ECLI:NL:RBARN:2012:BW0516

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
192367
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door seksueel misbruik in hotel door gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiseres, die als kind seksueel misbruikt zou zijn door gedaagde, een verklaring voor recht heeft gevorderd. Eiseres heeft bewezen dat gedaagde haar in oktober 1989, toen zij 13 jaar oud was, in een hotel in [woonplaats] seksueel heeft misbruikt. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres en haar getuigen, waaronder haar moeder en een vriendin, als voldoende bewijs aangemerkt. Eiseres heeft verklaard dat gedaagde haar hotelkamer binnenkwam terwijl zij sliep en haar onder haar shirt heeft betast en vaginaal heeft gepenetreerd. Deze handelingen zijn door de rechtbank als onrechtmatig gekwalificeerd. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van de schade die eiseres heeft geleden, nader op te maken bij staat, en in de proceskosten. De rechtbank heeft ook de vordering in reconventie van gedaagde afgewezen, omdat deze niet aan de voorwaarden voldeed. De kosten van de procedure zijn begroot op € 2.611,30 voor eiseres en € 452,00 voor de kosten in reconventie. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de zaak als ernstig en ingrijpend gekwalificeerd, gezien de aard van de beschuldigingen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 192367 / HA ZA 09-2016
Vonnis van 14 maart 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J. Ellenbroek te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
advocaat mr. J.B. Bogaart te Geleen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
in conventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2010,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 maart 2011,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 mei 2011,
- het proces-verbaal van contra-enquête van 29 september 2011,
- de conclusie na enquête tevens akte houdende productie aan de zijde van [eiseres]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde].
1.2. Over de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde] wordt nog het volgende opgemerkt. Op de rolzitting van 21 december 2011 is aangetekend dat de conclusie na enquête door [gedaagde] niet is genomen. De zaak is vervolgens op de rol van 4 januari 2012 geplaatst. Op die laatste datum is vervolgens aan [gedaagde] akte niet dienen verleend en is de zaak op de rol geplaatst van 18 januari 2012 voor beraad. Op 18 januari 2012 is vervolgens vonnis bepaald. Bij brief van 4 februari 2012 aan de griffie, met afschrift aan de wederpartij, heeft mr. Bogaart namens [gedaagde] bericht dat de conclusie na enquête op 20 december 2011 zowel per fax als per aangetekende post aan de rechtbank is verzonden en heeft mr. Bogaart verzocht de conclusie dan ook ‘in het vonnis mee te nemen’. Bij die brief is onder meer gevoegd een faxbevestiging waaruit blijkt dat op 20 december 2011, 16:35 uur, een vijf pagina’s tellend faxbericht aan het faxnummer van de griffie is verzonden. De eerste pagina van dat faxbericht is het B3 formulier behorend bij de conclusie na enquête. Mr. Ellenbroek heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank acht op grond van deze stukken voldoende aannemelijk dat de conclusie na enquête op 20 december 2012 per fax aan de rechtbank is verzonden en dat dus ten onrechte deze niet op de rol van 21 december 2011 als genomen is genoteerd. De akte niet dienen is teruggedraaid. De conclusie maakt onderdeel uit van het procesdossier.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in het vonnis van 17 november 2010 is overwogen en beslist. Bij dat vonnis is aan [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij na 14 juli 1989 seksueel is misbruikt door [gedaagde]. [eiseres] heeft vervolgens in de enquête drie getuigen opgeroepen, te weten mevrouw [moeder van eiseres/getuige 1] (hierna: [moeder van eiseres/getuige 1]), zichzelf en mevrouw I.N.S. [betrokkene/getuige 2] (hierna: [betrokkene/getuige 2]). [gedaagde] heeft in de contra-enquête zichzelf doen horen.
