Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
zaaknummers / parketnummers: 05/731051-10 en 05/730161-11
registratienummer: 11/458
Beschikking van 20 juni 2011
[verzoeker],
domicilie kiezende te Arnhem aan het Willemsplein 40, ten kantore van de besloten vennootschap Vermunt Advocaten B.V.
verzoeker tot wraking,
raadsman mr. G.J. Gerrits, advocaat te Arnhem,
mrs. M.M.L.A.T. Doll, M.F. Gielissen en J.M.J.M. Doon,
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als de verzoeker respectievelijk de rechters.
1.1. Bij schrijven van 25 mei 2011 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters.
1.2. Bij schrijven van 31 mei 2011 hebben de rechters aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben zij hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 6 juni 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.J. Gerrits, is daar verschenen. De rechters hebben in genoemd schrijven van 31 mei 2011 te kennen gegeven er geen prijs op te stellen te worden gehoord en aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
1.4. Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.
2.1. Op maandag 23 december 2010 heeft de raadkamer van de rechtbank in de zaak met parketnummer 05/731051-10 de gevangenhouding van verzoeker bevolen voor de duur van 90 dagen. De voorlopige hechtenis is vervolgens op 27 januari 2011 geschorst. Aansluitend aan deze schorsing is een nog openstaande gevangenisstraf in een andere zaak geëxecuteerd. De einddatum van deze executie is 20 juni 2011.
2.2. Op 3 maart 2011 heeft psycholoog Van den Hazel in een omtrent verzoeker uitgebrachte rapportage de rechtbank geadviseerd aan verzoeker een klinische opname in een forensische verslavingskliniek op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, direct aansluitend op de detentie.
2.2. Op 15 maart 2011 heeft de eerste behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden van de zaken met de parketnummers 05/731051-10 en 05/730161-11. Verzoeker was ter terechtzitting aanwezig en heeft toen aangegeven hulp nodig te hebben en gemotiveerd te zijn voor een behandeling in een forensische verslavingskliniek, mits deze direct zou aansluiten op de huidige detentie, omdat anders de kans bestond dat de motivatie zou wegebben. De rechtbank heeft hierop de behandeling aangehouden tot de terechtzitting van 24 mei 2011 om 13.30 uur, omdat zij nader geïnformeerd wilde worden door de reclassering over de stand van zaken met betrekking tot de indicatiestelling, intake, opnamedatum en opnameduur van verzoeker in de forensische verslavingskliniek.
2.3. Ter terechtzitting van 24 mei 2011 bleek dat er een intakegesprek met verzoeker ten behoeve van een mogelijke opname in een forensische kliniek zou plaatsvinden op 17 juni 2011. Voorts heeft de reclassering aangegeven dat de wachttijd voor een opname in de kliniek één tot zes maanden bedroeg. Gelet op de nog te verwachten duur van de wachttijd heeft verzoeker de rechtbank verzocht de zaak af te doen en aangegeven niet langer mee te willen werken aan een opname in een forensische verslavingskliniek. De rechtbank heeft vervolgens voorgesteld de schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker op te heffen met ingang van 20 juni 2011, omdat zij het wenselijk en noodzakelijk vond dat verzoeker in behandeling zou gaan en het het mooiste zou zijn als er een naadloze aansluiting zou kunnen plaatsvinden van behandeling op detentie. De rechtbank heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst tot de terechtzitting van 28 juni 2011, opdat tegen die zitting door de reclassering een rapport zou worden overgelegd met de uitkomsten van de intake in de forensische verslavingskliniek, de duur van een eventuele behandeling en de wachttijd.
2.4. Op 25 mei 2011 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1. Verzoeker stelt dat de beslissing van de rechters van 24 mei 2011 strekkende tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, in combinatie met het oordeel van de rechters dat een behandeling van verzoeker noodzakelijk is, blijk geeft van een zekere mate van vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker. De rechters reduceren op deze wijze het belang van het nog te voeren debat tot nihil. Het openbaar ministerie en de verdediging zijn (nog) niet gehoord en de rechters weten dat verzoeker niet meer wil meewerken aan een behandeling in een forensische verslavingskliniek.
3.2. De rechters voeren verweer. Zij stellen dat het gebruikelijk en noodzakelijk is dat de strafkamer met het oog op een eventueel op te leggen straf, en voorafgaand aan een eindbeslissing, informatie over de persoon van de verdachte inwint. Indien uit die informatie blijkt dat geadviseerd wordt om aan een verdachte in plaats van een straf een behandeling op te leggen, laat de strafkamer tevens onderzoek doen naar behandelmogelijkheden. De keuze van de strafkamer om het verloop van het intakegesprek af te wachten en de behandeling van de strafzaak voort te zetten op 28 juni 2011, sluit aan bij hetgeen op de zitting van 15 maart 2011 is besproken en is daarop een logisch gevolg. Met de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 20 juni 2011 beoogt de strafkamer het advies van de psycholoog Van den Hazel dat een eventuele behandeling dient aan te sluiten aan een detentie mogelijk te maken, voor zover de strafkamer tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt.
4.1. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. De rechtbank overweegt allereerst dat het niet ongebruikelijk is dat er in strafzaken gedurende de fase van de voorlopige hechtenis reeds op een mogelijke, in het kader van een straf, op te leggen behandeling van een verdachte wordt vooruitgelopen, door hier onderzoek naar te laten doen. Dit duidt op zichzelf niet op vooringenomenheid of de schijn daarvan.
4.4. Gelet hierop, alsmede op de gang van zaken zoals hierboven uiteengezet onder ‘de feiten’, is de rechtbank van oordeel dat het – ondanks de wat minder gelukkig gekozen bewoordingen dat ‘een behandeling van verzoeker wenselijk en noodzakelijk is’ - niet verwonderlijk is dat de rechters hebben gezocht naar een mogelijkheid om de periode tussen het einde van de detentie op 20 juni 2011 en de start van de behandeling in de forensische verslavingskliniek te dichten, voor het geval de uitslag van het intakegesprek op 17 juni 2011 positief zou zijn. Ook verzoeker kan dit, gezien de inhoud van het rapport van Van den Hazel, in redelijkheid niet verrast hebben. Dat hij inmiddels had aangegeven van de behandeling te willen afzien, doet daaraan niet af. De beslissing van de rechters leidt er derhalve niet toe dat aan hun onpartijdigheid in objectieve of subjectieve zin getwijfeld moet worden.
4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
Wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), M.P.C.J. van Bavel en J.T.H. van Belzen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman.
Bij ontstentenis van de voorzitter is deze beschikking door de oudste rechter ondertekend.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.