Parketnummer : 05/700004-12
Datum zitting : 4 april 2012
Datum uitspraak : 11 april 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Achterhoek, HvB De Kruisberg, Hogenslagweg 8
Doetinchem.
Raadsvrouw : mr. P.M Breukink, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer1] van het
leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer1] naar de grond heeft gewerkt en/of
ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met
kracht) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft
geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een
persoon genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(gebroken oogkas(sen) en/of gebroken neus) heeft toegebracht, door deze
opzettelijk naar de grond te werken en/of ten val te brengen en/of
(vervolgens) meermalen althans eenmaal (met kracht) in/tegen het gezicht,
althans op/tegen het hoofd te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen;
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer1] naar de grond heeft gewerkt en/of ten val heeft
gebracht en/of (vervolgens) meermalen althans eenmaal (met kracht) in/tegen
het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt en/of heeft
geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 31 december 2011 te Tiel,
opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer2], (met kracht)
heeft geduwd en/of op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer2] ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 4 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.M Breukink, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer1].
• [slachtoffer2].
De officier van justitie, mr. E. Agelink, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het totale bedrag van € 4.729,69 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] heeft de officier van justitie verzocht dat de vordering voor het totale bedrag van € 450,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen. Gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen acht de officier van justitie bewezen dat [slachtoffer1] door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] meermalen is geslagen waardoor hij ten val is gekomen en dat daarna zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer1] heeft geschopt. Het is aldus de officier van justitie een feit van algemene bekendheid dat het meermalen schoppen tegen een vitaal lichaamsdeel als het hoofd terwijl het slachtoffer op de grond ligt een aanmerkelijke kans op de dood in zich bergt. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zijn voorts naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer1] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten de aanmerkelijke kans op een dodelijk gevolg bewust hebben aanvaard.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende grond is tot het aannemen van een voorwaardelijke opzet op de dood. Daartoe heeft zij betoogd dat uit het handelen van verdachte niet kan worden afgeleid dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer1] zou komen te overlijden. De raadsvrouw gaat hiervoor uit van de verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat verdachte [slachtoffer1] één keer heeft geslagen en zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer1] één keer in het gezicht heeft geschopt toen [slachtoffer1] op de grond lag. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer1] toen deze op de grond lag, op de borst wilde trappen, maar dat [slachtoffer1] op datzelfde moment overeind probeerde te krabbelen, hetgeen ertoe heeft geleid dat verdachte hem tegen het hoofd heeft geraakt.
Aangeefster [slachtoffer2], de vriendin van [slachtoffer1], heeft verder niets verklaard omtrent het schoeisel dat verdachte droeg en heeft ook de kracht van diens klappen en schoppen niet nader gekwalificeerd.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Aangeefster [slachtoffer2] heeft verklaard dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] haar vriend [slachtoffer1] meerdere keren hebben geslagen. Hierdoor kwam [slachtoffer1] ten val. Volgens [slachtoffer2] lag hij toen als een lappenpop op de grond en hebben daarna beide verdachten [slachtoffer1] meermalen tegen zijn gezicht/hoofd getrapt.
Nu ook [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer1] meerdere keren tegen zijn gezicht heeft geslagen, staat dit slaan door verdachte voor de rechtbank vast.
Ten aanzien van het schoppen geldt verder het volgende.
[slachtoffer1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij is geschopt. Het ‘schoppen tegen het gezicht/hoofd’ heeft [slachtoffer1] pas later van zijn vriendin [slachtoffer2] vernomen. [slachtoffer2] heeft als enige verklaard dat beide verdachten [slachtoffer1] meermalen tegen zijn gezicht/hoofd hebben geschopt. Aangezien verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stellig en consistent zijn in hun verklaringen dat zij [slachtoffer1] ieder één keer tegen zijn gezicht/hoofd hebben geschopt, kan de rechtbank hun versie van het gebeuren niet geheel uitsluiten. Ook aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer1] eigenlijk op de borst heeft willen trappen, kan niet worden voorbijgegaan. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij denkt dat hij [slachtoffer1] op zijn bovenlichaam heeft geschopt. Tevens heeft hij verklaard dat [slachtoffer1] op dat moment overeind probeerde te krabbelen. Ter terechtzitting heeft verdachte tevens meermalen verklaard dat hij [slachtoffer1] eerst op de borst wilde trappen en hij [slachtoffer1], toen deze zichzelf omhoog drukte, op het hoofd heeft getrapt. De verklaring van verdachte is ook in lijn met de verklaring van [slachtoffer2] hieromtrent bij de politie te weten dat [slachtoffer1] op enig moment even omhoog begon te krabbelen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte [slachtoffer1] meerdere keren op zijn gezicht heeft geslagen, waarna [slachtoffer1] ten val is gekomen. Daarna hebben beide verdachten [slachtoffer1] in ieder geval ieder één keer tegen zijn gezicht/hoofd geschopt, waarbij verdachte [slachtoffer1] tegen de borst wilde schoppen maar hem, omdat [slachtoffer1] op datzelfde moment overeind wilde komen, tegen het hoofd heeft geraakt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat beide verdachten ter terechtzitting meermalen overtuigend en stellig hebben verklaard nimmer de intentie te hebben gehad [slachtoffer1] te doden.
