ECLI:NL:RBARN:2012:BW2309

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/703186-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en verzet bij aanhouding

Op 18 april 2012 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een consulent van de Sociale Dienst en verzet bij zijn aanhouding. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 360 dagen gevangenisstraf, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De man moet zich tijdens de proeftijd onder andere laten behandelen voor zijn agressieproblematiek. De zaak kwam ter terechtzitting op 4 april 2012, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. P.R.M. Noppen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich op 5 oktober 2011 schuldig had gemaakt aan het toebrengen van geweld aan de consulent, die hem op dat moment hielp. De consulent liep door het geweld diverse verwondingen op. De rechtbank achtte de verdachte ook schuldig aan het verzetten tegen de politie tijdens zijn aanhouding op 2 juli 2010. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich niet alleen tegen de consulent had verzet, maar ook tegen de politie, wat de ernst van de feiten vergrootte. De rechtbank hield rekening met de impact van de mishandeling op de consulent en zijn collega's, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De civiele vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte veroordeelde tot het betalen van € 2.150,- aan schadevergoeding aan de consulent. De rechtbank legde ook een geldboete op van € 200,- voor het niet voldoen aan een vordering van een toezichthouder.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummers : 05/703186-10 en 05/701726-11
Data zittingen : 18 januari 2012 en 4 april 2012
Datum uitspraak : 18 april 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/703186-10:
1.
hij op of omstreeks 02 juli 2010 te Zevenaar, toen de aldaar dienstdoende
verbalisanten [verbalisant1] en/of [verbalisant2], beiden hoofdagent van politie,
verdachte op verdenking van het overtreden van een of meer
(verkeers-)overtredingen (inrijden in strijd met een geslotenverklaring en/of
het niet voldoen aan een vordering als bedoeld in artikel 34 van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) en/of poging tot
zware mishandeling, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van
enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en
vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te
geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen
naar een politiebureau te Arnhem, zich met geweld heeft verzet tegen
bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige
uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken
en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde
opsporingsambtena(a)r(en) hem verdachte trachtten te geleiden en/of door een
of meer schoppende bewegingen te maken en/of door voornoemde [verbalisant2]
vast te pakken,
tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant2] enig lichamelijk
letsel (kneuzing rechter schouder en/of een of meer ribben) bekwam;
2.
hij op of omstreeks 02 juli 2010 te Duiven als bestuurder van een
personenauto, daarmede heeft gereden over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, Rivierweg, en toen niet, na staande te zijn gehouden, op
eerste vordering van een ambtenaar, die bij algemene maatregel van bestuur is
belast met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid van de
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bedoelde
voorschriften, gedaan teneinde te kunnen vaststellen of een gedraging was
verricht of na te hebben vastgesteld dat een gedraging was verricht, zijn naam
en/of voornamen en/of geboortedatum en/of geboortejaar en/of geboorteplaats
en/of adres heeft opgegeven, hierin bestaande dat verdachte, na
staandehouding, aan opsporingsambtenaar [verbalisant1] een identiteitskaart heeft
overhandigd, doch deze vervolgens weer uit de hand(en) van [verbalisant1] heeft
gepakt en is weggereden, voordat voornoemde [verbalisant1] in staat was om
verdachtes geboortedatum en/of geboortejaar en/of geboorteplaats en/of adres
te noteren;
Ten aanzien van parketnummer 05/701726-11:
1.
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [consulent] ( die op dat
moment werkzaam was als consulent bij de Sociale Dienst van de gemeente
Arnhem) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk meermalen, met (zeer veel) kracht die [consulent]
in diens gezicht en/of tegen diens hoofd en/of tegen diens ellebo(o)g(en)
en/of arm(en) en/of schouder(s) en/of nek en/of o(o)r(en) heeft geslagen en/of
gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te Arnhem opzettelijk mishandelend een
persoon, te weten [consulent] (die op dat moment werkzaam was als consulent van
de gemeente Arnhem ),
meermalen, met (zeer veel) kracht in diens gezicht en/of tegen diens hoofd
en/of tegen diens ellebo(o)g(en) en/of arm(en) en/of schouder(s) en/of nek
en/of o(o)r(en) heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te Arnhem, toen (een) aldaar in uniform
geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), te weten
[verbalisant3] (agent, Avz/Unit Arnhem Noord/Basis Politiezorg, Politie
Gelderland-Midden) en/of
[verbalisant4] (agent, Avz/ Unit Arnhem Noord/Basis Politiezorg, Politie
Gelderland-Midden),
verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad
ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had(den) aangehouden en had(den)
vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde verdachte ter geleiding voor een
hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met
geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de
rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken
en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 4 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
Ter terechtzitting van 18 januari 2012 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: dhr. [consulent].
