ECLI:NL:RBARN:2011:BR5074

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199734
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing vraagstelling deskundige in medische aansprakelijkheidszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem diende, betreft het een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P. Huizingh, en gedaagde, de Stichting Sint Maartenskliniek, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.J. de Ridder. De procedure is gestart naar aanleiding van een medische behandeling waarbij eiseres stelt dat de behandelend arts, dr. [arts1], niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken op 16 maart 2011, waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de deskundige die benoemd zou worden.

In het tussenvonnis werd de rol van het ziekenhuis besproken, dat stelde dat de botdichtheidsmeting irrelevant was en dat de kwalificatie van eiseres als 'graciel skelet' niets te maken had met andere aandoeningen. Eiseres betwistte deze stelling en voerde aan dat er voorafgaand aan de operatie was afgesproken dat er autoloog bot gebruikt zou worden. De rechtbank heeft in deze uitspraak de vraagstelling aan de deskundige deels aangepast en de partijen verzocht om gezamenlijk een deskundige voor te stellen.

De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de persoon van de deskundige. De rechtbank heeft ook aangegeven dat als partijen er niet in slagen om een gezamenlijke deskundige voor te stellen, zij dr. [arts2] zal benaderen. De beslissing om verdere stappen te ondernemen is aangehouden, en de rechtbank heeft de zaak naar de rol van 17 augustus 2011 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 199734 / HA ZA 10-833
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.P. Huizingh te Almelo,
tegen
de stichting
STICHTING SINT MAARTENSKLINIEK,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2011
- de akte van het ziekenhuis
- de antwoordakte van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het tussenvonnis van 16 maart 2011 is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating aan de zijde van het ziekenhuis over de betwisting door [eiseres] dat sprake was van een graciel skelet en een matige kwaliteit van het spongieuze bot. [eiseres] heeft op die uitlating mogen reageren. Ook hebben de partijen zich andermaal kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige.
2.2. Het ziekenhuis heeft in zijn akte gesteld dat de (in 2011) verrichte botdichtheidsmeting bij [eiseres] irrelevant is, dat de kwalificatie graciel skelet niets te maken heeft met een andere aandoening zoals osteoporose of bontontkalking. De inschatting van dr. [arts1] dat er sprake was van een graciel skelet heeft te maken met de lichaamsbouw en de door dr. [arts1] verwachte reserve aan spongieus bot dat gewonnen zou kunnen worden uit de bekkenkam, zo stelt het ziekenhuis.
2.3. [eiseres] heeft vervolgens aangevoerd dat voorafgaand aan de operatie is afgesproken dat er autoloog bot zou worden gebruikt, dat het ziekenhuis geen consistent betoog voert over de reden waarom desondanks chronos is gebruikt, dat nu uit de botdichtheidsmeting blijkt dat de kwaliteit van het spongieuze bot goed is het ziekenhuis in tegenstelling tot zijn eerdere stellingen dat als irrelevant betitelt en dat al voor de operatie aan iemands lichaamsbouw valt te zien of sprake is van een graciel skelet. Daarom staat naar de mening van [eiseres] reeds vast dat dr. [arts1] niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts.
2.4. Anders dan [eiseres] is de rechtbank er niet van overtuigd dat daarmee reeds vast staat dat dr. [arts1] niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts. De rechtbank ziet aanleiding zich omtrent (ook) deze kwestie door een deskundige te laten voorlichten. Bij vraag III kan gezien de betwisting door [eiseres] echter niet tot uitgangspunt worden genomen dat sprake is van een graciel skelet en van spongieus bot. De betreffende zinsnede wordt daarom weggelaten. Wel zal de deskundige worden gevraag om op deze discussie tussen de partijen in te gaan.
2.5. Wat betreft vraag IV blijft de rechtbank bij de vraagstelling zoals die was. Die is voldoende algemeen om de door beide partijen aangestipte aspecten van deze kwestie (namelijks de statistische kans in het algemeen en de kansen van [eiseres] gezien haar lichamelijke constitutie in het bijzonder) te bestrijken.
2.6. De rechtbank blijft bij de in het vorige tussenvonnis weergegeven formulering van vraag V. Het woord ‘verkeerd’ in vraag V wordt weggelaten. Uit de vraag blijkt duidelijk genoeg dat de schroef een zenuw heeft beschadigd. Ook de suggestie van het ziekenhuis wordt niet overgenomen. Uit de vraag blijkt voldoende duidelijk dat de kern van de kwestie nu juist is of het al dan niet verwijtbaar is dat de zenuw is beschadigd.
2.7. De door de partijen voorgestelde wijziging op vraag VIII zal worden overgenomen in de hieronder beschreven zin. Door de verwijzing naar [eiseres] wordt daarin voldoende tot uitdrukking gebracht dat het daarbij niet alleen gaat om de statistische kansen op een gunstig(er) resultaat, maar ook om die kansen juist gelet op de bijzondere kenmerken van [eiseres].
2.8. De zinsnede ‘werkzaam in een specialistisch ziekenhuis’ is uit de vraagstelling weggelaten.
2.9. Gezien het wegvallen van de oorspronkelijke vragen I en II zal de vraagstelling worden hernummerd.
2.10. De partijen zijn verdeeld gebleven over de persoon van de deskundige. [eiseres] heeft haar bezwaren tegen dr. [arts2] gehandhaafd. Om dezelfde reden heeft zij bezwaren tegen dr. [arts3], die in de tweede ronde door het ziekenhuis is voorgesteld. Haar voorkeur gaat uit naar dr. [arts4]. De rechtbank zal echter - om redenen die zij uit privacy-oogpunt verder niet zal motiveren - niet tot zijn benoeming overgaan. Het ziekenhuis heeft voorts prof. [arts5] te Amsterdam voorgesteld. Prof. [arts5] heeft echter desgevraagd aan de rechtbank te kennen gegeven zich onvoldoende deskundig te achten op het gebied van de wervelkolomchirurgie, aangezien het inmiddels te lang geleden is dat hij dergelijke operaties verrichtte.
Vervolgens heeft de rechtbank achtereenvolgens benaderd prof. dr. [arts6], voorheen verbonden aan het AMC te Amsterdam, dr. [arts7], verbonden aan het St. Radboud Ziekenhuis te Nijmegen, dr. [arts8], verbonden aan het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg en prof. dr. [arts9], verbonden aan het UMCG te Groningen. Zij hebben allen aangegeven niet voldoende vrij te staan. Alle door de rechtbank benaderde mogelijke deskundigen hebben op de vraag wie geschikt zou zijn om het deskundigenbericht uit te brengen de naam van dr. [arts2] genoemd (behalve prof. [arts9], die zich daarover niet heeft uitgelaten).
2.11. De zaak zal naar de rol worden verwezen, opdat de partijen zich - gelijktijdig - een laatste maal over de persoon van de deskundige mogen uitlaten. De partijen wordt dringend verzocht in overleg te treden over een voor beiden aanvaardbare deskundige. Van hen wordt verwacht dat zij met een gezamenlijk voorstel komen voor een te benoemen deskundige die over de vereiste bekwaamheid beschikt en bereid en in staat is als deskundige op te treden. Zo zij niet tot een voor beiden aanvaardbare deskundige komen zal de rechtbank dr. [arts2] benaderen.
2.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 17 augustus 2011 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich gelijktijdig bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, zoals overwogen in rechtsoverweging 2.11, waarna meteen opnieuw vonnis zal worden bepaald,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. F.M. Smit en mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.