Gelet op het voorgaande kan een ‘vol’ opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer1] niet bewezen worden. Dit laat de mogelijkheid van een voorwaardelijk opzet open. Over het voorwaardelijk opzet heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
"Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard."
Nu [slachtoffer1] meerdere keren tegen zijn gezicht is geslagen waarna hij ten val is gekomen en [slachtoffer1] voorts, terwijl hij op de grond lag, twee keer tegen zijn gezicht/hoofd is geschopt, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachten een aanmerkelijke kans op de dood opleveren. De rechtbank is tevens van oordeel dat het mogelijk intreden van dit dodelijke gevolg een feit van algemene bekendheid is en dat verdachte dit derhalve wist dan wel had moeten weten.
De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer1] bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte ervan uitgegaan dat het dodelijke gevolg niet zou intreden. Verdachte is overtuigend en stellig in zijn verklaring dat hij [slachtoffer1] op de borst heeft willen trappen doch dat hij [slachtoffer1],omdat deze overeind wilde komen, tegen zijn hoofd heeft geraakt. Na deze schop tegen het hoofd is verdachte meteen weggegaan. Verdachte is mede overtuigend en stellig in zijn verklaring dat hij [slachtoffer1] nooit heeft willen doden; hij ging ervan uit dat [slachtoffer1] alleen een blauw oog aan het gebeuren zou overhouden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Evenals de raadsvrouw acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaring van [slachtoffer2], de verklaring van verdachte en het letsel dat door de politie bij [slachtoffer2] is gezien.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu er te weinig wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring. Daartoe heeft zij betoogd dat verdachte weliswaar heeft verklaard [slachtoffer2] te hebben geduwd, maar dat niet is vast te stellen dat [slachtoffer2] als gevolg van die duw ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen.
Vaststaat dat verdachte [slachtoffer2] heeft geduwd.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer2] een duw heeft gegeven en [slachtoffer2] zelf heeft kort na het gebeuren eveneens verklaard dat verdachte haar krachtig duwde en zij daardoor op de grond terechtkwam waarna zij pijn voelde. [slachtoffer2] heeft de wijze waarop dit gebeurde, voorgedaan aan de verbalisant die haar verhoorde. Verbalisant heeft toen gezien dat [slachtoffer2] op beide handpalmen schrammen had afkomstig van het wegdek.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer2] en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij ten val is gekomen als gevolg van de duw die verdachte haar heeft gegeven waardoor zij pijn heeft geleden en letsel heeft bekomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 31 december 2011 te Tiel, tezamen en in vereniging met een ander, aan een
persoon genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(gebroken oogkassen en gebroken neus) heeft toegebracht, door deze opzettelijk ten val te brengen en meermalen (met kracht) tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te schoppen/trappen en te slaan/stompen;
hij op 31 december 2011 te Tiel, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer2], (met kracht) heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer2] ten val is gekomen, waardoor die [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten, met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 1 januari 2012;
• een trajectconsult betreffende verdachte opgemaakt door psychiater J.H. Verhoef, gedateerd 16 januari 2012;
• een pro justitia rapportage betreffende verdachte opgemaakt door klinisch psycholoog M. Kemink, gedateerd 29 maart 2012, en
• een reclasseringsadvies betreffende verdachte van Reclassering Nederland, gedateerd 2 april 2012.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de justitiële documentatie van verdachte en de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest dan wel tot 15 april 2012, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarde van reclasseringsbegeleiding en een forse onvoorwaardelijke taakstraf. Ter motivering van de door haar voorgestane straf heeft zij gewezen op de rapportages van de psycholoog en de reclassering en de daarin voorgestelde interventies, de mate van ontvankelijkheid van verdachte voor deze interventies en de brieven, zoals ter terechtzitting overhandigd, over onder meer de opleiding van verdachte. Een dergelijke straf doet volgens de raadsvrouw recht aan het feit, de leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Daarbij heeft zij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zutphen waarin eveneens bewezen werd geacht dat er meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer was getrapt en een soortgelijke straf werd opgelegd. Voorts heeft de raadsvrouw erop gewezen dat verdachte aan het slachtoffer een excuusbrief heeft geschreven.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw – in het geval verdachte langer dan tot 15 april in hechtenis zou moeten blijven- verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen hetzij te schorsen. Verdachte moet van 16 april tot en met 20 april 2012 een examen afleggen. Om zijn diploma te kunnen behalen, dient verdachte dit examen af te leggen alsook een beroepspraktijkvormend examen en een stage van 20 weken. Het stagebedrijf heeft laten weten dat verdachte zijn stage kan afmaken. Wanneer verdachte dit alles met goed gevolg heeft afgelegd, zou hij nog in augustus van dit jaar zijn diploma kunnen behalen. Na 2012 stopt het ROC Rivor met de opleiding van verdachte, hetgeen het belang van een (voor)spoedige afronding door verdachte benadrukt.