2.2. Bij de waardering van het bewijs wordt vooropgesteld dat de verklaring van [eiseres] over de door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Daarvan is sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. Verder wordt voorop gesteld dat de verklaringen van de getuigen [moeder van eiseres/getuige 1] en [betrokkene/getuige 2] geen partijgetuigeverklaringen betreffen in de zin van artikel 164 Rv, aangezien zij geen partij zijn. Dat deze getuigen ‘van horen zeggen’ hebben verklaard,
staat er op zich niet aan in de weg dat aan hun verklaringen bewijs wordt ontleend (zie onder meer HR 24 december 1976, NJ 1977, 286).
2.3. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [gedaagde] haar in oktober 1989 seksueel heeft misbruikt in het hotel in [woonplaats] (Duitsland). Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4. [eiseres] heeft als partijgetuige onder ede verklaard dat zij in oktober 1989 tijdens het 40-jarig huwelijksfeest van haar grootouders in een hotel verbleef, waar ook [gedaagde] verbleef, op dezelfde verdieping als zijzelf. Zij heeft verklaard dat [gedaagde] haar hotelkamer binnenkwam toen zij al sliep, dat hij haar onder haar shirt heeft betast en met zijn vinger tussen haar benen heeft betast, waarbij hij haar heeft gepenetreerd en dat zij zich toen slapende hield. Zij schat dat dat enkele minuten heeft geduurd. Toen [gedaagde]s vrouw hem riep, verdween hij, maar hij kwam enige tijd later weer terug, waarna hetzelfde gebeurde. Vervolgens werd hij weer geroepen door zijn vrouw. Daarna is [eiseres] naar de kamer van haar ouders gegaan, waar zij heeft gezegd dat zij een nachtmerrie had of had gedroomd dat er een enge man op haar kamer was.
2.5. Deze verklaring wordt ondersteund door aanvullend bewijs. [eiseres] heeft in 1992 door middel van een brief aan haar moeder geschreven dat zij seksueel is misbruikt door [gedaagde]. Die brief, gedateerd 12 november 1992, bevindt zich in het dossier. Daarin staat onder meer: “De reden waarom ik niet naar [woonplaats] wil en waarom ik niet zo vaak meer naar opa ging, is dat ik bang ben voor [gedaagde]. Vroeger heeft hij mij misbruikt (ook toen in [woonplaats]) ik was zo bang dat ik niks durfde te doen. Ik deed altijd maar alsof ik sliep.” De moeder van [eiseres], getuige [moeder van eiseres/getuige 1], heeft verklaard dat zij die brief in 1992 heeft gevonden, maar dat [eiseres] er destijds niet over kon en wilde praten. Zij heeft verklaard dat zij in een gesprek bij haar zus [ ] thuis aan [gedaagde] heeft gezegd dat hij [eiseres] seksueel heeft misbruikt, dat [gedaagde] eigenlijk geen antwoord gaf en ontkende, dat het ja tegen nee was, dat zij heeft gezegd dat het toch wel prettig zou zijn als hij een reactie zou willen geven richting [eiseres] en dat hij op een gegeven moment naar aanleiding van haar vragen iets mompelde als: dan had ik misschien gedronken. De getuige [moeder van eiseres/getuige 1] heeft verder verklaard dat zij in oktober 1989 vanwege het 40-jarig huwelijksfeest van de ouders van de getuige met de familie in een hotel in [woonplaats] waren en dat haar dochter [eiseres] ’s nachts in paniek bij haar aan bed is geweest, waarbij zij iets zei als ‘er is een hele enge man op mijn kamer’.
2.6. Verder is er als aanvullend bewijs de verklaring van de getuige [betrokkene/getuige 2], een vriendin van [eiseres]. Deze getuige heeft onder meer verklaard dat [eiseres] geregeld bij haar thuis kwam, dat zij op een keer wat verdrietig was en begon te huilen en vertelde dat zij een weekend weg zou gaan met de familie en dat zij daar tegenop zag. De getuige heeft gevraagd waarom dan, waarop [eiseres] zei dat zij daar vanwege haar oom niet meerheen wilde, dat hij aan haar zat en dat zij dingen bij hem moest doen, die zij niet leuk vond. De getuige heeft [eiseres] toen aangeraden aan haar moeder een brief daarover te schrijven. [eiseres] was toen 16 jaar oud. De getuige heeft verder verklaard dat [eiseres] haar nooit specifiek iets heeft verteld over voorvallen in [woonplaats], maar wel dat zij niet naar [woonplaats] wilde.
