zaaknummer / rolnummer: 214501 / KG ZA 11-171
Vonnis in kort geding van 12 mei 2011
[eisers],
eisers,
advocaat mr. S.T.W. Verhaagh te Nijmegen,
[gedaagde],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Eisers zullen hierna, ook gezamenlijk, in enkelvoud, [eisers] worden genoemd. Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] is eigenaar van de woning aan de Van Ewijkweg 14 te Oosterbeek, gemeente Renkum, (hierna: de woning).
2.2. [gedaagde] drijft een klussenbedrijf onder de naam [bedrijf].
2.3. In juli/augustus 2010 heeft [eisers] [gedaagde] ingeschakeld voor verbouwingswerkzaamheden aan de woning. In dat kader heeft [eisers] twee orderbevestigingen ontvangen van [gedaagde], gedateerd 28 augustus 2010, genummerd 2010011/BOS01 en 2010012/BOS02.
2.4. In de orderbevestiging met nummer 2010011/BOS01 staat onder meer:
‘Prijsopgaven volgens bijlage voor aanbouw keuken en bijkeuken volgens tekening en berekeningen van ID bouwdiensten’.
Het totaalbedrag dat in deze orderbevestiging wordt genoemd bedraagt € 30.684,01. In de bijlage van de orderbevestiging wordt een specificatie van de totaalprijs gegeven en de werkzaamheden. Over de werkzaamheden staat daar onder meer:
‘Slopen en afvoeren schuur en omzagen boom
Uitgraven en uitzetten fundering
Stellen bekisting wapening netten grindzakken cement
isoleren storten betonvloer ook bestaande keuken
profielen stellen kozijnen stellen en leveren met alu deurnaald hr++ glas
beslag volgens politiekeurmerk achterdeur slot overzetten en roosters
bi/buitenwanden metselen m 100/240 metalstudtwand en spouwisolatie
balklaag underlayment 5x7 mastiekschoot onderlaag epdm dakisolatie
afvoeren regenpijpen zinkwerk vullatten gipsplafond en boeiboorden
binnendeur met kozijn staalconstructie volgens berekening
leidingwerk Electra vloerverwarming met unit
zonnescherm electrisch 2,5 meter uitval
twee maal screen handbediend
meerprijs screen elektrisch met afstandsbediening’
2.5. Orderbevestiging met nummer 2010012/BOS02 somt als werkzaamheden op:
‘Het gladstucen van wanden in bestaande woning
Het spachtelpoetsen van de wanden
Schilderwerk’
Het totaalbedrag dat in deze orderbevestiging wordt genoemd, is € 4.155,20.
2.6. [betrokkene] te [woonplaats] (hierna: [betrokkene]), adviseur voor bouwtechniek, heeft voor de uitbreiding van de woning van [eisers] in opdracht van ID Bouwdiensten te Aalten een constructieberekening gemaakt, gedateerd 16 juli 2010 (werknummer 2324) .
2.7. [gedaagde] heeft [eisers] een planning doen toekomen van de door hem uit te voeren verbouwingswerkzaamheden in en aan de woning. Daarin staat dat de werkzaamheden aanvangen op 4 oktober 2010 en dat zij eindigen op 23 december 2010.
2.8. In verband met de door hem te verrichten verbouwingswerkzaamheden in en aan de woning, heeft [gedaagde] twee facturen naar [eisers] gestuurd, met factuurdatum 28 augustus 2010. Het betreft de eerste aanbetaling van 40% op de totaalbedragen zoals die vermeld zijn in de orderbevestigingen met de nummers 2010011/BOS01 en 2010012/BOS02. De facturen bedragen respectievelijk € 12.273,60 en € 1.662,08. [eisers] heeft deze facturen voldaan.
2.9. Voorts heeft [gedaagde] [eisers] twee facturen doen toekomen met factuurdatum 7 december 2010, voor de tweede aanbetaling van 40% op de totaalbedragen zoals vermeld in de genoemde orderbevestigingen. Deze facturen bedragen eveneens respectievelijk
€ 12.273,60 en € 1.662,08. Ook deze facturen heeft [eisers] betaald.