Verdachte heeft in de nacht en op de openbare weg zonder enige aanleiding het slachtoffer meerdere klappen gegeven, waardoor deze ten val kwam. Daarna heeft verdachte samen met een ander het slachtoffer een trap tegen het gezicht/hoofd gegeven.
Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer gebroken oogkassen opgelopen waarvoor een operatie benodigd was en een gebroken neus. Het slachtoffer heeft gedurende 3 maanden niet kunnen werken vanwege aangezichtspijn en heeft een duidelijk zichtbaar litteken in zijn gezicht.
Opgemerkt zij dat een feit als het onderhavige bij het slachtoffer als ook in de samenleving in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank dit een ernstig feit.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts nog dat verdachte in februari 2009 is veroordeeld voor een mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat verdachte, volgens de bovengenoemde psychologische rapportage, moet worden beschouwd als licht verminderd toerekeningsvatbaar. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte een excuusbrief aan het slachtoffer heeft geschreven en dat zijn spijtbetuigingen, zoals ook ter terechtzitting geuit, oprecht overkomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen andere straf passend en geboden dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een lagere gevangenisstraf komt, gelet op de ernst van het feit en de eerdere veroordeling van verdachte, niet in aanmerking. Deze straf is lager dan geëist, nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de poging doodslag.
Gelet op het belang van verdachte bij het kunnen deelnemen aan het schoolexamen, welk belang onderstreept wordt door de bovengenoemde psychologische rapportage, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte schorsen voor de periode van 15 tot en met 21 april 2012. Deze beslissing zal afzonderlijk worden geminuteerd.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en de inhoud van de hiervoor genoemde reclasserings- en psychologische rapportage, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit zal inhouden het deelnemen aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ en het zich ambulant laten behandelen. Daarnaast zal de rechtbank hem een drugs- en alcoholverbod opleggen.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 4.729,69 bestaande uit
€ 1.729,69 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De raadsvrouw heeft verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen ten opzichte van het gevorderde bedrag, nu andere in de vordering vermelde uitspraken meer overeenkomen met de onderhavige zaak.
De vordering zal ten aanzien van het bedrag ter zake van de materiële schade als onbetwist worden toegewezen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank voldoende bewezen dat [slachtoffer1] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De vordering is voor dit gedeelte voldoende onderbouwd en komt overeen met hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade derhalve tevens in zijn geheel toewijzen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 450,- aan immateriële schade. Ter onderbouwing daarvan is aangegeven dat zij direct getuige is geweest van de mishandeling van haar vriend, [slachtoffer1].
De rechtbank overweegt dat voor vergoeding van dergelijke shockschade vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval is wanneer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Gelet op het voorgaande is de vordering onvoldoende onderbouwd en levert een beoordeling daarvan een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis te melden bij de reclassering. Daarop dient hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden te blijven melden en zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. Hij dient zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- Veroordeelde dient deel te nemen aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’;
- Veroordeelde dient zich ambulant te laten behandelen c.q. te laten begeleiden door de ambulante forensische psychiatrie, waarbij hij zich dient te conformeren aan de behandelafspraken die met hem worden gemaakt;
- Het is voor veroordeelde verboden om (voor de duur zolang door de reclassering noodzakelijk wordt geacht) alcohol, harddrugs of overmatig softdrugs te gebruiken. Hij dient zijn medewerking te verlenen aan controles hierop;
en voorts dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] (feit 1 subsidiair).
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover mededader [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer1], te betalen € 4.729,69 (zegge vierduizendzevenhonderdnegenentwintig euro en negenenzestig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 4.729,69, subsidiair 57 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen € 4.729,69, (zegge vierduizendzevenhonderdnegenen- twintig euro en negenenzestig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 57 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] (feit 1 subsidiair en feit 2).
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
mr. H.P.M. Kester-Bik, rechter als voorzitter,
mr. M.F. Gielissen, rechter,
mr. N. Djebali, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2012.