2.7. Verder staat vast dat [gedaagde] aan [eiseres] na de confrontatie door de moeder van [eiseres] een briefje heeft geschreven, met de tekst: “De dingen die vanuit mij ten aanzien van jou zijn gebeurd hadden nooit mogen plaatsvinden. Ik ben degene die te ver is gegaan. Ik heb oprecht spijt van datgene wat er is gebeurd en vraag zo mogelijk daarvoor mijn excuses.”
2.8. Ten slotte staat vast dat [eiseres] in 1998 haar huisarts heeft bezocht met een verzoek om psychologische begeleiding, dat zij in april 2009 aangifte heeft gedaan en dat zij nadien ook psychologische begeleiding heeft in verband met PTSS-klachten wegens seksueel misbruik in het verleden.
2.9. De verklaringen van de getuigen [eiseres], [moeder van eiseres/getuige 1] en [betrokkene/getuige 2], de brief van 12 november 1992 van [eiseres] en de brief van [gedaagde] aan [eiseres], zijn, in onderlinge samenhang bezien, voldoende sterke aanwijzingen dat sprake is geweest van seksueel misbruik van [eiseres] door [gedaagde]. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de moeder van [eiseres] over [eiseres]’s paniek in het hotel in [woonplaats] en haar stelling dat er een enge man in haar kamer was een voldoende sterk bewijs is en dat deze een zodanig essentieel punt betreft naast de partijgetuigeverklaring van [eiseres] over de handelingen van [gedaagde] in het hotel in [woonplaats] in oktober 1989, om deze verklaring voldoende geloofwaardig te maken.
2.10. De rechtbank acht met betrekking tot de betasting op de camping in augustus 1989 echter onvoldoende bewijs bijgebracht om dat ook als vaststaand aan te kunnen nemen. Op dat concrete punt staat de verklaring van [eiseres] alleen tegenover de verklaring van [gedaagde]. De moeder van [eiseres] heeft daarover niets kunnen verklaren, anders dan dat de familie destijds op een camping in Duitsland is geweest en dat [eiseres] inderdaad bij [gedaagde] en zijn vrouw op de camping heeft geslapen. Ook [betrokkene/getuige 2] heeft over dat concrete incident niets verklaard.
2.11. De conclusie is dan ook dat [eiseres] er in is geslaagd te bewijzen dat [gedaagde] haar in oktober 1989, toen zij 13 jaar oud was, in een hotel in [woonplaats] seksueel heeft misbruikt doordat hij haar onder haar shirt heeft betast en doordat hij twee maal gedurende een periode tot enkele minuten haar schaamstreek heeft betast en haar met een vinger vaginaal heeft gepenetreerd.
2.12. Die handelingen zijn onrechtmatig. De gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar op de wijze als hierna vermeld.
2.13. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten worden begroot op € 89,30 voor de dagvaarding, € 262,00 wegens vast recht en € 2.260,00 wegens salaris advocaat (te weten 5 punten conform tarief II van het liquidatietarief rechtbanken en hoven), dus in totaal op € 2.611,30.
2.14. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
in voorwaardelijke reconventie
2.15. Nu aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, niet is voldaan, behoeft op die vordering niet te worden beslist.
2.16. [gedaagde] zal in de kosten van de voorwaardelijke reconventie worden veroordeeld, nu uit het oordeel in conventie blijkt dat de grondslag van de eis in reconventie (te weten dat de beschuldigingen van [eiseres] neerkomen op onrechtmatige smaad en/of laster) ondeugdelijk is (vlg HR 11 februari 2011, NJ 2012, 73). De kosten worden begroot op € 452,00 (0,5 x 2 punten x tarief II).
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld op de wijze als onder 2.11. omschreven,
3.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de schade die [eiseres] door zijn onrechtmatige handelen heeft geleden, nader op te maken bij staat,
3.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.611,30,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.