ECLI:NL:RBARN:2011:BQ8716

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-440
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In de zaak met ECLI:NL:RBARN:2011:BQ8716 heeft de Rechtbank Arnhem op 6 juni 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door het Openbaar Ministerie tegen de rechter-commissaris. Het verzoek was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris, die volgens het Openbaar Ministerie zich partijdig had opgesteld in de procedure rondom verzoeken van de verdediging. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris, ondanks zijn eerdere opmerkingen over de verzoeken van de verdediging, niet blijk had gegeven van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat in het kader van een omvangrijk gerechtelijk vooronderzoek veelvuldig contact tussen de rechter-commissaris en de procespartijen gebruikelijk is en dat dit niet automatisch leidt tot de schijn van partijdigheid. De rechtbank concludeerde dat de tijdsdruk die de rechter-commissaris had gelegd op het Openbaar Ministerie voor een reactie op de verzoeken, door het Openbaar Ministerie zelf was aanvaard. De rechtbank stelde vast dat de samenwerking tussen de rechter-commissaris en het Openbaar Ministerie niet zo verstoord was dat dit de onpartijdigheid van de rechter-commissaris in gevaar bracht. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de rechtbank bevestigde dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummers / parketnummers: 05/980047-05; 05/980048-05 en 05/980046-05
Beschikking van 6 juni 2011
inzake
Het Openbaar Ministerie,
verzoeker tot wraking,
en
mr. [naam],
in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris in de strafzaak tegen [verdachten] (parketnummers 05/980047-05; 05/980048-05 en 05/980046-05).
Partijen worden hierna aangeduid als het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris.
1. De procedure
1.1. Op 20 mei 2011 heeft het Openbaar Ministerie een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter-commissaris.
1.2. In zijn brief van 1 juni 2011 heeft de rechter-commissaris aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 6 juni 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Het Openbaar Ministerie is daar, in de hoedanigheid van de officieren van justitie mrs. J.H. van der Werff, L.O. Bakker en V.S.T. Leenders, verschenen. De rechter-commissaris is eveneens verschenen en heeft verweer gevoerd.
1.4. Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Op 5 mei 2011 heeft mr. A.E. van der Wal, raadsvrouw van één van de verdachten in de aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggende strafzaak, een aantal verzoeken ingediend bij de rechter-commissaris. De verzoeken zagen op het toevoegen van twee stukken aan het strafdossier, te weten het journaal van de FIOD ten aanzien van één van de verdachten en de persoonlijke aantekeningen van de coördinator van het onderzoek.
2.2. Tijdens een reis naar de Verenigde Staten in verband met een aantal getuigenverhoren heeft de rechter-commissaris de daar eveneens aanwezige officier van justitie mr. De Vries meegedeeld dat hij deze verzoeken van de verdediging had ontvangen en dat hij zich wel iets bij de verzoeken kon voorstellen uit het oogpunt van toetsbaarheid van de gang van zaken rondom de start van het onderzoek.
2.3. Op 16 mei 2011 heeft de rechter-commissaris een mail gestuurd naar officier van justitie mr. Van der Werff met als bijlage de brief van 5 mei 2011 van mr. Van der Wal voornoemd, met het verzoek aan het Openbaar Ministerie een standpunt in te nemen ten aanzien van de verzoeken. De rechter-commissaris heeft in de brief tevens aangegeven dat hij het voornemen had om zo mogelijk op 18 mei 2011 een beslissing te nemen op de verzoeken.
2.4. Op 18 mei 2011 heeft het Openbaar Ministerie in een faxbrief aan de rechter-commissaris laten weten niet over één nacht ijs te willen gaan, aangezien het een uiterst principiële kwestie betreft. Verzocht werd de beslissing uit te stellen met de toevoeging dat het Openbaar Ministerie uiterlijk 20 mei 2011 zijn standpunt kenbaar zou maken.
2.5. Op 18 mei 2011 om 15.00 uur heeft de rechter-commissaris telefonisch contact opgenomen met officier van justitie mr. Van der Werff met de vraag of de door hem verzochte reactie van het Openbaar Ministerie nog die dag zou komen. Mr. Van der Werff heeft hem hierop laten weten dat hij eerder die dag de in 2.4 bedoelde brief had gefaxt. De rechter-commissaris had deze toen nog niet onder ogen gehad. Hij heeft aangegeven dat hij niet twee weken met zijn beslissing en antwoord aan mr. Van der Wal wilde wachten, aangezien hij de komende twee weken vakantie zou hebben. Mr. Van der Werff heeft hierop toegezegd dat de rechter-commissaris op 19 mei 2011 om 14.00 uur het standpunt van het Openbaar Ministerie zou ontvangen. Daarop heeft de rechter-commissaris heeft aangegeven dat hij op 19 mei 2011 speciaal terug zou komen om het standpunt van het Openbaar Ministerie te vernemen, de beslissing te nemen en de verdediging te berichten. Daarbij heeft hij nogmaals aangegeven de vraagstelling van de verdediging wel te begrijpen en laten weten dat hij er sterk naar neigde de toevoeging van de gevraagde stukken toe te staan. De rechter-commissaris heeft tijdens dit gesprek tevens opgemerkt dat het er op leek dat het Openbaar Ministerie iets te verbergen had, althans dat niet de indruk moest worden gewekt dat er mogelijk relevante informatie werd achtergehouden door het Openbaar Ministerie.
