ECLI:NL:RBARN:2011:BU9539

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4009
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsrechten na herberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H. Pasman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsrechten van eiseres, die in 2009 zijn opgeschort. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van verweerder, waaronder de besluiten van 28 september 2010 en 14 maart 2011. De rechtbank heeft in haar uitspraak de besluiten van verweerder vernietigd, behoudens voor de perioden waarin de intrekking van de bijstand van eiseres niet ter discussie stond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de herberekening van de terugvordering conform de tussenuitspraak van 19 mei 2011 correct is uitgevoerd door verweerder. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand van eiseres vastgesteld op € 1.092,50 en bepaald dat dit bedrag aan de griffier van de rechtbank Arnhem moet worden betaald. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 41. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/4009
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 november 2011
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Pasman,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 30 december 2009 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 december 2009 opgeschort. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van
8 februari 2010 bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 29 januari 2010 heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 1 juli 1997 ingetrokken en over de periode van 1 juli 1997 tot en met november 2009 een bedrag van in totaal € 148.464,87 van eiseres teruggevorderd voor gemaakte kosten van bijstand, verstrekkingen maatschappelijke participatie en premie deeltijd. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 februari 2010 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 3 maart 2010 heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 29 januari 2010, de bijstand van eiseres met ingang van 1 juli 1997 ingetrokken en over de periode van 1 juli 1997 tot en met november 2009 een bedrag van in totaal € 160.326,87 van eiseres teruggevorderd voor gemaakte kosten van bijstand, verstrekkingen maatschappelijke participatie en premie deeltijd. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres van 1 juli 1997 tot en met 10 maart 2003 en van 9 maart 2005 tot en met 23 juli 2009 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [naam] (hierna: [X]), dat in de periode van 11 maart 2003 tot en met 8 maart 2005 sprake was van vermogensoverschrijding en, tot slot, dat zij vanaf 24 juli 2009 een gezamenlijke huishouding voerde met [Y]. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 april 2010 bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 28 september 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 30 december 2009 en 29 januari 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voorts heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 maart 2010 ongegrond verklaard, met dien verstande dat de ingangsdatum van de intrekking en terugvordering is gewijzigd in 14 mei 1998 en het terug te vorderen bedrag is vastgesteld op € 150.719,68. Voor het overige heeft verweerder het besluit van 3 maart 2010 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
1.5. Eiseres heeft tegen het besluit van 28 september 2010 beroep ingesteld, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2010 ongegrond is verklaard.
1.6. Hangende het beroep heeft verweerder bij besluit van 14 maart 2011 het besluit van 28 september 2010 in die zin gewijzigd dat het recht op bijstand van eiseres met ingang van 24 juli 2009 wordt ingetrokken wegens vermogensoverschrijding. Tevens heeft verweerder de door eiseres gemaakte kosten in bezwaar tot een bedrag van € 874,-- vergoed. Voor het overige is het besluit van 28 september 2010 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
1.7. Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep van [X] met registratienummer AWB 10/3750 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 18 maart 2011. Namens eiseres is aldaar verschenen mr. Pasman, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.M. van Gerwen, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst.
1.8. Op 19 mei 2011 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:80a van de Awb tussenuitspraak gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het besluit van 20 juli 2011 genomen.
1.9. Bij brief van 4 augustus 2011 heeft de rechtbank eiseres verzocht haar zienswijze tegen het besluit van 20 juli 2011 kenbaar te maken. Hierop heeft eiseres bij brief van 29 augustus 2011 gereageerd.
1.10. Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is afgezien van een nader onderzoek ter zitting en is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank verwijst voor een uiteenzetting van de feiten naar de tussenuitspraak van 19 mei 2011. Daaraan voegt de rechtbank het volgende toe.
2.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het besluit van 20 juli 2011 de door de rechtbank geconstateerde gebreken die aan de besluiten van 28 september 2010 en 14 maart 2011 kleefden heeft hersteld door het bedrag van de terugvordering over de periode van 9 maart 2005 tot en met 23 juli 2009 vast te stellen op € 71.186,32.
2.3. De rechtbank stelt voorts vast dat nu met het besluit van 20 juli 2011 niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres, het geding in beroep, gelet op de artikelen 6:18, en 6:19, eerste lid, van de Awb zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
2.4. Eiseres heeft in haar zienswijze meegedeeld dat zij heeft moeten vaststellen dat de herberekening van de terugvordering conform de tussenuitspraak van 19 mei 2011 is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de thans overgelegde herberekening op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Dit betekent dat het beroep van eiseres tegen het besluit van 20 juli 2011 ongegrond moet worden verklaard.
2.5. De rechtbank komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en hetgeen onder 2.4 is overwogen tot de onder 3 vermelde beslissing.
2.6. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 18 maart 2011 en een 0,5 punt voor de zienswijze). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
2.7. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb,
tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 28 september 2010 en 14 maart 2011 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 28 september 2010 en 14 maart 2011, behoudens voor zover het de intrekking betreft over de perioden van 11 maart 2003 tot en met 23 juli 2009 en met ingang van 24 juli 2009;
- verklaart het bezwaar tegen de kosten maatschappelijke participatie niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 juli 2011 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van € 1.092,50;
- bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
- bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 41 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Willems-Dijkstra, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink, en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A. Azmi, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 17 november 2011