2.10. Bij brief van 3 december 2010 gericht aan [gedaagde], per adres:
[adres], heeft [eisers] geschreven:
‘Sinds 4 oktober 2010 zijn de werkzaamheden gestart voor het werk zoals omschreven in de orders 201011/BOS01 en 2010012/BOS02. Hierbij hebben wij ook een kalender met een planning van u mogen ontvangen.
Zoals wij reeds meerdere malen mondeling hebben gemeld, voldoen deze afgeleverde zaken niet aan de afspraken. Er is een grote achterstand op het door u aangegeven bouwschema.
Hierbij dringen we dan ook aan om binnen 14 dagen de genoemde gebreken te verhelpen en alsnog voor een correcte aflevering te zorgen.
Verder stellen wij u hierbij formeel aansprakelijk voor alle eventuele schade die zich ten gevolge van de voorgenoemde gebreken zou kunnen voordoen.’
2.11. Bij brief van 18 december 2010 aan [gedaagde], per adres: [adres], het huisadres van [gedaagde], heeft [eisers] geschreven:
‘Sinds 4 oktober 2010 zijn de werkzaamheden gestart voor het werk zoals omschreven in de orders 201001/BOS01 en 2010012/BOS02. Hierbij hebben wij ook een kalender met een planning van u mogen ontvangen.
Zoals wij u reeds meerdere malen mondeling hebben gemeld, voldoen deze afgeleverde zaken niet aan de afspraken. Er is een grote achterstand op het door u aangegeven bouwschema. Daarnaast voldoet het bouwwerk niet aan de specificaties als in de tekeningen en berekeningen van ID bouwdiensten (zie bijlage)
Hierbij dringen we dan ook aan om binnen 14 dagen de genoemde gebreken te verhelpen en alsnog voor een correcte aflevering te zorgen.
Verder stellen wij u hierbij formeel aansprakelijk voor alle eventuele schade die zich ten gevolge van de voorgenomen gebreken zou kunnen voordoen.’
2.12. Op 11 december 2010 heeft ID Bouwdiensten op verzoek van [eisers] foto’s gemaakt van de stand van zaken van de verbouwing en die voorzien van commentaar.
2.13. Op 7 januari 2011 heeft [eisers], via zijn rechtsbijstand verzekeraar, EFF EFF Bouwpathologie te Schimmert ingeschakeld voor een onderzoek naar mogelijke gebreken in het werk van [gedaagde] aan de woning. In verband daarmee heeft EFF EFF Bouwpathologie [gedaagde] bij brief van 22 januari 2011 uitgenodigd om op 28 januari 2011 aanwezig te zijn bij het door EFF EFF Bouwpathologie te verrichten onderzoek.
2.14. Op 28 januari 2011 heeft EFF EFF Bouwpathologie ter plaatse onderzoek verricht naar mogelijke gebreken in het werk dat [gedaagde] heeft verricht aan de woning.
[gedaagde] was daarbij niet aanwezig.
2.15. Bij brief van 1 maart 2011 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eisers] aan [gedaagde] onder andere geschreven:
‘Tussen u en cliënten is op of omstreeks 28 augustus 2010 een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen, waarbij U zich heeft verplicht diverse verbouwingswerkzaamheden uit te voeren. Gelet op het feit dat de kwaliteit van het door U geleverde werk ernstig te wensen overlaat hebben cliënten u verzocht even pas op de plaats te maken. Daarnaast hebben cliënten een onafhankelijke deskundige doen inschakelen teneinde te beoordelen op welke wijze Uw tekortkomingen dienen te worden hersteld.
Van die deskundige begreep ik overigens dat U voor het onderzoek bent uitgenodigd en Uw aanwezigheid hebt toegezegd, doch niettemin verstek heeft laten gaan.
