zaaknummer / rolnummer: 218215 / KG ZA 11-353
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH INDUSTRIAL TYRES B.V.,
statutair gevestigd te Waalwijk,
eiseres,
advocaat mr. M.P. Wolf te Breda,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.1],
gevestigd te [vest./woonplaats],
2. [ged.2],
wonende te [vest./woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede,
3. de vennootschap naar Belgisch recht
TRELLEBORG WHEEL SYSTEMS BELGIUM N.V.,
gevestigd te B-9940 Evergem (België),
gedaagde,
advocaat mr. I. Jager te Hattem.
Eiseres zal hierna DIT genoemd worden. Gedaagden 1. en 2. tezamen zullen als [gedn.1+2] (mannelijk enkelvoud) worden aangeduid en ieder afzonderlijk als [ged.1] en [ged.2]. Gedaagde sub 3. zal Trelleborg worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van DIT
- de pleitnota van [gedn.1+2]
- de pleitnota van Trelleborg.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. DIT heette tot 26 augustus 2002 Trelleborg Industrial Tyres Holland B.V.
2.2. Trelleborg Fabrieken B.V. heeft op 11 oktober 2002 de aandelen in Trelleborg Industrial Tyres Holland B.V. (DIT) verkocht en vervolgens op 12 november 2002 geleverd aan Handelsonderneming Heinenoord B.V. (hierna: Heinenoord) en de heer [betrokkene1].
2.3. In de share purchase agreement is onder meer het volgende opgenomen:
7. Ditributorship Agreement
7.1 The parties are in agreement that, immediately following Completion, the Company and the Seller’s affiliated company, Trelleborg Wheel Systems Belgium N.V. (“Trelleborg”) shall enter into a distributorship agreement (the “Distributorship Agreement”) for the sale and distribution in The Netherlands, covering the area outside Rotterdam, by the Company of Trelleborg industrial tyres.
2.4. DIT verkoopt in Nederland, met uitzondering van Rotterdam, sinds eind 2002 industriële banden en wielen van Trelleborg. In Rotterdam verkoopt Heinenoord deze banden en wielen. Verder is er nog een derde distributeur van Trelleborg, genaamd Middelbos. DIT opereert op de zogenaamde “aftermarket”, ook wel de vervangingsmarkt genoemd (waarbij banden en wielen worden verkocht aan bedrijven, zoals Profyle Tyrecenter) en op de “Original Equipment Manufacturer-market”, kort gezegd “OEM-market” (alwaar het gaat om het leveren van in dit geval banden/wielen en het verzorgen van de montage daarvan, alsook van servicewerkzaamheden). De (rechts)verhouding tussen DIT en Trelleborg bracht/brengt met zich dat de Trelleborg banden die DIT verkoopt, door haar werden ingekocht bij Trelleborg, die haar voor de levering factureerde, terwijl omgekeerd DIT op de OEM markt in opdracht van Trelleborg voor derden service en montagewerkzaamheden verricht, waarvoor zij Trelleborg factureerde. De over en weer gefactureerde bedragen werden verrekend.
2.5. In 2006 heeft DIT een businessplan gemaakt, teneinde de verkoop van de Trelleborgbanden en -wielen te doen toenemen. Om dit doel te bereiken, is besloten een salesmanager in dienst te nemen. Blijkens een e-mail van 27 februari 2007 van [betrokkene2], werkzaam als Area Sales Manager bij Trelleborg Wheel Systems Europe, aan [betrokkene3], directeur van DIT, heeft Trelleborg aangegeven dat zij bereid was DIT daarbij financieel te ondersteunen met een maximumbedrag van € 50.000,- gerelateerd aan het behalen van targets die voor 2007 op 9/12 van € 600.000,- (= € 450.000,-) en voor 2008 op € 800.000,- zijn gesteld.
2.6. Met ingang van 1 april 2007 is [ged.2] in dienst getreden van DIT, aanvankelijk voor een periode van acht maanden. In de arbeidsovereenkomst zijn partijen gedurende die overeenkomst een non-concurrentiebeding en geheimhouding overeengekomen. Het non-concurrentiebeding zou vijftien maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst voortduren. Met ingang van 1 december 2007 is de arbeidsovereenkomst met [ged.2] verlengd met vier maanden, waarna de overeenkomst nogmaals is verlengd tot en met 31 december 2008. Op 17 december 2008 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor een onbepaalde periode.
