ECLI:NL:RBARN:2011:BU9533

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/988 en 11/3509
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na tussenuitspraak in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 november 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C. Honig, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, dat op 2 juli 2009 de bijstand van eiser over verschillende perioden had ingetrokken en een bedrag van € 46.062,01 teruggevorderd. Daarnaast werd er een bedrag van € 45.319,50 teruggevorderd van de partner van eiser. De rechtbank had eerder op 23 juni 2011 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder had verzocht om het geconstateerde gebrek in het besluit van 1 februari 2010 te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan met een nieuw besluit op 1 augustus 2011, maar eiser was van mening dat dit besluit niet volledig tegemoetkwam aan zijn bezwaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het gebrek in het eerdere besluit had hersteld, maar dat het nieuwe besluit niet volledig aan de bezwaren van eiser voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2011 ongegrond, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 1 februari 2010 gegrond. De rechtbank heeft het besluit van 1 februari 2010 vernietigd, behoudens voor zover het de intrekking van bijstand betreft over de periode van 26 mei 2005 tot 30 juni 2009. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437 en het griffierecht van € 41 vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/988 en 11/3509
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 november 2011
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.C. Honig,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 2 juli 2009 heeft verweerder de bijstand van eiser over de perioden van 1 juli 1997 tot en met 31 juli 1998, van 2 mei 2002 tot en met 17 december 2002, van
6 maart 2003 tot en met 30 juni 2003, van 23 februari 2005 tot en met 31 juli 2005, en vanaf
2 september 2005 ingetrokken en over deze perioden een bedrag van in totaal € 46.062,01 van eiser teruggevorderd voor gemaakte kosten van bijstand en verstrekkingen maatschappelijke participatie. Tevens heeft verweerder de aan [partner ] (hierna: [partner ]) vanaf 1 januari 1999 ten onrechte verstrekte bijstand en verstrekkingen maatschappelijke participatie tot een bedrag van € 45.319,50 mede van eiser teruggevorderd.
1.2. Bij besluit van 1 februari 2010 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Tegen dit besluit is door eiser beroep ingesteld.
1.4. Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep van [partner ] met registratienummer AWB 10/986 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 1 april 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn daar, zonder voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.M. van Gerwen, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst.
1.5. Na een tussenuitspraak van de rechtbank van 23 juni 2011 heeft verweerder op 1 augustus 2011 een nieuw besluit genomen.
1.6. Eiser is bij brief van 4 augustus 2011 verzocht zijn zienswijze tegen het besluit van 1 augustus binnen vier weken kenbaar te maken. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.7. Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) is afgezien van een nader onderzoek ter zitting en is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank verwijst voor een uiteenzetting van de feiten naar zijn tussenuitspraak van 23 juni 2011. Daaraan voegt zij het volgende toe.
2.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn besluit van 1 augustus 2011 het door de rechtbank geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 1 februari 2010 kleefde heeft hersteld door het bedrag van de terugvordering over de periode van 26 mei 2005 tot 30 juni 2009 te bepalen op € 34.312,72 en het bedrag van de medeterugvordering over de periode van 26 mei 2005 tot 30 juni 2006 te bepalen op € 10.049,77.
2.3. De rechtbank stelt voorts vast dat nu met het besluit van 1 augustus 2011 niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser, het geding in beroep, gelet op de artikelen 6:18, en 6:19, eerste lid, van de Awb zich mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
2.4. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2011 ongegrond moet worden verklaard.
2.5. De rechtbank komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en hetgeen onder 2.4 is overwogen tot de onder 3 vermelde beslissing.
2.6. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden begroot op € 437 in beroep (1 punt voor het beroepschrift bij een zaak van gemiddeld gewicht) voor verleende rechtsbijstand.
2.7. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep tegen het besluit van 1 februari 2010 gegrond;
vernietigt het besluit van 1 februari 2010 behoudens voor zover het de intrekking betreft over de periode van 26 mei 2005 tot 30 juni 2009;
herroept het besluit van 2 juli 2009 behoudens voor zover het de intrekking van bijstand betreft over de periode van 26 mei 2005 tot 30 juni 2009;
verklaart het bezwaar tegen de kosten maatschappelijke participatie niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2011 ongegrond;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,--;
bepaalt dat verweerder aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 41,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Willems-Dijkstra, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A. Azmi, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 17 november 2011