaruit blijkt dat [eisende partij] in de eerste zes maanden van 2010 gemiddeld 40,5 uur per week heeft gewerkt. Dat betreft werktijd inclusief diensten, die in het geval van [eisende partij] (80% van 55 uren) maximaal 44 uur per week mocht bedragen. [eisende partij] heeft dus niet meer uren gewerkt dan waartoe zij verplicht was (minimaal 32 exclusief diensten en maximaal 44 inclusief diensten). Dat [eisende partij] wel degelijk ouderschapsverlof heeft genoten, volgt niet alleen uit de gemiddeld gewerkte uren, maar ook uit het feit dat zij wekelijks een roostervrije dag had (meestal op de woensdag). Ter onderbouwing daarvan heeft zij (gewerkte) roosters van 1 januari tot
10 april 2010 overgelegd. Het rooster van april tot 9 juli 2010, vanaf welke datum [eisende partij] arbeidsongeschikt werd, kan het UMC door omstandigheden niet overleggen.
Subsidiair stelt het UMC dat [eisende partij] haar vordering niet kan baseren op een gemiddeld aantal gewerkte uren, nu zij per maand het ingehouden salaris terugvordert. Zij had haar stelling dat zij teveel werkte per maand dienen te motiveren. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.3. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
In de urenberekening betreffende de periode 1 januari tot 1 september 2010 (productie 10 bij dagvaarding) die afkomstig is van het UMC wordt vermeld dat [eisende partij] een gemiddelde werkweek “(indien MS of UMS plus 20% TVO vlgs CAO)” heeft van 36,8 – 43,2 uur “(ivm 80%)”. Bij de collega’s van [eisende partij] wordt een gemiddelde werkweek van 46 – 54 uur vermeld. In de urenberekening is verder vermeld dat de gemiddelde werkweek voor [eisende partij] gedurende de periode 1 januari tot 1 juli 2010 40,5 uur en gedurende de periode 1 januari tot
1 september 2010 44,2 uur was.
Het UMC stelt in zijn conclusie van antwoord dat het (het antwoord op) de vraag of de inhoud van de urenberekening juist is in het midden laat, maar meent dat hieruit geenszins volgt dat [eisende partij] teveel uren zou hebben gewerkt. Het UMC gaat er daarbij vanuit dat de urenberekening ook de arbeid verricht tijdens diensten vermeldt, hetgeen [eisende partij] bestrijdt. Overigens kan de kantonrechter deze stelling van het UMC inzake de (on)juistheid van de urenberekening zonder toelichting, die ontbreekt, niet rijmen met zijn erkenning dat de urenberekening van hem afkomstig is. Wellicht heeft het UMC met deze stelling het oog op het feit dat de urenberekening een gemiddelde werkweek van [eisende partij] van 1 januari 2010 tot 1 juli 2010 van 40,5 uur en tot 1 september 2010 van 44,2 uur vermeldt, terwijl zij in de periode van 9 juli tot 1 september 2010 volledig arbeidsongeschikt was. In zoverre kan de urenberekening niet kloppen. Door deze omissie en in aanmerking genomen dat ook het UMC, die het stuk heeft opgemaakt, niet van de juistheid ervan uitgaat, heeft de urenberekening geen bewijskracht.
Verder beroept het UMC zich op het achteraf opgemaakte dienstrooster vanaf 1 januari 2010 (productie 3 bij conclusie van antwoord), waarbij het aantekent dat “door een vernietiging van archiefbestanden het roostergedeelte van 10 april tot 1 juli 2010 thans niet meer te achterhalen” is.
Nu het echter op de weg van het UMC ligt om een deugdelijke registratie ter zake van de arbeidstijden van [eisende partij] bij te houden (art. 4:3 lid 1 Arbeidstijdenwet) en uit het voorgaande volgt dat het dat niet heeft gedaan, heeft het UMC niet voldaan aan zijn motiveringsplicht van zijn verweer. Het beroep van het UMC op de wekelijks roostervrije dag van [eisende partij] leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat niet impliceert, mede gezien het rooster van [eisende partij] dat is gebaseerd op 24-uursdiensten gedurende zeven dagen per week, dat [eisende partij] gemiddeld minder dan 44, althans 43,2 uur per week heeft gewerkt. Dit brengt met zich dat de vordering van [eisende partij] inzake het niet-genoten ouderschapsverlof als niet, althans onvoldoende feitelijk gemotiveerd betwist wordt toegewezen, vermeerderd met de verder niet betwiste wettelijke verhoging en rente.
4.4. Daar partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd als hierna te melden.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt het UMC om aan [eisende partij] te betalen € 7.081,26 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW en een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2011 tot de dag der algehele voldoening,
5.2. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2012.