Inmiddels zijn cliënten in afwachting van de resultaten van het onderzoek. Zodra deze bekend zijn zal ik u nader berichten. Reeds nu wil ik u evenwel vragen om het puin op te ruimen dat rondom de woning ligt, aangezien in de buurt wordt geklaagd over de rommel die her en der ligt verspreid. Ik verzoek u vriendelijk om ervoor te zorgen dat U uiterlijk 8 maart 2011 de tuin van cliënten in de oorspronkelijke staat heeft teruggebracht en daarnaast de sleutels van de woning van cliënten aan hen heeft geretourneerd. Uiteraard staat het u vrij om daarnaast, vooruitlopend op het expertiserapport, een oplossing aan te bieden voor de gebreken die op dit moment in het werk bestaan, met dien verstande dat ik eerst na ontvangst van het expertiserapport kan beoordelen of het aanbod voldoende zal zijn.’
2.16. EFF EFF Bouwpathologie heeft van haar onderzoeksbevindingen een rapport opgesteld, gedateerd 4 maart 2011. In dat rapport staat onder meer:
‘CONCLUSIES en ANTWOORDEN OP VRAGEN OPDRACHTBRIEF
1. Welke gebreken kunt u op dit moment in het werk waarnemen?
De gebreken zoals aangetroffen, zijn in het voorgaande van dit rapport uitvoering beschreven, waarbij onderscheid is gemaakt naar constructieve gebreken en uitvoeringsfouten.
2. Wat dient te gebeuren om ervoor te zorgen dat deze punten in overeenstemming zijn me de eisen van goed en deugdelijk werk?
Om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden, moet eerst bezien worden of de verschillende onderdelen überhaupt in overeenstemming gebracht kunnen worden met de eisen van goed en deugdelijk werk.
Met name de geconstateerde manco’s aan het funderingswerk zijn van dien aard dat getwijfeld moet worden aan de mogelijkheid de fundering in stand te houden. Al het andere is daarvan afhankelijk.
Gelet op het grote aantal gebreken zoals dat ook geconstateerd is in de vloer, het opgaande werk, het kozijnwerk en het dak, ben ik van mening dat de aanbouw niet gehandhaafd kan worden.
Hetzelfde geldt voor de staalconstructie zoals die in de woning werd aangebracht, inclusief de daarmee verband houdende ondersteuningen. Ook hier is niet voldaan aan de overeenkomst (gebruikt staal, mogelijk vuurbelast geweest en mankerende uitvoering).’
2.17. Adviseur voor bouwtechniek [betrokkene] heeft op 22 maart 2011 in opdracht van [eisers] onderzoek gedaan naar de draagkracht van de door [gedaagde] aangebrachte fundering voor de aanbouw aan de woning. In het rapport van 24 maart 2011 (werknummer 2578) dat [betrokkene] naar aanleiding van het onderzoek heeft gemaakt, staat onder meer:
‘gebruikte documenten Constructie rapport 2324 met de datum 16 juli 2010. Tevens is gebruik gemaakt van de rapportage van “EFF EFF bouwpathologie”
- Uit de rapportage blijkt dat de beganegrondvloer is uitgevoerd als vloer op zand. In het
constructierapport is uitgegaan van een vrijdragende vloer.
- Onder de fundering is deels een ophoging aangebracht.
- In het constructierapport is aangegeven dat er een consusweerstand van 40 kg/cm2 aanwezig moet zijn na het aanbrengen van de grondverbetering.
De gemeten waarde is nog geen 10 kg/cm2 t.p.v. de ophoging van +/- 1,50 m1 onder het aanlegniveau van de fundering.
Hier kan aangenomen worden dat er helemaal geen verdichting heeft plaatsgevonden.
- Op plaats waar geen ophoging is aangebracht is de conusweerstand hoger dan 40 kg/cm2 op het aanlegniveau van de fundering.
