burgerlijk recht, sector kanton
zaakgegevens 731122 \ CV EXPL 11-337 \ MvB \ 391 \ kw
uitspraak van 21 december 2011
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. S. van Rijsewijk
[werkgever]
h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. J.P. den Besten
Partijen worden hierna [werknemer] en [werkgever] genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 september 2011;
- de akte uitlating tevens wijziging van eis van de zijde van [werknemer];
- de akte uitlating omvang loonvordering tevens wijziging van eis van de zijde van [werkgever].
2. De vordering en het verweer
2.1. [werknemer] vordert na vermeerdering van eis - zakelijk weergegeven - veroordeling van [werkgever] tot betaling aan hem van een bedrag van € 11.193,45, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf 20 juni 2006, met veroordeling van [werkgever] in de kosten van deze procedure.
2.2. [werknemer] legt aan de vermeerdering van eis ten grondslag dat hij op grond van de CAO over de gewerkte maandag voor 130% had moeten worden verloond, hetgeen niet is gebeurd.
2.3. [werkgever] heeft zich tegen deze vermeerdering van eis verzet. Volgens [werkgever] is de vermeerdering van eis niet alleen te laat ingesteld, maar ontbeert deze ook rechtsgrond, althans zo begrijpt de kantonrechter het verweer van [werkgever].
3. De verdere beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
3.1. De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 21 september 2011. In aanvulling op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.6. van dat tussenvonnis overweegt de kantonrechter dat de CAO niet een minimum-CAO is, maar dat de bepalingen die zien op de hoogte van de be- en/of verloning binnen deze CAO als minimumvoorwaarden hebben te gelden, waarvan partijen in onderling overleg ten gunste van de werknemer kunnen afwijken.
3.2. Ten aanzien van de gevorderde vermeerdering van eis overweegt de kantonrechter als volgt. In rechtsoverweging 5.15. van het tussenvonnis van 21 september 2011 is overwogen dat partijen een afspraak hebben gemaakt voor wat betreft de verloning van de gewerkte uren op de maandagen. Deze loonafspraak is gemaakt in aanvulling op de CAO.
Voor zover al sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming van die loonafspraak, dan kan de vordering tot nakoming niet worden gegrond op de verplichting uit de CAO, maar enkel op de tussen partijen gesloten overeenkomst. [werknemer] heeft een dergelijke vordering niet ingesteld. De eisvermeerdering ontbeert enige rechtsgrond en moet dan ook worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het aan de berekening ten grondslag liggende bedrag naar haar oordeel niet klopt en de hoogte van de vordering evenmin correct is. In productie 1, die is overgelegd bij de akte van de zijde van [werknemer], wordt voor
- bijvoorbeeld - de maand juli 2006 een (juist) uurtarief van € 7,40 genoemd. Uitgaande van dat uurloon is niet het door [werknemer] genoemde bedrag van € 11,60 130%, maar een bedrag van € 9,62. Vanwege de foutieve tarieven kan niet op eenvoudige wijze bepaald worden wat de omvang van de vordering van [werknemer] is. Het ligt op de weg van [werknemer] om zijn vordering te onderbouwen en van een juiste berekening te voorzien. Ook om die reden moet de eisvermeerdering worden afgewezen.
3.3. In rechtsoverweging 5.13. van het tussenvonnis van 21 september 2011 is overwogen dat de kantonrechter [werknemer] in de gelegenheid stelt de omvang van de loonvordering, met inachtneming van hetgeen in de rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.12. is overwogen, opnieuw vast te stellen.
3.4. [werknemer] heeft in productie 1 bij zijn akte een nieuwe berekening overgelegd. Aan die berekening zijn geen nadere stukken toegevoegd; bovendien onderbreekt - zoals [werkgever] terecht heeft aangevoerd - een toelichting op het aantal uren, een onderbouwing van de gemiste pensioenpremie en onkostenvergoeding en een onderbouwing van de berekening van de vakantietoeslag over de gewerkte uren op zaterdag.
Naar het oordeel van de kantonrechter rust op de voet van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de partij, die zich op bepaalde rechtsfeiten beroept waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden, de plicht om die rechtsfeiten en daaraan ten grondslag liggende stellingen met stukken te onderbouwen. Die verplichting heeft [werknemer] tot op zekere hoogte geschonden.
Daar staat tegenover dat van [werkgever] als oud-werkgever verwacht mag worden dat hij diens administratie zo heeft ingericht dat hij de berekening op eenvoudige wijze kan verifiëren. Een enkele betwisting bij gebrek aan wetenschap is dan onvoldoende.
De kantonrechter gaat dan ook uit van de door [werknemer] overgelegde berekening.
3.5. Nu [werknemer] aan zijn loonvordering de in de toepasselijke CAO genoemde loonbedragen en functie-inschaling ten grondslag heeft gelegd en de in die CAO genoemde loonbedragen bruto-bedragen betreffen, verstaat de kantonrechter dat [werknemer] bruto betaling van de loonbedragen en overige emolumenten heeft gevorderd. De hierna toe te wijzen bedragen worden dan ook als bruto-bedragen toegewezen.