2.7. Bij e-mailbericht van 18 december 2008 heeft [betrokkene2] aan [betrokkene3] bericht dat Trelleborg in 2009 voor een laatste keer wilde bijdragen in de arbeidskosten van [ged.2]:
“We are convinced that daily work in the market is the only way to develop our business and we do see oportunities in the Dutch market. The turnover over the last 6 months is hopefull with a noticeable increase in turnover. We want to continue this path of growth together and therefore we agree on participating in 2009 for the last time.”
Daarna volgen de voorwaarden voor de bijdrage op basis van een target van € 650.000,- voor 2009.
2.8. Omdat [ged.2] in 2009 zijn targets niet had gehaald, zijn DIT en [ged.2] op 12 maart 2010 overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met [ged.2] op 15 maart 2010 zou eindigen. DIT en [gedn.1+2] hebben vervolgens op 12 maart 2010 een dealerschapovereenkomst gesloten. [ged.2] werd niet langer aan het non-concurrentiebeding gehouden. In de overeenkomst (tot dealerschap) is voor zover thans relevant het volgende opgenomen:
*Konditites
Op de inkoopprijzen van Trelleborg zowel Container als Belgiëprijzen.
Volrubberbanden Bergougnan XP: t/m 15 inch : verhoogd met 12,5%
t/m 24 inch : verhoogd met 10.0%
Luchtbanden : verhoogd met 8.0%
Massieve banden : verhoogd met 8.0%
*Betaling : 60 dagen auto inacsso. (maximaal openstaand saldo € 30.000,-)
*Klantenbestand Bescherming van aangebracht klantenbestand van
[ged.2]]
• Deze klanten informeren vanuit Dutch Industrial Tyres B.V. middels schrijven.
• O.E.M. blijft via Dutch Industrial Tyres B.V.
• Gezamenlijk overleg van die klanten welke extra aandacht vereisen
*DLS/Solid Star : 2 x ½ container per jaar. (250 banden)
*Commissies zoals bekend Importeursprijzen o.a.:
• Profyle Tyrecenter
• Molen banden
• Koenen
• Intrans
• Totalservice
• Itolang
• Bresam
• Vlaming
Maandelijks commissie verrekenen. Door middel van overleg kopie factureren.
*Bestellingen / aanvragen : via Dutch Industrial Tyres B.V.,
Van deze overeenkomst maakt onderdeel uit een pagina met daarop namen van klanten. Boven aan de pagina wordt vermeld “Klantenbestand”, waarna 37 namen van klanten volgen. Vervolgens is er een kopje “Gezamenlijk Dutch Industrial Tyres B.V./[gedn.1+2] Industriebanden B.V.”, waarna een viertal klanten wordt genoemd.
2.9. Op enig moment is DIT ter ore gekomen dat [ged.1] distributeur is geworden voor Nederland van bepaalde industriebanden/-wielen die door Trelleborg worden geproduceerd en dat [ged.1] zich als zodanig als lid heeft aangemeld bij de Vereniging VACO (een bedrijfstakorganisatie voor de banden- en wielenbranche in Nederland).
2.10. Bij e-mailbericht van 22 juni 2010 heeft [betrokkene2] [betrokkene3] medegedeeld dat Trelleborg zich ongerust maakt over de uitblijvende betalingen van de zijde van DIT en over de manier waarop DIT met klanten en klachten, in het bijzonder van de klant DBS, omgaat. Daarbij is tevens gevraagd om een reactie van DIT. [betrokkene3] heeft een dag later hierop per e-mail gereageerd en aangegeven dat DIT alle bedragen die in rekening zijn gebracht aan DBS voor banden die niet goed waren crediteert, dat de Nederlandse markt flauw is vanwege de crisis, dat DIT een bedrag van € 72.192,45 heeft openstaan, dat DIT informatie wil over de bedragen die Trelleborg open heeft staan en dat DIT verwacht aan het einde van de maand een betaling te kunnen doen.
2.11. [betrokkene2] heeft [betrokkene3] bij e-mailbericht van 30 juni 2010 bericht dat zolang de onder 2.10. genoemde punten niet zijn opgelost Trelleborg de leveringen aan DIT opschort.
2.12. DIT en Trelleborg hebben vervolgens gecommuniceerd over de beweerdelijke betalingsachterstand van DIT, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2.13. Begin mei 2011 heeft DIT schriftelijk om opheldering gevraagd over het aanwijzen van [ged.1] als nieuwe distributeur van Trelleborg in Nederland. [ged.2] heeft zich bij brief van 11 mei 2011 op het standpunt gesteld dat met DIT op geen enkele wijze zou zijn overeengekomen dat zijn vennootschap geen lid zou mogen zijn van de Vereniging VACO. Voor het distributeurschap heeft [ged.2] verwezen naar Trelleborg.
