RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3166
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 24 mei 2011.
de vereniging Belangengemeenschap De Steeg en Havikerwaard, eiseres,
wonende te De Steeg,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
1.1 Besluit van verweerder van 23 juli 2009.
1.2 Besluit van verweerder van 2 december 2010.
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van het voormalig klooster [klooster] voor de vestiging van buitenlandse werknemers, afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 26 augustus 2010. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een wijzigings- of intrekkingsbesluit te nemen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2010 met uitspraaknummers 201005997/1/H1 en 201005997/2/H1.
Verweerder heeft bij besluit van 2 december 2010 een gewijzigd besluit genomen waarbij het gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard en de afwijzing is gehandhaafd.
Namens eiseres is bij brief van 13 december 2010 een nadere reactie ingediend.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 maart 2011. Namens eiseres is aldaar F.Th.L. van Elk verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. de Geeter-Van Ommeren.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 2 december 2010 in de plaats is getreden van het besluit van 23 juli 2009. Gelet hierop, en nu overigens niet is gebleken van een resterend belang, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van dat besluit van 23 juli 2009. Het beroep voor zover gericht tegen dat besluit dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het besluit van 2 december 2010 valt binnen de grondslag en de reikwijdte van het besluit van 23 juli 2009, zodat dit besluit geacht wordt een wijzigingsbesluit te zijn in de zin van artikel 6:18 van de Awb, waartegen het beroep op de voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede is gericht.
Eiseres betoogt dat het gebruik van het voormalige klooster voor de vestiging van buitenlandse werknemers in strijd is met de planvoorschriften en dat verweerder daar handhavend tegen op dient te treden.
Het desbetreffende pand is gelegen binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan ‘Steegse haven 1981’ en heeft de bestemming ‘bijzondere woonvormen’.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, is de op de kaart met ‘bijzondere woonvormen (BW)’ aangegeven grond bestemd voor gebouwen die blijkens hun aard en inrichting bestemd zijn voor de niet zelfstandige huisvesting van bejaarden, jongeren, buitenlandse werknemers en zieken of gehandicapten met de daarbij behorende bijgebouwen, andere-bouwwerken en werken.
De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat artikel 12 van de planvoorschriften zo uitgelegd dient te worden dat het huidige gebruik daarmee strijdig is. De (tijdelijke) huisvesting van buitenlandse werknemers in het desbetreffende pand is niet strijdig met de tekst van voormelde bepaling. Ook de systematiek van het bestemmingsplan geeft geen grond voor een ander oordeel. De bestemming ‘bijzondere woonvormen’ uit de planvoorschriften van het bestemmingsplan ‘Steegse haven 1981’, rustte in dat plan niet alleen op het klooster maar ook op een aantal omliggende panden, met een ander gebruik. Daaruit volgt dat de bestemming ‘bijzondere woonvormen’ toentertijd niet specifiek voor het klooster is bedoeld.
Voor zover namens eiseres is gesteld dat bij de bestemming ‘bijzondere woonvormen’ een zorgcomponent aanwezig dient te zijn, volgt de rechtbank dit niet. Een dergelijke eis ontbreekt immers in de van toepassing zijnde planvoorschriften. Dat in andere nieuwere bestemmingsplannen binnen verweerders grondgebied een andere definitie wordt gehanteerd van het begrip ‘bijzondere woonvormen’ maakt dat niet anders. Er moet in de voorliggende procedure uitgegaan worden van de voorliggende planvoorschriften. Daarnaast is, anders dan eiseres betoogt, in de planvoorschriften geen voorwaarde opgenomen dat de buitenlandse werknemers, indien zij verblijven in het voormalige klooster, zich dienen in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Ook volgt de rechtbank de stelling van eiseres niet dat, indien de buitenlandse werknemers niet ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie niet gesproken kan worden van ‘wonen’, omdat de planvoorschriften ter zake geen enkele bepaling bevatten.
Voor zover namens eiseres, onder andere, onder verwijzing naar het ‘Gebruiksbesluit brandveilig gebruik bouwwerken’ is gesteld dat sprake is van een logiesfunctie is de rechtbank van oordeel dat deze benaming slechts van belang is bij de toepassing van het Gebruiksbesluit. Het voorliggende bestemmingsplan kent het begrip logiesfunctie niet.
Namens eiseres is voorts verwezen naar het beleid van andere gemeenten en provincies op het gebied van huisvesting van buitenlandse werknemers en naar jurisprudentie over dit onderwerp. In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarnaar namens eiseres is verwezen, onder andere de uitspraken van 2 mei 2007, LJN: BA4193, en 18 januari 2008, LJN: BC2524, is steeds sprake van een met de voorliggende procedure afwijkend planologisch regime. In deze zaken was sprake van strijdigheid met bijvoorbeeld de begrippen ‘eengezinswoningen’ en ‘huishouden’ uit de daar van toepassing zijnde planvoorschriften, waarbinnen het huisvesten van buitenlandse werknemers niet paste. Artikel 12 van de planvoorschriften in de voorliggende procedure heeft echter een geheel andere (ruimere) strekking en is niet met de aangehaalde uitspraken te vergelijken. De rechtbank volgt eiseres derhalve niet.
Voor zover namens eiseres aan de rechtbank is verzocht verweerder op te dragen het eerder door verweerder afgegeven gebruiksbesluit in te trekken, is de rechtbank van oordeel dat dit in deze procedure niet ter toets voorligt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen die namens eiseres tegen het bestreden besluit zijn aangevoerd geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Aangezien eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het bij besluit van 23 juli 2009 niet ontvankelijk verklaren van hun bezwaar, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Proceskosten dient verweerder niet te vergoeden omdat niet is gebleken van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. F.Th.L. van Elk, die eiseres ter zitting heeft vertegenwoordigd, wordt niet als een beroepsmatige rechtsbijstandsverlener aangemerkt.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2009 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 2 december 2010 ongegrond;
III. bepaalt dat verweerder het door eiseres voldane griffierecht ten bedrage van € 297 aan haar dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 24 mei 2011.