ECLI:NL:RBARN:2011:BQ9168
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schending van een non-concurrentiebeding en de gevolgen van voorbereidende handelingen voor concurrentie
In deze zaak, uitgesproken op 17 juni 2011 door de kantonrechter J.W.M. Tromp, gaat het om een geschil tussen Fornix Biosciences N.V. en Laprolan B.V. aan de ene kant, en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan de andere kant, over de schending van een non-concurrentiebeding. De eisende partijen, Fornix en Laprolan, vorderen betaling van verbeurde boetes ten bedrage van € 1.890.000,-, omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] na de verkoop van aandelen in Laprolan een concurrerende onderneming, M4Y, hebben opgericht. De gedaagden stellen echter dat zij met het oprichten van M4Y geen concurrerende activiteiten hebben verricht, aangezien dit enkel voorbereidende handelingen waren en er geen directe concurrentie was met Laprolan.
De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van Fornix en Laprolan niet kunnen worden toegewezen. De rechter stelt vast dat het oprichten van M4Y en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet gelijkstaat aan het actief uitoefenen van concurrentie. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van een schending van het non-concurrentiebeding, omdat de gedaagden in de relevante periode geen concurrerende activiteiten hebben verricht. De rechter wijst de vorderingen van Fornix en Laprolan af en veroordeelt hen in de proceskosten van de gedaagden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van feitelijke concurrentie en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van schending van non-concurrentiebedingen. De uitspraak is een belangrijke overweging voor partijen die betrokken zijn bij overeenkomsten met non-concurrentiebedingen, vooral in de context van voorbereidende handelingen voor nieuwe ondernemingen.