2.6. De rechter-commissaris heeft de toezegging van de officier van justitie – uiterlijk 19 mei 2011 om 14.00 uur het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar te maken – vervolgens bevestigd in een mail van 18 mei 2011 15.43 uur. Hij heeft in die mail tevens aangegeven dat hij het antwoord van de officier van justitie en de brief van mr. Van der Wal in ieder geval zou toevoegen aan een nader proces-verbaal van bevindingen ten behoeve van de zittingscombinatie.
2.6. Op 20 mei 2011 heeft het Openbaar Ministerie het nu voorliggende wrakingsverzoek ingediend.
3. De ontvankelijkheid van verzoeker
3.1. Volgens artikel 513 Wetboek van Strafvordering moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De rechtbank constateert dat het wrakingsverzoek is gedaan op 20 mei 2011, twee dagen na het laatste telefonisch contact van 18 mei 2011 om 15:00 uur tussen het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris.
3.2. Het Openbaar Ministerie heeft uiteengezet dat er is besloten tot wraking van de rechter-commissaris in verband met de wijze van besluitvorming van de rechter-commissaris op het verzoek van de verdediging van 5 mei 2011, waarbij het laatste telefonische contact tussen verzoeker en de rechter-commissaris van 18 mei 2011 de ‘druppel’ was die tot de wraking leidde. Op 19 mei 2011 heeft er nog een intern overleg plaatsgevonden binnen het Openbaar Ministerie, onder meer met de hoofdofficier van justitie, alvorens het Openbaar Ministerie daadwerkelijk het wrakingsverzoek heeft gedaan.
3.3. De rechtbank is, gelet op de hiervoor uiteengezette gang van zaken, van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan. Het is begrijpelijk dat er intern overleg plaats heeft gevonden binnen het Openbaar Ministerie voorafgaand aan het doen van de wraking. Wraking is een ingrijpend middel en uitgaand van het Openbaar Ministerie ongebruikelijk. Dit gegeven reeds verklaart voldoende de noodzaak van intern overleg. De tijd die daarmee is verstreken, is niet zo lang dat daarmee het recht op een inhoudelijke behandeling van het verzoek is verspeeld. Onder deze omstandigheden kan het Openbaar Ministerie in het verzoek worden ontvangen.
4. Het wrakingsverzoek en het verweer
4.1. Het Openbaar Ministerie stelt dat er zware aanwijzingen zijn van vooringenomenheid van de rechter-commissaris, omdat er sprake is van een onbegrijpelijk besluitvormingstraject en onbegrijpelijke uitlatingen over de voorgenomen beslissing van de rechter-commissaris. Het Openbaar Ministerie heeft dit als volgt toegelicht.
- Op voorhand geeft de rechter-commissaris tweemaal aan geneigd te zijn de verzoeken van de verdediging van 5 mei 2011 in te willigen, zonder nog het standpunt van het Openbaar Ministerie te kennen.
- De rechter-commissaris verstuurt het verzoek van de verdediging aan het einde van de dag op 16 mei 2011 naar het Openbaar Ministerie en zet dan tijdsdruk op een reactie op dat verzoek, terwijl het al van 5 mei 2011 dateert.
- Het standpunt en de onderliggende argumentatie van het Openbaar Ministerie worden – gelet op de tijdsdruk en de mededeling van de rechter-commissaris dat hij geneigd is de verzoeken toe te staan – kennelijk door hem niet van belang geacht, althans die vrees bestaat bij het Openbaar Ministerie.
Gelet ook op de verdere inhoud van het gesprek van 17 mei 2011 – met name de opmerking dat het er op lijkt dat het Openbaar Ministerie iets te verbergen heeft – heeft de rechter-commissaris zich partijdig getoond, althans de schijn van partijdigheid opgewekt.
4.2. De rechter-commissaris voert verweer en stelt hiertoe het volgende:
- Reeds tijdens de reis naar de Verenigde Staten heeft hij aan mr. De Vries aangekondigd dat hij over een brief van mr. Van der Wal beschikte. Hij heeft die officier van justitie toen gevraagd of zij een kopie van de brief wilde hebben, maar zij gaf er de voorkeur aan dat de rechter-commissaris de brief na terugkomst uit de Verenigde Staten naar het Openbaar Ministerie zou mailen, hetgeen hij ook heeft gedaan.