- Aangenomen kan worden dat onder de beganegrondvloer ook geen verdichten heeft plaatsgevonden.
De fundering is integenstelling tot het rapport uitgevoerd met een gronddekking van 600 mm doordat de vrijdragende beganegrondvloer is vervangen door een vloer op zand.
De funderingstroken zijn slordig uitgevoerd, zoals te zien op de foto’s die in het rapport van de bouwpatholoog zijn opgenomen.
Door de gronddekking neemt het draagvermogen van de fundering toe mits de ondergrond voldoende verdicht is.
Er is een controleberekening bijgevoegd op basis van 600 mm1 gronddekking. Hieruit blijkt dat bij een goed verdichte ondergrond strookbreedtes van 300m1 al voldoende zijn.
Dat houdt in dat de fundering die op de vaste grondslag is aangelegd behouden kan blijven.
Er zal herstel moeten plaatsvinden van het gedeelte dat niet op de vaste grondslag is aangelegd om zettingsverschillen, en daardoor hinderlijke scheurvorming in de toekomst te voorkomen.
Hiervoor zijn een aantal mogelijkheden.
1) injecteren van de ondergrond met een injectie mortel.
(…)
Een 2e mogelijkheid is het gedeelte van het gebouw dat op de ophoging staat
slopen, daarna een deugdelijke grondverbetering aanbrengen en opnieuw weer opbouwen.’
2.18. Bij brief van 4 april 2011 heeft de raadsman van [eisers] aan [gedaagde] onder meer geschreven:
‘Eerder is namens cliënten door DAS rechtsbijstand met u gecommuniceerd in verband met het niet correct nakomen van de tussen u en cliënten overeengekomen opdracht. DAS Rechtsbijstand heeft de zaak aan ondergetekende uitbesteed ten behoeve van het voeren van een kort geding jegens u. Daarbij zal een voorschot worden gevorderd op de herstelkosten (…)
Voor het geval dit nog niet met zoveel woorden mocht zijn gebeurd, doe ik hierbij namens cliënte uitdrukkelijk een beroep op de ontbinding van de tussen partijen bestaande overeenkomst. Cliënten maken aanspraak op vergoeding van de schade die zij lijden door uw wanprestatie. Ik verzoek u mij per omgaande te bevestigen dat u deze aansprakelijkheid erkent en dat u alle schade aan mijn cliënten zult vergoeden.
Overigens zullen cliënten op korte termijn een andere aannemer inschakelen om de benodigde herstelwerkzaamheden uit te voeren en vervolgens de klus alsnog te klaren. Zoals u weet is op 28 januari 2011 een deskundige bij cliënten geweest om een oordeel te vellen over de staat van de verbouwing die door uw bedrijf aan het pand van cliënten werd uitgevoerd. In de gerechtelijke procedure zal dit rapport leidend zijn. Mocht u zelf nog een deskundige willen inschakelen, dan verzoek ik u mij dat binnen twee dagen na dagtekening dezes schriftelijk (e-mail) te laten weten. Cliënten zullen in dat geval aan uw deskundige een vijftal werkdagen de gelegenheid geven om de situatie beoordelen en hierover te rapporteren.’
2.19. [gedaagde] heeft niet gereageerd op de brief van 4 april 2011 van de raadsman van [eisers].