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 05/703186-10 feiten 1 en 2 :
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt, voor dit feit, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
? de verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 april 2012;
? het proces-verbaal van aanhouding, p. 10-11, en
? het proces-verbaal van bevindingen, p. 23-24.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 02 juli 2010 te Zevenaar, toen de aldaar dienstdoende
verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2], beiden hoofdagent van politie,
verdachte op verdenking van het overtreden van een of meer
(verkeers-)overtredingen (inrijden in strijd met een geslotenverklaring en
het niet voldoen aan een vordering als bedoeld in artikel 34 van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te
geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen
naar een politiebureau te Arnhem, zich met geweld heeft verzet tegen
bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken
en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde
opsporingsambtenaren hem verdachte trachtten te geleiden en door schoppende bewegingen te maken tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant2] enig lichamelijk
letsel (kneuzing rechter schouder en ribben) bekwam;
2.
hij op 02 juli 2010 te Duiven als bestuurder van een
personenauto, daarmede heeft gereden over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, Rivierweg, en toen niet, na staande te zijn gehouden, op
eerste vordering van een ambtenaar, die bij algemene maatregel van bestuur is
belast met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid van de
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bedoelde
voorschriften, gedaan teneinde te kunnen vaststellen of een gedraging was
verricht of na te hebben vastgesteld dat een gedraging was verricht, zijn naam
en/of voornamen en/of geboortedatum en/of geboortejaar en/of geboorteplaats
en/of adres heeft opgegeven, hierin bestaande dat verdachte, na
staandehouding, aan opsporingsambtenaar [verbalisant1] een identiteitskaart heeft
overhandigd, doch deze vervolgens weer uit de hand(en) van [verbalisant1] heeft
gepakt en is weggereden, voordat voornoemde [verbalisant1] in staat was om
verdachtes geboortedatum en/of geboortejaar en/of geboorteplaats en/of adres
te noteren;
Ten aanzien van parketnummer 05/701726-11 :
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 oktober 2011 had verdachte in Arnhem een gesprek met de heer [consulent], die op dat moment werkzaam was als consulent bij de Sociale Dienst van de gemeente Arnhem. In de loop van dit gesprek werd verdachte boos, sprong over het bureau waarachter de heer [consulent] zat en gaf de heer [consulent] op verschillende plekken op zijn lichaam harde stompen. Verdachte stompte de heer [consulent] in zijn gezicht, tegen diens hoofd, tegen diens ellebogen en tegen diens armen, schouders, nek en oren. Aangever heeft als gevolg van het op hem uitgeoefende geweld onder meer diverse schaafwonden op het hoofd, een diepe wond op het hoofd, een wond en een bloeduitstorting op zijn linkerwenkbrauw en op zijn linker onderste ooglid, schaafwonden aan zijn neus, schaafwonden aan zijn linkerelleboog , een pijnlijke en stijve nek, een hematoom aan de bovenzijde van zijn linkeroor en zwellingen achter het rechteroor opgelopen.
Verdachte heeft aangever in totaal 17 seconden lang gestompt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevraagd voor het primair tenlastegelegde feit. Er is geen bewijs dat verdachte aangever willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen en verdachte heeft ook niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft hem immers niet geschopt en heeft slechts met de blote vuist geslagen. Daarnaast heeft het incident slechts 17 seconden geduurd.