2.14. Bij brief van 16 mei 2011 heeft de advocaat van DIT [gedn.1+2] – kort gezegd –
gesommeerd om de dealerschapovereenkomst van 12 mei 2010 na te komen en alle daarmee strijdige handelingen te staken. [gedn.1+2] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.15. De advocaat van DIT heeft Trelleborg bij brief van 24 mei 2011 – kort gezegd – gesommeerd om de distributieovereenkomst na te komen en de leveringen aan DIT te hervatten. De advocaat van Trelleborg heeft hier afwijzend op gereageerd.
2.16. Bij e-mailbericht van 24 juni 2011 heeft [betrokkene3] Trelleborg bericht dat nu Trelleborg niet is overgegaan tot betaling van openstaande posten DIT de werkzaamheden die zij op de OEM markt voor Trelleborg verricht, zal opschorten, totdat betaling volgt.
3.1. DIT vordert dat de voorzieningenrechter
1. [gedn.1+2] gebiedt, zolang de dealerschapovereenkomst met DIT van 12 maart 2010 niet rechtsgeldig is beëindigd, deze overeenkomst met DIT te respecteren en gestand te doen,
2. [gedn.1+2] verbiedt, zolang de dealerschapovereenkomst met DIT van 12 maart 2010 niet rechtsgeldig is beëindigd, direct dan wel indirect, industriële Trelleborgbanden en -wielen te kopen bij c.q. van Trelleborg,
3. [gedn.1+2] gebiedt om aan DIT ter beschikking te stellen alle aan hem verzonden verkoopfacturen van Trelleborg,
4. [gedn.1+2] veroordeelt tot betaling aan DIT van een bedrag c.q. commissie van 8% over de door Trelleborg aan [gedn.1+2] gefactureerde verkoopprijzen van luchtbanden en massieve banden,
5. [gedn.1+2] veroordeelt tot betaling aan DIT van een bedrag c.q. commissie van 10% over de door Trelleborg aan [gedn.1+2] gefactureerde verkoopprijzen van Bergougnan XP van het formaat 16 tot en met 24 inch,
6. [gedn.1+2] veroordeelt tot betaling aan DIT van een bedrag c.q. commissie van 12,5% over de door Trelleborg aan [gedn.1+2] gefactureerde verkoopprijzen van Bergougnan XP van het formaat tot en met 15 inch,
7. Trelleborg gebiedt, zolang de distributieovereenkomst met DIT niet rechtsgeldig is beëindigd, deze overeenkomst met DIT te respecteren en gestand te doen,
8. Trelleborg verbiedt, zolang de distributieovereenkomst met DIT niet rechtsgeldig is beëindigd, direct dan wel indirect, industriële banden en wielen te verkopen aan [gedn.1+2],
9. Trelleborg gebiedt om aan DIT ter beschikking te stellen alle aan [gedn.1+2] verzonden verkoopfacturen,
10. het onder 1. tot en met 3. en 7. tot en met 9. gevorderde op straffe van een binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verbeuren dwangsom van € 10.000,- per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 1.000.000,- per overtreding, en
11. [gedn.1+2] en Trelleborg veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. DIT legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Ten aanzien van [gedn.1+2] stelt DIT dat hij de verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt, nu hij nimmer bestellingen bij DIT heeft geplaatst en evenmin tweemaal per jaar een halve container DLS/Solid Star-banden heeft afgenomen. Daarenboven koopt [gedn.1+2] Trelleborgbanden en -wielen rechtstreeks in bij Trelleborg en niet bij DIT en presenteert hij zich als officiële dealer/distributeur van Trelleborg in Nederland.
Trelleborg komt haar verplichtingen uit de bestaande distributieovereenkomst met DIT evenmin na. Zij behoort de Nederlandse markt te bedienen via DIT, haar exclusieve distributeur, maar levert rechtstreeks Trelleborgbanden en -wielen aan [gedn.1+2] en presenteert [gedn.1+2] als haar dealer in Nederland.
Gedaagden schieten volgens DIT dan ook toerekenbaar tekort in de nakoming van hun verplichtingen jegens DIT, zodat DIT thans recht op en belang heeft bij nakoming van de overeenkomsten met [gedn.1+2] en Trelleborg, alsook vergoeding van de geleden schade.
