RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/1149, AWB 10/1151, AWB 10/1210 en AWB 10/1211
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 september 2011.
[B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
en
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser, gemachtigde mr. E.F.J.A.M. de Wit
tezamen eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder,
[vergunninghouder], partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghouder,
wonende te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluiten
De besluiten van verweerder van 11 februari 2010.
Bij besluiten van 11 februari 2010, verzonden op 15 februari 2010, heeft verweerder met toepassing van een ontheffing ingevolge artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) aan vergunninghouder bouwvergunningen verleend voor het bouwen van een werkplaats/kantoor, onder besluitnummer 2009B0392 en een werktuigenberging, onder besluitnummer 2009B0395, op het perceel [perceel].
Tegen deze besluiten hebben eisers, ieder afzonderlijk, beroep ingesteld. De beroepen tegen de bouw van een werkplaats/kantoor zijn geregistreerd onder nummers AWB 10/1149 en AWB 10/1210 en de beroepen tegen de bouw van de werktuigenberging onder nummers AWB 10/1151 en AWB 10/1211.
Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 8 april 2010 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 november 2010. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door
[naam] en eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Voorts heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door mr. G.G.H. Rijkse en is vergunninghouder in persoon verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 18 februari 2011 op grond van artikel 8:68 van de Awb, het onderzoek heropend, en op grond van artikel 8:80a van de Awb, een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder in de gelegenheid is gesteld om binnen zes weken na de datum van verzending van de tussenuitspraak de daarin genoemde gebreken te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2011 naar aanleiding van deze mogelijkheid gereageerd. Bij brief van 21 april 2011 heeft vergunninghouder een zienswijze gegeven en bij brieven van 29 april 2011 en 2 mei 2011 hebben eisers hun zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb van een nader onderzoek ter zitting afgezien en vervolgens op de voet van het derde lid van dat artikel het onderzoek gesloten.
3.1. De rechtbank stelt voorop dat de ter zitting aangevoerde beroepsgrond dat de vergunde werkplaats/kantoor in strijd is met de redelijke eisen van welstand, wegens strijd met de goede procesorde niet zal worden beoordeeld.
3.2. Bij tussenuitspraak van 18 februari 2011 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"3.3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op het perceel [perceel], waarop de bouwplannen betrekking hebben, op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan ‘artikel 30 herziening Agrarisch Buitengebied’ (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming ‘Agrarisch veenontginningslandschap Ederveen’ rust met de nadere aanduiding ‘agrarische nevenactiviteit’ en dat het bouwplan voor een werkplaats/kantoor, evenals het bouwplan voor een werktuigenberging, hiermee in strijd is nu de voor deze bestemming maximaal toegestane goothoogte en bouwhoogte worden overschreden, evenals het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak. Voor deze strijdigheden heeft verweerder ontheffing verleend.
3.4. Eisers hebben, elk in hun eigen bewoordingen, onder meer aangevoerd dat het met het bouwplan beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, in die zin dat op het perceel in het geheel geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden. [vergunninghouder] houdt hobbymatig slechts twee pony’s. Verder is op het perceel uitsluitend sprake van niet-agrarische activiteiten.
3.5. Zoals onder meer volgt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2009 (LJN: BK2952) moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwplan overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk wordt opgericht met het oog op zodanig gebruik
3.6 De rechtbank heeft getracht ter zitting helderheid te krijgen over de vraag welke activiteiten nu plaatsvinden op het perceel. Het bouwplan is immers aangevraagd ter legalisering van reeds gerealiseerde en in gebruik zijnde bouwwerken, zodat mogelijk is te onderzoeken of het gebruik van het perceel en de bouwwerken overeenkomstig de bestemming is, nu de ontheffing niet op het gebruik ziet.
Desgevraagd heeft [vergunninghouder] verklaard dat hij tot het einde van de zomer 40 schapen heeft gehouden, maar dat er nu niets meer in de stal staat. Er worden nog wel 3 pony’s en 6 schapen door hem verwacht. Verder is sprake van hooiopslag en staat in de werktuigenberging onder meer een tractor. Verder heeft [vergunninghouder] een bedrijf in vochtbestrijding en ten behoeve van dat bedrijf worden materialen opgeslagen op het perceel en is ter plaatse een kantoor gevestigd. Het stukadoorsbedrijf van de zoon van [vergunninghouder] dat volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel eveneens ter plaatse gevestigd zou zijn, bestaat inmiddels niet meer, adus [vergunninghouder] ter zitting.
Verweerder heeft gesteld geen aanwijzingen te hebben gehad dat er geen agrarische activiteiten op het perceel worden ontplooid. Als wordt gesteld dat [vergunninghouder] 40 schapen heeft om het gras kort te houden, is dat voldoende voor het aannemen van agrarische nevenactiviteiten, nu uit jurisprudentie blijkt dat nevenactiviteiten kleinschalig kunnen zijn, aldus de gemachtigde van verweerder.
3.7 Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden of de bouwwerken waarvoor vergunning wordt gevraagd overeenkomstig de agrarische bestemming van het perceel worden gebruikt. Gelet op voormelde jurisprudentie, en in aanmerking genomen dat eisers reeds in hun zienswijzen hebben betoogd dat op het perceel in het geheel geen agrarische activiteiten plaatsvinden, had verweerder dit wel dienen te onderzoeken. Voorts is gebleken dat de zienswijze van eiseres van 9 december 2009 niet, althans niet kenbaar bij de besluitvorming is betrokken.