De beoordeling door de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat verdachte over de tafel sprong en op hem begon in te slaan. Hij verklaart: ‘Hij sprong over die tafel en hij begon op me in te slaan. Hij begon in m’n gezicht. […] Vanaf de eerste klap is hij maar blijven slaan. Ik denk met zijn vuisten en zijn elleboog ofzo. Het voelde hard aan. Hij heeft me vooral bovenop mijn hoofd geraakt. De eerste klappen waren op de linkerzijde van mijn gezicht. […] U vraagt mij hoeveel klappen hij heeft uitgedeeld. […] Voor mijn gevoel wel twintig keer. Hij ging door tot hij gestopt werd. Hij bleef maar slaan.’
Getuige [getuige], beveiligingsmedewerker en (toenmalig) collega van de heer [consulent], heeft verklaard dat hij vanuit een spreekkamer van de Sociale Dienst op een gegeven moment gegil en geschreeuw hoorde komen en dat hij, in de spreekkamer aangekomen, zag dat aangever op grond lag en dat er een manspersoon bovenop hem zat. Hij zag dat deze man met twee gebalde vuisten met kracht op aangever in sloeg. Op de vraag van een verbalisant hoe vaak verdachte aangever sloeg antwoordt [getuige]: ‘Heel vaak. Ik kan geen getal noemen. De man sloeg als een dolle met twee vuisten op het gezicht van [consulent].’
De rechtbank acht bewezen dat verdachte lange tijd, te weten 17 seconden, als een dolle met zeer veel kracht met twee vuisten op aangever heeft ingeslagen, waarbij hij aangever met name in het gezicht en op het hoofd heeft geraakt. Voor die bewezenverklaring hecht de rechtbank tevens waarde aan de ernst van het door de heer [consulent] opgelopen letsel en de aard van de verklaringen over het gebeuren van de heer [consulent] en van de getuige de heer [getuige]. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de heer [consulent] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 05 oktober 2011 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [consulent] ( die op dat
moment werkzaam was als consulent bij de Sociale Dienst van de gemeente
Arnhem) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk meermalen, met (zeer veel) kracht die [consulent] in diens gezicht en tegen diens
hoofd en tegen diens ellebogen en armen en schouders en nek en oren heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 oktober 2011 begaven verbalisanten [verbalisant3] (agent, Avz/Unit Arnhem Noord/Basis Politiezorg, Politie Gelderland-Midden) en [verbalisant4] (agent, Avz/ Unit Arnhem Noord/Basis Politiezorg, Politie Gelderland-Midden) zich naar de Eusebiusbuitensingel te Arnhem, alwaar iemand zou zijn mishandeld. Daar aangekomen hielden zij verdachte aan teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau. Toen verbalisant [verbalisant3] de linkerarm van verdachte vastpakte en naar verdachtes rug wilde brengen, bewoog verdachte zijn linkerarm in de tegengestelde richting als waarin verbalisant [verbalisant3] die trachtte te bewegen. Toen verbalisant [verbalisant4] de rechterarm van verdachte pakte om ook deze naar de rug van verdachte te brengen, bewoog verdachte wederom zijn arm in de tegengestelde richting.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte zijn handen niet op zijn rug heeft willen doen en dat daarom een worsteling is ontstaan. Dat is wat anders dan de feitelijke handelingen ‘rukken en/of trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden’, die in de tenlastelegging staan vermeld. Omdat hetgeen in de telastelegging staat niet overeenkomt met hetgeen op de camera opnamen van de Sociale Dienst van de aanhouding te zien is, moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen valt af te leiden dat verdachte door te rukken en te trekken zijn armen bewoog in een richting tegengesteld aan die waarin verbalisanten hem trachtten te geleiden. Deze gevolgtrekking stemt overeen met hetgeen is tenlastegelegd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te Arnhem, toen aldaar in uniform
geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten
[verbalisant3] (agent, Avz/Unit Arnhem Noord/Basis Politiezorg, Politie
Gelderland-Midden) en[verbalisant4] (agent, Avz/ Unit Arnhem Noord/Basis Politiezorg, Politie Gelderland-Midden), verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt strafbare feiten, hadden aangehouden en hadden
vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een
hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met
geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de
rechtmatige uitoefening van hunbediening, heeft verzet door te rukken
en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
ambtenaren verdachte trachtten te geleiden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
05/703186-10 feit 1:
‘wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft’
05/703186-10 feit 2:
‘niet voldoen aan een vordering van een krachtens artikel 3 eerste lid aangewezen toezichthouder’
Ten aanzien van parketnummer 05/701726-11, feit 1:
‘poging tot zware mishandeling’
Ten aanzien van parketnummer 05/701726-11, feit 2:
‘wederspannigheid’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/703186-10 feit 1 en parketnummer 05/701726-11 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Ten aanzien van het onder parketnummer 05/703186-10 feit 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van €200,-, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt verdediging