Daarnaast benaderen Trelleborg en [gedn.1+2] rechtstreeks klanten van DIT, hetgeen onder de gegeven omstandigheden ongeoorloofd en daarmee onrechtmatig is. Dit geldt temeer nu Trelleborg betrokken was bij het aannemen van [ged.2] als salesmanager door DIT en bij de totstandkoming van het dealerschap tussen DIT en [gedn.1+2].
3.3. [gedn.1+2] en Trelleborg voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
bevoegdheid
4.1. Gedaagde sub 3., Trelleborg, is gevestigd in België. DIT heeft de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om kennis te nemen van de vorderingen jegens Trelleborg gebaseerd op artikel 6, aanhef en onder 1 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening). Trelleborg heeft de bevoegdheid betwist en daartoe aangevoerd dat er volgens haar geen sprake is van een nauwe band tussen Trelleborg en [gedn.1+2] en tussen de vorderingen in het algemeen, zoals artikel 6, aanhef en onder 1 EEX-Verordening vereist.
4.2. Artikel 6, aanhef en onder 1 EEX-Verordening definieert de vereiste samenhang aldus, dat sprake moet zijn van een zo nauwe band tussen de vorderingen, dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (zie tevens Hof van Justitie van de EG (hierna HvJ EG) 27 september 1988, NJ 1990, 425, Kalfelis). Uit de bewoordingen van artikel 6, aanhef en onder 1 EEX-verordening blijkt niet dat voor de toepassing van deze bepaling mede de voorwaarde geldt dat de tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen dezelfde rechtsgrondslag hebben. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Daarbij dient hij rekening te houden met alle noodzakelijke elementen van de zaak, waartoe hij in een voorkomend geval, ook al is dit voor de beoordeling niet noodzakelijk, de rechtsgrondslagen van de bij hem ingestelde vorderingen in de beschouwing zal moeten betrekken (HvJ EG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80, Freeport).
4.3. De vorderingen jegens [gedn.1+2] en jegens Trelleborg baseert DIT op een - gestelde - toerekenbare tekortkoming in de nakoming van genoemde dealer- respectievelijk distributieovereenkomst. [gedn.1+2] koopt niet (meer) in bij DIT en Trelleborg weigert te leveren aan DIT. Vervolgens stelt DIT dat [gedn.1+2] heimelijk is gaan bestellen bij Trelleborg en dat Trelleborg heimelijk is gaan leveren aan [gedn.1+2]. Inmiddels presenteren [gedn.1+2] en Trelleborg [gedn.1+2] in de markt als de nieuwe Nederlandse distributeur van Trelleborg. Dit terwijl volgens DIT Trelleborg betrokken is geweest bij het aantrekken van [gedn.1+2] en ook op de hoogte was van het aangaan van de dealerovereenkomst met [gedn.1+2]. In het onderhavige geval is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat voldaan is aan het in artikel 6, aanhef en onder 1 EEX-Verordening en ook in artikel 7, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde vereiste van een nauwe band respectievelijk samenhang tussen de tegen [gedn.1+2] en Trelleborg ingestelde vorderingen. Nu voor het overige geen andere redenen zijn aangevoerd die een gezamenlijke behandeling niet rechtvaardigen, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om kennis te nemen van ook de vordering jegens Trelleborg.
4.4. Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
4.5. Volgens [gedn.1+2] zijn [ged.2] en [ged.1], ten onrechte beiden gedagvaard, nu DIT niet zou hebben gesteld dat met beiden een overeenkomst is gesloten. Dienaangaande wordt overwogen dat DIT met [ged.2] de dealerovereenkomst heeft gesloten, maar dat in de bijlage bij die overeenkomst (klantenbestand) ook de naam van [ged.1] wordt vermeld. Daarnaast is in confesso dat [ged.1] de feitelijke uitvoerder van de overeenkomst was. In dit kort geding zal er bij gebreke van mogelijkheden tot nadere vaststellingen daaromtrent vanuit worden gegaan dat zowel [ged.2] en [ged.1] partij bij de dealerovereenkomst met DIT zijn.