3.8. Overeenkomstig de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet bestuurlijke lus Awb (Stb. 2009, 570 en Stb. 2009, 597) ziet de rechtbank in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen bovengenoemde gebreken in de bestreden besluiten te herstellen. Concreet betekent dit dat verweerder nader dient te onderzoeken of de betrokken bouwwerken overeenkomstig de bestemming van het perceel worden gebruikt. Daarnaast dient verweerder, nu ook is gesteld dat het bouwplan in strijd is met de in het verleden verleende milieuvergunning en de gemachtigde van verweerder daarover ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen, mede in de beoordeling te betrekken of er een milieuvergunning is (geweest) en in hoeverre dit al dan niet aan het bouwplan in de weg staat. Tenslotte dient verweerder op de zienswijze van eiseres in te gaan."
3.3 Bij brief van 31 maart 2011 heeft verweerder de rechtbank over het vereiste nader onderzoek bericht. Wat betreft de werktuigenloods blijkt uit, onder meer met foto’s onderbouwd, nader onderzoek dat deze in gebruik is voor de stalling van landbouwmachines, huisvesting van paarden en schapen en de opslag van hooi en stro. Voorts meldt verweerder dat voor het perceel thans geen milieuvergunning vigeert maar dat vergunninghouder op 29 januari 2009 op grond van het Besluit landbouw milieubeheer een melding heeft gedaan, waarbij als aard van de inrichting is aangegeven een (melk)rundveehouderij, een paardenhouderij en een kleinschalige veehouderij, met als activiteiten het houden van 27 melk en kalfkoeien, 10 stuks jongvee onder de 2 jaar, 33 schapen ouder dan 1 jaar, 25 paarden van 3 jaar en ouder alsmede 8 paarden in opfok (minder dan 3 jaar oud), het opslaan van veevoer, vaste mest (50 m3), strooisel en overige hulpproducten en het in werking hebben van een werktuigenberging, werkplaats, bedrijfswoning en garage. Verder is uit stukken voldoende gebleken dat ter plaats ook vee wordt gehouden.
Het geconstateerde onderzoeksgebrek alsmede het gebrek dat onvoldoende was ingegaan op de zienswijze van eiseres dat verweerder van de bij de bouwaanvraag verstrekte, onjuiste gegevens is uitgegaan en vergunninghouder geen milieuvergunning heeft, zijn door deze brief hersteld. Gelet op deze brief bestaan naar het oordeel van de rechtbank immers voldoende aanknopingspunten voor het oordeel van verweerder dat het gebruik van de werktuigenberging overeenkomstig de agrarische bestemming is.
Voor zover eisers betogen dat de (huidige) activiteiten op het perceel niet de aanduiding agrarische nevenactiviteit rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat die vraag in deze procedure niet aan de orde is. Deze vraag dient, hetgeen ook is gebeurd, bij de vaststelling van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan aan de orde te worden gesteld. Anders dan eiser steeds stelt, wederom in zijn zienswijze van 2 mei 2011, is het ter plaatse vigerende bestemmingsplan het bestemmingsplan ‘artikel 30 herziening Agrarisch Buitengebied’ met op het perceel de bestemming ‘Agrarisch veenontginningslandschap Ederveen’ en de nadere aanduiding ‘agrarische nevenactiviteit’. Niet gebleken is dat dit bestemmingsplan geen rechtskracht heeft gekregen. Voorts is de omstandigheid dat eisers de melding op grond van het Besluit landbouw milieubeheer betwisten geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de beroepen tegen de bouwvergunning voor de werktuigenberging gegrond zijn omdat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar het gebruik van dit gebouw en onvoldoende op de zienswijzen was ingegaan, doch dat dit gebrek is hersteld zodat de rechtsgevolgen van de voor de werktuigenberging verleende bouwvergunning, met besluitnummer 2009B0395, deswege geheel in stand kunnen blijven.
3.4 Wat betreft de werkplaats/kantoor blijkt uit de brief van 31 maart 2011 niet anders dan uit de stukken en ter zitting is gebleken, te weten dat dit bouwwerk wordt gebruikt voor een bedrijf in vochtbestrijding, welk bedrijf niet specifiek voor de agrarische sector werkt. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de werkplaats/kantoor niet overeenkomstig de agrarisch bestemming worden gebruikt. Nu op het perceel, gelet op de bestemming, gebruik van bouwwerken voor een dergelijk bedrijf niet is toegestaan, heeft verweerder in zoverre ten onrechte de vergunning verleend. Het gebrek is aldus niet hersteld. De beroepen tegen de voor een werkplaats/kantoor verleende bouwvergunning, met besluitnummer 2009B0392, zijn daarom gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat voor het desbetreffende perceel een nieuw bestemmingsplan in procedure is, waarmee, althans zo stelt verweerder, beoogd is de werkplaats/kantoor wel mogelijk te maken, zal de rechtbank niet verder zelf in de zaak voorzien zodat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen.
3.5. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 1105,30. Dit bedrag bestaat uit de kosten voor aan eiser door een derde beroepmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de ingebrachte zienswijze) alsmede voor de door eiser gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 12,80 (kosten busreis van [woonplaats] naar station Veenendaal-De Klomp, kosten treinreis tweede klasse van dat station naar Arnhem centraal station en de kosten van de busreis van dat station naar de rechtbank, vice versa). De rechtbank heeft de zaken daarbij aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Van door eiseres gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt de bestreden besluiten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de voor de werktuigenberging verleende bouwvergunning, met besluitnummer 2009B0395, geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt, tot een bedrag van € 1105,30 te betalen aan eiser;
V. bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 896 (tweemaal € 150 en tweemaal € 298) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 15 september 2011.