3.6. Gelet op hetgeen partijen over en weer nog hebben aangevoerd overweegt de kantonrechter als volgt.
Functie-indeling en vakantiegeld
3.7. [werkgever] heeft het hem nog toekomende loon volgens loonschaal C inclusief vakantiegeld berekend op € 1.774,84 bruto. [werkgever] heeft dit bedrag niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Vergoeding diensturen op zaterdag en vakantiegeld
3.8. In weerwil van hetgeen de kantonrechter reeds heeft beslist in rechtsoverweging 5.6. van het tussenvonnis van 21 september 2011 heeft [werkgever] zijn eerdere verweer gehandhaafd. [werknemer] heeft de omvang van zijn vordering op dit punt nader begroot op
€ 4.775,91 bruto aan niet-betaalde toeslag en € 382,07 bruto aan vakantiegeld, berekend over deze toeslag. Deze bedragen worden dan ook als onvoldoende betwist toegewezen.
Vakantiegeld
3.9. [werknemer] heeft in zijn berekening de post 'gedeeltelijk niet ontvangen vakantiegeld' niet nader onderbouwd, terwijl [werkgever] betwist dit bedrag, naast de onder rechtsoverwegingen 3.6. en 3.7. opgenomen posten voor vakantiegeld, verschuldigd te zijn.
Dit bedrag wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen, temeer nu niet vast staat dat dit het achterstallige vakantiegeld over 2009 betreft.
Premieafdrachten pensioenen en opleidings- & ontwikkelingsfonds en Kerstgratificaties
3.10. [werkgever] heeft erkend het door [werknemer] in zijn berekening genoemde bedrag van € 1.062,20 bruto ter zake de Kerstgratificatie 2007 en 2008 verschuldigd te zijn. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
3.11. [werknemer] heeft aan het bedrag van € 1.155,60 bruto aan gemiste pensioenpremies vanaf maart tot en met augustus 2009 geen berekening ten grondslag gelegd, laat staan dat hij een nadere toelichting heeft gegeven op basis waarvan hij tot dit bedrag is gekomen. De vordering moet als zijnde onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Daar komt bij dat het de kantonrechter ambtshalve bekend is dat de pensioenpremies, evenals de bijdragen voor het Opleidings- & Ontwikkelingsfonds, die ten gunste van [werknemer] strekken door [werkgever] aan het Bedrijfstakpensioenfonds en het Opleidings- & Ontwikkelingsfonds verschuldigd zijn (geweest). Betaling van die premies en bijdragen door [werknemer] aan het Bedrijfstakpensioenfonds en het Opleidings- & Ontwikkelingsfonds is niet mogelijk. Rechtstreekse betaling van die bedragen aan [werknemer], zodat hij voor doorbetaling kan zorgdragen, is dan evenmin mogelijk. De vordering tot betaling van dit bedrag aan [werknemer] moet ook om die reden (alsnog) worden afgewezen.
Wettelijke verhoging
3.12. In rechtsoverweging 5.12. van het tussenvonnis van 21 september 2011 is reeds overwogen dat de kantonrechter op de in rechtsoverwegingen 5.9. tot en met 5.11. genoemde omstandigheden aanleiding ziet om de wettelijke verhoging te matigen. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot 10%.
Slotsom
3.13. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is [werkgever] per saldo aan [werknemer] verschuldigd een bedrag van € 7.995,02 bruto (€ 1.774,84 + € 4.775,91 + € 382,07 +
€ 1.062,20), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% op de voet van artikel 7:625 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens te berekenen vanaf de vervaldatum van het verschuldigde bedrag tot aan de dag van algehele voldoening.
3.14. De kantonrechter kan er niet van uitgaan dat sprake is van andere werkzaamheden dan die ter voorbereiding van de procedure, zodat de daaraan verbonden kosten onderdeel zijn van de proceskosten. Hierover wordt een aparte beslissing genomen. Daarom worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen.
3.15. Nu in het tussenvonnis van 21 september 2011 reeds is beslist dat de vorderingen in reconventie voor afwijzing gereed liggen, behoeven de vorderingen in reconventie geen nadere bespreking meer.
3.16. [werkgever] wordt in conventie grotendeels en in reconventie volledig in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
4.1. veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 7.995,02 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% op de voet van artikel 7:625 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens te berekenen vanaf de vervaldatum van het verschuldigde bedrag tot aan de dag van algehele voldoening;
4.2. veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, tot deze uitspraak in conventie aan de kant van [werknemer] begroot op € 87,93 aan dagvaardingskosten, € 142,00 aan griffierecht en € 750,00 aan salaris voor de gemachtigde;
4.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af;
in (voorwaardelijke) reconventie
4.5. wijst de vorderingen af;
4.6. veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, tot deze uitspraak in reconventie aan de kant van [werknemer] begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.