4.6. Het spoedeisend belang ten aanzien van de vorderingen onder 1., 2., 7. en 8. vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van DIT. De enkele omstandigheid dat DIT niet aanstonds na het niet (langer) afnemen van banden en wielen door [gedn.1+2] en na het opschorten van de leveringen door Trelleborg dit kort geding heeft aangespannen, doet aan het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen niet af (vgl. Hoge Raad 23 januari 1998, NJ 2000, 544 en Hoge Raad 29 juni 2001, IER 2001, 41). In dit verband is nog van belang dat [betrokkene3] gemotiveerd heeft aangegeven dat hij met [ged.2] in november 2010 heeft gesproken over de ontstane situatie en dat hij – gelet op de goede verhoudingen – er op vertrouwde dat [ged.2] weer zou gaan bestellen bij DIT als de markt zou aantrekken. Tussen DIT en Trelleborg werd eveneens na de opschorting nog overleg gevoerd over de over en weer openstaande facturen. Toen [betrokkene3] begin mei 2011 bleek dat [gedn.1+2] zich, met medeweten van Trelleborg, presenteerde als nieuwe distributeur van Trelleborg heeft DIT een advocaat in de arm genomen, die zowel [gedn.1+2] als Trelleborg heeft gesommeerd tot nakoming van de overeenkomsten. Dat de overeenkomsten met [gedn.1+2] en Trelleborg inmiddels niet meer zouden bestaan met [gedn.1+2], is door DIT gemotiveerd weersproken en doet niet af aan het spoedeisend belang dat DIT heeft bij zijn vorderingen, nu voldoende aannemelijk is dat DIT in hoge mate afhankelijk is van nakoming door [gedn.1+2] en Trelleborg van hun verplichtingen.
de verhouding met [gedn.1+2]
4.7. Blijkens het standpunt van de advocaat van [gedn.1+2] verschillen DIT en [gedn.1+2] van mening over de inhoud van de dealerschapovereenkomst, meer in het bijzonder over de verplichtingen van [gedn.1+2] die hieruit zouden voortvloeien. Volgens DIT was [gedn.1+2] op grond van de overeenkomst gehouden om (Trelleborg-)banden en wielen af te nemen. De advocaat van [gedn.1+2] heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat er geen (minimum) afnameverplichting bestond. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.8. Uit de (weliswaar beknopte) inhoud van de dealerovereenkomst blijkt genoegzaam dat DIT en [gedn.1+2] voor ogen hadden dat [gedn.1+2] als dealer voor DIT zou gaan fungeren, in die zin dat hij (nader omschreven) banden van Trelleborg zou gaan verkopen aan (nader bepaalde) klanten en dat hij die banden zou betrekken van DIT en dat hij commissies zou ontvangen bij verkoop. Ter zitting heeft [ged.2] verklaard dat het inderdaad de bedoeling van partijen was dat hij de banden van Dit zou betrekken en dat hij tot juni 2010 ook daadwerkelijk banden heeft afgenomen van DIT. Dat [gedn.1+2] vrij was om al dan niet zaken met DIT te doen, zoals de advocaat van [gedn.1+2] heeft betoogd, is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden en past evenmin bij het karakter van een dealerschap. Voorshands is voldoende aannemelijk dat [gedn.1+2] verplicht is de Trelleborgbanden uitsluitend van DIT te betrekken.
4.9. [gedn.1+2] heeft medio 2010 niet langer Trelleborgbanden ingekocht bij DIT, maar is rechtstreeks gaan bestellen bij Trelleborg zelf. Als reden hiervoor heeft [gedn.1+2] ter zitting aangegeven dat hij had vernomen dat Trelleborg niet langer banden zou leveren aan DIT en dat DIT daardoor niet meer kon leveren. Omdat DIT gedurende lange periode geen bezwaar heeft gemaakt tegen het rechtstreeks afnemen van banden bij Trelleborg ging [gedn.1+2] er vanuit dat DIT hier mee instemde. Tot slot stelt [gedn.1+2] dat de overeenkomst met DIT inmiddels is ontbonden. De kern van het geschil tussen DIT en [gedn.1+2] spitst zich toe op de vraag of [gedn.1+2] in zee mocht gaan met Trelleborg, anders gezegd of [gedn.1+2] gehouden is de overeenkomst met DIT na te komen.