De verdediging heeft gevraagd voor de overtreding artikel 9a van het wetboek van strafrecht toe te passen en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 20 december 2011; en
• een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van Reclassering Nederland, gedateerd 21 december 2011;
• een pro justitia rapport betreffende verdachte van neuropsycholoog [naam], gedateerd 8 maart 2012, en
• een pro justitia rapport betreffende verdachte van psycholoog mevr. drs. [naam], gedateerd 12 maart 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich tot twee maal toe verzet tijdens een aanhouding, heeft agenten niet de gelegenheid gegeven zijn identiteitsgegevens te controleren, en heeft tijdens een afspraak bij de Sociale Dienst de consulent met wie hij een afspraak had met kracht meerdere vuistslagen gegeven onder andere in zijn gezicht en op zijn hoofd. De rechtbank acht met name dit laatste feit, te weten de poging tot zware mishandeling, zeer ernstig en houdt in haar strafmaat mede rekening met het feit dat het iemand in functie betrof. De mishandeling heeft een grote impact gehad op aangever. Zijn werk zal, zoals hij zelf heeft beschreven, nooit meer hetzelfde zijn. Echter, niet alleen aangevers functioneren is door de mishandeling negatief beïnvloed, ook zijn collega’s kunnen door het gebeuren stress en angst hebben ervaren. Verdachte lijkt zich van deze impact nauwelijks bewust te zijn.
Ook is nog van belang dat, zo uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt, verdachte reeds één keer eerder voor mishandeling is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend.
De rechtbank ziet, mede gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering ook als dat mocht inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos.
Ten aanzien van de overtreding acht de rechtbank toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet op zijn plaats. Verdachte moet beseffen dat, wanneer hem dat uit hoofde van de politie wordt gevraagd,,hij wordt geacht mee te werken aan het tonen van identificatiegegevens. De door de officier van justitie gevorderde, voorwaardelijke geldboete acht de rechtbank dan ook passend.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij [consulent] vordert een bedrag van € 2.350,- te vermeerderen met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ad €2.350,- en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet in zijn vordering kan worden ontvangen. De bebloede kleding had gewassen kunnen worden, nota’s van de acupuncturist ontbreken en de immateriële schade is niet zonder meer inzichtelijk. Het berekenen van smartengeld zou te veel tijd in beslag nemen om in het strafproces uit te zoeken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vordering van [consulent] tot een bedrag van € 150,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van de vergoeding van de materiële schade, te weten de acupunctuurbehandeling, omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd en het hiernaar verrichten van nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding met zich zou brengen.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat [consulent] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op een vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 2000,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag aan het slachtoffer zal toewijzen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 23, 24, 24c, 27, 36f, 45, 57, 62, 91, 180 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 34 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Ten aanzien van parketnummer 05/703186-10 feit 1 en parketnummer 05/701726-11 feiten 1 en 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 360 (driehonderdenzestig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 164 (honderdvierenzestig) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
1. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
2. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
3. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op verstrekking van het vonnis in deze zaak zal melden bij Reclassering Nederland op het volgende telefoonnummer 026-(X) en dat hij zich hierna blijft melden zo frequent als Reclassering Nederland dit gedurende de proeftijd nodig acht;
4. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd twee jaren onder behandeling zal stellen van Forensisch Psychiatrische Kliniek Kairos of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die Kairos aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [consulent].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [consulent], te betalen € 2.150,- (zegge tweeduizend honderdenvijftig euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2150,-, subsidiair 31 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [consulent], te betalen € 2150,-, (zegge tweeduizend honderdenvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 05/703186-10 feit 2:
Een betaling van een geldboete van € 200,- (tweehonderd euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 4 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door mr. M.F. Gielissen, als voorzitter, mr. H.P.M. Kester-Bik, mr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2012.