3.1. [eisers] vordert – samengevat – bij wijze van voorlopige voorziening, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de
ongedaanmakingsverplichting c.q. de schadevergoedingsplicht van € 29.852,71 vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf 4 april 2011 tot de dag der algehele voldoening een en ander te betalen binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis,
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad
€ 2.580,32 inclusief BTW vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf twee dagen na dagtekening van dit vonnis,
c. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die partijen zijn aangegaan met betrekking tot de verbouwing van de woning en dat die tekortkoming, gelet op de door hem overgelegde en hiervoor weergegeven rapporten van EFF EFF Bouwpathologie en [betrokkene], de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, als gevolg waarvan [gedaagde] bij wijze van ongedaanmakingsverbintenis gehouden is het reeds betaalde gedeelte van de aanneemsom terug te betalen en de schade te vergoeden die het gevolg is van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Het aanbetaalde gedeelte van de aanneemsom bedraagt € 27.871,36. Van de gevolgschade zijn, aldus [eisers], de navolgende posten inmiddels concreet, te weten de kosten van een onderzoek naar een gaslek ad € 119,10, de huur van een container voor de rommel ad € 215,00, voorts de kosten van een metselbedrijf ad € 327,25 die een dragende muur heeft moeten dichtmetselen en – ten slotte – het opnemen van drie vrije dagen door [eisers] om zelf de rommel op te ruimen, waardoor hij een omzetverlies heeft geleden van € 1.320,00. In totaal bedragen deze ongedaanmakingsverbintenis en gevolgschade € 29.852,71 te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [eisers] ten titel van vergoeding van buitengerechtelijke kosten, het bedrag van € 1.437,92 inclusief BTW te weten de kosten van EFF EFF Bouwpathologie voor het door haar verrichte onderzoek op 28 januari 2011 en het opstellen van haar onderzoeksrapport van 4 maart 2011, alsmede € 398,65 voor het onderzoek dat [betrokkene] heeft verricht en de kosten van de eerdere gemachtigde van [eisers] ten bedrage van € 743,75 inclusief BTW. In totaal aan buitengerechtelijke kosten derhalve een bedrag van € 2.580,32, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Als spoedeisend belang voert [eisers] aan dat hij de bedragen nodig heeft om een andere aannemer te kunnen betalen voor herstel en waar nodig de sloop van het werk van [gedaagde], alvorens met de verdere afbouw aan de slag te kunnen. Daarbij stelt [eisers] dat in verband met de op of rond 22 juli 2011 verwachte thuisbevalling van zijn echtgenote in een zogenoemd bevalbad, voordien ondeugdelijk geplaatste draagconstructies hersteld moeten zijn en dat ten behoeve van een gezonde leefomgeving de verbouwing zich in een ver gevorderd stadium moet bevinden bij de komst van de baby.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft verzocht om de behandeling van het kort geding uit te stellen omdat hij in verband met goede vrijdag en tweede paasdag te weinig voorbereidingstijd heeft gehad voor dit kort geding. Volgens [gedaagde] heeft hij dan ook geen advocaat kunnen vinden die met hem mee wilde gaan naar de zitting op 28 april 2011.
4.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [gedaagde] ter zitting afgewezen. [gedaagde] is bij dagvaarding van 14 april 2011 gedagvaard voor de zitting van 28 april 2011. Dit betekent dat [gedaagde] ruim voldoende voorbereidingstijd heeft gehad en voldoende gelegenheid heeft gehad een advocaat te zoeken. Daarbij weegt mee dat het hier een kort geding betreft en dat [gedaagde] bij brief van 4 april 2011 door de advocaat van [eisers] is geïnformeerd over het voornemen om een kort geding tegen hem aan te spannen.
4.3. Partijen hebben op of omstreeks 28 augustus 2010 met betrekking tot de verbouwing van de woning van [eisers] een aannemingsovereenkomst gesloten. Op grond daarvan heeft [eisers] in totaal € 27.871,36 aan [gedaagde] betaald. [eisers] heeft die overeenkomst bij brief van 4 april 2011 ontbonden. In dit kort geding vordert hij het door hem betaalde bedrag van € 27.871,36 als voorschot op de ongedaanmakingsverbintenis en schadevergoeding als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Voorts vordert [eisers] vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
4.4. Voorop wordt gesteld dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Daarbij zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook – kort gezegd – of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede (als een van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken.