4.10. Vastgesteld moet worden dat [gedn.1+2] nimmer (schriftelijk) aan de orde heeft gesteld bij DIT of het juist was dat Trelleborg niet meer leverde aan DIT en wat daarvan voor [gedn.1+2] de consequenties waren. Op 16 november 2010 heeft er weliswaar een gesprek tussen [betrokkene3] en [ged.2] plaatsgevonden, waarin aan de orde is gekomen dat er een dispuut was tussen DIT en Trelleborg. Over wat er tijdens dat gesprek is besproken lopen de meningen uiteen. In ieder geval is niet gesteld of gebleken dat [gedn.1+2] in dat gesprek zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen banden meer bij DIT zou betrekken omdat DIT die niet meer zou kunnen leveren vanwege perikelen met Trelleborg. [gedn.1+2] mocht zijn verplichting tot afname dan ook niet zomaar, althans vanwege de veronderstelling dat Trelleborg niet meer zou leveren aan DIT, opschorten. Weliswaar heeft DIT [gedn.1+2] niet op de hoogte gesteld van de leveringsstop en zelf enige tijd evenmin actie ondernomen, maar het enkele stilzitten van de zijde van DIT kan er niet toe leiden dat [gedn.1+2] er vanuit mocht gaat dat hij toestemming had van DIT om voortaan zijn bestellingen rechtstreeks te plaatsen bij Trelleborg en zich daarmee dus niet langer hoefde te houden aan de tussen DIT en [gedn.1+2] overeengekomen afnameverplichting/dealer-overeenkomst. Wat het verweer van [gedn.1+2] betreft dat DIT niet in staat zou zijn om de dealerovereenkomst na te komen, geldt dat DIT onweersproken heeft gesteld dat zij nog over een grote voorraad banden van Trelleborg beschikt en dat zij via Heinenoord, aandeelhouder van DIT, indirect bij Trelleborg bestellingen kan/kon plaatsen en aan [gedn.1+2] kan/kon blijven leveren. Zoals hierna zal blijken zal overigens Trelleborg worden veroordeeld tot nakoming jegens DIT. Met dit een en ander staat voldoende vast dat DIT haar verplichting tot levering van banden aan [gedn.1+2] kan nakomen. Hoewel [gedn.1+2] stelt dat de dealerovereenkomst met DIT is ontbonden kan niet worden vastgesteld dat er een rechtsgeldige beëindiging van de dealerovereenkomst tussen DIT en [gedn.1+2] heeft plaatsgevonden. Dat blijkt nergens uit. Dit alles in onderling verband en samenhang bezien leidt tot de conclusie dat [gedn.1+2] zal worden gehouden aan zijn verplichtingen uit hoofde van de dealerschapovereenkomst met DIT. De vordering onder 1. tot nakoming van de dealerschap overeenkomst zal dan ook worden toegewezen, zoals hierna volgt. De vordering sub. 2 (verbod om Trelleborgbanden en –wielen te kopen bij of van Trelleborg, zolang de overeenkomst tussen DIT en [gedn.1+2] niet is geëindigd) wordt eveneens toegewezen, nu partijen immers zijn overeengekomen dat [gedn.1+2] de banden bij DIT koopt en niet bij een ander. Aan deze veroordelingen zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden gematigd en gemaximeerd.
De verhouding met Trelleborg
4.11. Trelleborg stelt zich op het standpunt dat tussen haar en DIT nooit een (exclusieve distributieovereenkomst tot stand is gekomen. Dat standpunt moet worden verworpen. In het najaar van 2002 heeft een aandelentransactie plaatsgevonden, waarbij Trelleborg Fabrieken B.V. de aandelen in DIT heeft verkocht aan Heinenoord en de heer [betrokkene1]. In de share purchaseovereenkomst was opgenomen dat het de bedoeling van partijen was dat er een distributieovereenkomst tot stand zou komen, inhoudende dat DIT Trelleborgbanden en -wielen zou gaan verkopen en distribueren in Nederland, met uitzondering van de regio Rotterdam. Een schriftelijke distributieovereenkomst is nadien niet meer opgesteld, omdat partijen het niet eens konden worden over de voorwaarden. Voldoende aannemelijk is evenwel geworden dat er vanaf eind 2002 tot in ieder geval medio 2010 een distributieverhouding bestond tussen DIT en Trelleborg. Wat betreft de exclusiviteit daarvan moet worden vastgesteld dat er naast DIT een distributieverhouding is met Heinenoord voor de regio Rotterdam en met Middelbos. Hoe de verhoudingen precies zijn kan in het midden blijven omdat er in ieder geval leveringsverplichtingen zijn jegens deze drie partijen. Ten aanzien van de verhouding DIT en Trelleborg moet worden vastgesteld dat de distributieovereenkomst tussen deze partijen nog steeds bestaat. Trelleborg stelt wel dat zij die overeenkomst heeft opgezegd of anderszins beëindigd, maar hoe en wanneer dat zou zijn gebeurd heeft zij niet gesteld en het blijkt nergens uit. Er kan niet meer worden vastgesteld dan dat [betrokkene2] namens Trelleborg bij e-mailbericht van 30 juni 2010 de verplichting tot levering heeft opgeschort in verband met het dispuut over de openstaande facturen en de DBS-kwestie. Hierna komt aan de orde of er voor opschorting (nog) grond is.