- Hij heeft weliswaar tweemaal aangegeven dat hij zich wel iets kon voorstellen bij het verzoek van de verdediging uit het oogpunt van de toetsbaarheid van de gang van zaken bij de start van het onderzoek, maar dit geeft nog geen blijk van enige inhoudelijke vooringenomenheid.
- Hij heeft benadrukt dat hij graag over een standpunt van het Openbaar Ministerie beschikte, maar dat op 19 mei 2011 zijn vakantie zou ingaan. De officier van justitie heeft daarop aangekondigd bereid te zijn uiterlijk 19 mei 2011 om 14.00 uur met een standpunt te zullen komen. Daarmee is de rechter-commissaris akkoord gegaan en hij heeft aangegeven daarvoor zijn vakantie een dag te willen uitstellen om naar de rechtbank terug te komen. Hij heeft de toezegging van de officier van justitie bevestigd in zijn mail van 18 mei 2011 15.43 uur.
- De rechter-commissaris heeft vóór verzending van die mail besloten geen beslissing meer te nemen op het verzoek van mr. Van der Wal, mede omdat het hem duidelijk was dat er geen ruimte zat in het standpunt van het Openbaar Ministerie. Hij heeft daarom in zijn eerdergenoemde mail bevestigd dat hij het antwoord van de officier van justitie en de brief van mr. Van der Wal in ieder geval zou toevoegen aan een nader proces-verbaal van bevindingen ten behoeve van de rechtbank.
5. De beoordeling
5.1. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de rechter-commissaris tot tweemaal toe onder globale vermelding van zijn redenen daarvoor aan het Openbaar Ministerie heeft aangegeven geneigd te zijn het verzoek van de verdediging toe te wijzen, zonder het standpunt van het Openbaar Ministerie te kennen, nog geen blijk geeft van enige vooringenomenheid of de schijn daarvan opwekt. In het kader van een omvangrijk gerechtelijk vooronderzoek zoals hier aan de orde is, is er veelvuldig contact tussen de rechter-commissaris en de procespartijen. Tijdens deze contacten is een dergelijke opmerking snel gemaakt, niet uitzonderlijk en ook voor het Openbaar Ministerie niet onbegrijpelijk. Dit wordt overigens bevestigd door het feit dat het Openbaar Ministerie niet reeds in een eerder stadium tot wraking is overgegaan.
5.4. Voorts overweegt de rechtbank dat de rechter-commissaris weliswaar tijdsdruk heeft gelegd op een reactie van het Openbaar Ministerie op het verzoek van de verdediging, maar dat het Openbaar Ministerie op 18 mei 2011 zelf met het door hem voorgestelde tijdpad heeft ingestemd. Daaruit moet worden afgeleid dat de tijdsdruk op zichzelf voor het Openbaar Ministerie aanvaardbaar was.
5.5 Pas na het telefoongesprek van 18 mei 2011 om 15.00 uur was voor het Openbaar Ministerie, zoals ook door het Openbaar Ministerie is aangevoerd, de maat vol, maar een stroeve samenwerking en een onaangenaam gesprek leveren nog niet de schijn van partijdigheid op – in objectieve noch in subjectieve zin – als daarvan nog niet gesproken kon worden. Een hogere graad van verstoring van de verhoudingen wil immers op zichzelf nog niet zeggen dat de onpartijdige positie van de rechter-commissaris verschuift.
5.6. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de rechter-commissaris op 18 mei 2011 om 15.43 uur een mail heeft gestuurd naar mr. Van der Werff waaruit het Openbaar Ministerie had kunnen afleiden dat hij had besloten geen beslissing te nemen op het verzoek van de verdediging en dit wilde overlaten aan de zittende kamer van de rechtbank aan wie hij in verband daarmee de standpunten van verdediging en Openbaar Ministerie zou overbrengen. Anders dan de rechter-commissaris meent is deze mail echter niet uitsluitend voor deze uitleg vatbaar. Zij zou kunnen betekenen dat de rechter-commissaris wel een beslissing neemt en die met de beide standpunten aan de rechtbank wil voorleggen. Indien en voor zover het Openbaar Ministerie het oneens was met de mededeling dat de rechter-commissaris geen beslissing zou nemen, leidt dit evenmin tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de schijn daarvan.
5.7. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
Wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), M.P.C.J. van Bavel en J.T.H. van Belzen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman, en uitgesproken op 6 juni 2011.
Bij ontstentenis van de voorzitter is deze beschikking door de oudste rechter ondertekend.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.