In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X] v.o.f., en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost. Eiseres had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd gekregen voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, ter hoogte van € 125.129, met daarbij een boete van € 62.564 en heffingsrente van € 10.839. De inspecteur handhaafde deze aanslag bij uitspraak op bezwaar op 23 juli 2010. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat zij recht had op toepassing van het nultarief voor de omzetbelasting.
Tijdens de zitting op 13 oktober 2011 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een derdenonderzoek te laten verrichten. Dit onderzoek vond plaats bij [D] B.V. en resulteerde in een rapport dat op 10 november 2011 aan de rechtbank werd overgelegd. Eiseres heeft geen administratie overgelegd die de toepassing van het nultarief kon onderbouwen, en de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [A] en [H] niet voldoende waren om de aanspraak op het nultarief te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft voldaan aan de bewijslast voor de aftrek van voorbelasting en dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag had opgelegd. Echter, de rechtbank heeft wel geoordeeld dat eiseres recht had op aftrek van voorbelasting die op vier bijgevoegde facturen stond vermeld. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 108.281 en de boetebeschikking vernietigd. Eiseres is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.092,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.