4.12. Met betrekking tot de betalingen wordt het volgende overwogen. In het bestek van dit kort geding, waar geen plaats is voor nadere bewijslevering, kan niet worden vastgesteld hoe hoog de betalingsachterstanden – voor zover die er al zijn – over en weer precies zijn en wat de reden van die achterstand(en) is. Wel is vast komen staan dat naast de vorderingen van Trelleborg op DIT, DIT tegenvorderingen had op Trelleborg. Uit hetgeen ter zitting door [betrokkene2] is verklaard is gebleken dat door verrekening (hetgeen gebruikelijk was in de verhouding tussen partijen) inmiddels de vorderingen van Trelleborg op DIT teniet zijn gegaan. Partijen hebben thans nog een dispuut over de hoogte van het bedrag dat Trelleborg aan DIT is verschuldigd. DIT stelt zich op het standpunt dat zij nog € 45.000,- of € 28.000,00 (dat is niet helemaal duidelijk) tegoed heeft van Trelleborg en Trelleborg daarentegen stelt dat zij nog slechts € 500,00 verschuldigd is aan DIT. Nu DIT evenwel in ieder geval geen bedrag meer verschuldigd is aan Trelleborg is betalingsachterstand als grond voor opschorting hiermee dan ook komen te vervallen.
4.13. Trelleborg heeft verder, zo blijkt uit het e-mailbericht van 22 juni 2010 van [betrokkene2] aan [betrokkene3], vragen gesteld aan DIT over de wijze van oplossen van klachten van een klant genaamd DBS. DIT heeft hierop bij e-mailbericht van 23 juni 2010 gereageerd en bevestigd dat zij de facturen gericht aan DBS voor de banden die niet in orde waren, crediteert. Nu gesteld noch gebleken is dat hiermee de kwestie niet zou zijn opgelost, althans dat er andere problemen met klanten zijn (ontstaan), kan dit punt vooralsnog evenmin een (verdere) grond voor opschorting van de leveringsverplichting van Trelleborg opleveren.
4.14. Tot slot heeft Trelleborg ter zitting nog aangevoerd dat zij DIT met enig regelmaat heeft aangesproken op de slechte omzetcijfers en het niet halen van de vastgestelde targets. Omdat er medio 2010 geen verbetering volgde (in samenhang bezien met de betalingsachterstand) was dit eveneens een reden om de leveringsverplichting op te schorten. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet blijkt dat er in 2007 of in 2008 tussen DIT enTrelleborg een dispuut bestond over het al dan niet behalen van targets. In het e-mailbericht van 27 februari 2007 heeft [betrokkene2] namens Trelleborg wel targets vastgesteld, maar deze moeten worden gezien in het licht van de financiële ondersteuning door Trelleborg voor het aanstellen van [ged.2] als salesmanager bij DIT. Niet blijkt dat daarbij targets door Trelleborg zijn gesteld die DIT als onderneming moest halen, wilde zij als distributeur van Trelleborg kunnen blijven fungeren. In het e-mailbericht van 18 december 2008 van [betrokkene2] aan [betrokkene3] heeft [betrokkene2] zich overigens ook niet op het standpunt gesteld dat DIT targets over 2007 en 2008 niet heeft gehaald. In dat bericht wordt opnieuw een target voor 2009 genoemd, maar ook ten aanzien daarvan geldt dat het alleen moest worden behaald om een bijdrage te ontvangen van Trelleborg in de kosten die DIT moest maken in verband met het in dienst hebben/houden van [ged.2]. In dat bericht wordt in het algemeen nog opgemerkt dat de kentering van de afgelopen zes maanden met een opmerkelijke stijging van de omzet veelbelovend is. Kennelijk was Trelleborg juist tevreden over de omzet in de jaren 2007 en 2008, en besloot zij daarom om in 2009 opnieuw DIT financieel te ondersteunen in de kosten die DIT maakte in verband met de aanstelling van [ged.2]. Dat in 2009 bepaalde targets niet zouden zijn gehaald door [ged.2] is niet weersproken door DIT, maar dat heeft er slechts toe geleid dat Trelleborg niet langer financieel zou bijdragen in de kosten, die DIT had gemaakt in verband met de aanstelling van [ged.2]. In dit verband is verder nog van belang dat in het e-mailbericht van 22 juni 2010 van [betrokkene2] niet wordt gesproken over niet gehaalde targets. [betrokkene2] spreekt alleen over “slow sales”. Geconcludeerd moet dan ook worden dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat DIT afgesproken targets niet heeft gehaald en daarmee in gebreke is gebleven met de nakoming van verplichtingen. Dat DIT haar targets niet zou hebben gehaald, wordt in het e-mailbericht van 30 juni 2010, waarin Trelleborg haar leveringsverplichting opschort ook niet aangevoerd en kan gelet op het voorgaande ook thans geen reden zijn om de leveringsverplichting op te schorten.
4.15. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bestond er dan ook geen grond voor opschorting van de leveringsverplichting van Trelleborg. Dit betekent dat Trelleborg gehouden is de distributieovereenkomst met DIT na te komen. De vordering onder 7. tot nakoming van de distributieovereenkomst zal dan ook worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering sub 8. (verbod om banden te verkopen aan [gedn.1+2]) geldt het volgende. Hoewel niet zonder meer kan worden vastgesteld dat Trelleborg exclusief is gebonden aan DIT als distributeur in Nederland – zij heeft immers ook andere distributeurs in Nederland (zoals Heinenoord en Middelbos) – handelt Trelleborg jegens DIT onrechtmatig in het geval [gedn.1+2] alsnog banden bestelt bij Trelleborg en Trelleborg tot levering van die banden aan [gedn.1+2] overgaat. Trelleborg profiteert in de gegeven omstandigheden dan onrechtmatig van de wanprestatie van [gedn.1+2] jegens DIT. De vordering onder 8. ligt dus eveneens voor toewijzing gereed.
4.16. Tot slot heeft DIT gevorderd dat [gedn.1+2] en Trelleborg alle aan [gedn.1+2] door Trelleborg verzonden verkoopfacturen ter beschikking zullen stellen aan DIT en dat [gedn.1+2] wordt veroordeeld tot betaling van de ontvangen commissie over de door Trelleborg aan [gedn.1+2] gefactureerde verkoopprijzen van de geleverde lucht- en massieve banden.
4.17. Met deze vorderingen wil DIT de schade vergoed te krijgen die zij stelt te hebben geleden doordat [gedn.1+2] en Trelleborg zaken met elkaar hebben gedaan en DIT er als schakel tussenuit is geduwd, zoals DIT dat zelf heeft genoemd. Dit zijn vorderingen die strekken tot schadevergoeding over de periode dat Trelleborg en [gedn.1+2] geen zaken hebben gedaan met DIT maar met elkaar. In hoeverre er vorderingen terzake zijn ontstaan en tot welke bedragen is verder niet toegelicht of onderbouwd en kan in het kader van een kort geding niet worden vastegsteld.
4.18. Dit betekent dat de vorderingen zoals geformuleerd onder 3. tot en met 6. en onder 9. niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.19. [gedn.1+2] en Trelleborg zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DIT worden begroot op:
- dagvaarding € 166,62
- griffierecht 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.542,62
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt [gedn.1+2], zolang de dealerschapovereenkomst met DIT van 12 maart 2010 niet rechtsgeldig is beëindigd, deze overeenkomst met DIT te respecteren en gestand te doen,
5.2. verbiedt [gedn.1+2], zolang de dealerschapovereenkomst met DIT van 12 maart 2010 niet rechtsgeldig is beëindigd, direct dan wel indirect, industriële Trelleborgbanden en -wielen te kopen bij of van Trelleborg,
5.3. gebiedt Trelleborg, zolang de distributieovereenkomst met DIT niet rechtsgeldig is beëindigd, deze overeenkomst met DIT te respecteren en gestand te doen,
5.4. verbiedt Trelleborg, zolang de distributieovereenkomst met DIT niet rechtsgeldig is beëindigd, direct dan wel indirect, industriële banden en wielen te verkopen aan [gedn.1+2],
5.5. veroordeelt [gedn.1+2] en Trelleborg om aan DIT vijf werkdagen na betekening van dit vonnis een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1., 5.2., 5.3.3 en/of 5.4. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 200.000,- voor Klump enaar en Trelleborg ieder afzonderlijk is bereikt,
5.6. veroordeelt [gedn.1+2] en Trelleborg in de proceskosten, aan de zijde van DIT tot op heden begroot op € 1.542,62,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 26 augustus 2011.