4.5. De eerste vraag is dus of het aannemelijk is dat de bodemrechter, desgevorderd, de vordering van [eisers] zal toewijzen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat ook ten aanzien van een aannemingsovereenkomst heeft te gelden dat deze op grond van artikel 6:265 BW in samenhang met artikel 6:267 lid 1 BW bij schriftelijke verklaring kan worden ontbonden in geval van tekortkoming door de wederpartij in de nakoming van de voor hem uit de overeenkomst voorvloeiende verbintenissen, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.6. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen doet [eisers] een beroep op de door hem in het geding gebrachte en hiervoor weergegeven rapporten van EFF EFF Bouwpathologie en [betrokkene]. Uit deze rapporten volgt – zakelijk weergegeven – dat er constructieve gebreken zijn met betrekking tot het funderingswerk en ook voor wat betreft de stalen draagconstructies die in de woning zijn aangebracht, en dat er een groot aantal uitvoeringsfouten zijn gemaakt in de gerealiseerde opbouw.
4.7. [gedaagde] heeft de door [eisers] aan zijn stellingen ten grondslag gelegde rapporten van EFF EFF Bouwpathologie en [betrokkene] niet (gemotiveerd) weersproken, bijvoorbeeld door een contra-expertise in het geding te brengen, op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de hiervoor genoemde en door [eisers] in het geding gebrachte rapporten van EFF EFF Bouwpathologie en [betrokkene]. Dit betekent in dit kort geding dat de genoemde door [eisers] overgelegde rapporten van EFF EFF Bouwpathologie en [betrokkene] leidend zijn. Daarbij weegt mee de omstandigheid dat [gedaagde] bij brief van 22 januari 2011 was uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het onderzoek van EFF EFF Bouwpathologie op 28 januari 2011 om daar zijn standpunten toe te lichten, op welke uitnodiging hij niet is ingegaan. Uit deze rapporten blijkt dat in ieder geval een gedeelte van de door [gedaagde] voor de uitbouw gerealiseerde fundering niet voldoet aan de overeenkomst omdat de fundering (deels) niet in overeenstemming is met het constructierapport dat [betrokkene] in opdracht van ID Bouwdiensten heeft opgesteld, welk rapport gelet op de orderbevestiging 201001/BOS01 onderdeel uitmaakt van de overeenkomst van partijen. Ook volgt uit deze rapporten dat de door [gedaagde] gerealiseerde fundering niet in stand kan blijven. Om zettingsverschillen en daardoor scheurvorming in de opbouw te voorkomen, zal mortel geïnjecteerd moeten worden onder een gedeelte van de fundering, of zal de fundering en daarmee de aanbouw gedeeltelijk gesloopt moeten worden om daarna grondverbetering aan te brengen en de gesloopte fundering en aanbouw weer op te bouwen.
4.8. Dit impliceert dat het er in dit kort geding voor moet worden gehouden dat
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van aanneming. Vervolgens moet worden beoordeeld of [gedaagde] op 4 april 2011 in verzuim verkeerde nu gesteld noch gebleken is dat nakoming door [gedaagde] tijdelijk of blijven onmogelijk was (artikel 6:265 lid 2 BW).
4.9. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat de brief van [eisers] van 18 december 2010
– die kan worden opgevat als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW – hem heeft bereikt. [gedaagde] heeft betoogd dat hij deze brief, voorzien van commentaar aan [eisers] heeft teruggestuurd, maar [eisers] heeft ter zitting betwist de brief voorzien van
[gedaagde]s commentaar retour te hebben gekregen. Wat daarvan zij, [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij zich bereid heeft verklaard om de klachten van [eisers] te verhelpen binnen de door hem daarvoor geboden termijn van 14 dagen. Door [gedaagde] is niet betoogd dat die termijn voor herstel niet redelijk was. Dit betekent dat [gedaagde] na het verstrijken van de termijn van 14 dagen die hem in die brief was gegeven voor het herstel van de gebreken in verzuim is geraakt, ook indien [eisers] op 21 december 2011 heeft medegedeeld dat hij met
[gedaagde] wilde stoppen wat betreft de voltooiing van de woning door [gedaagde].
[eisers] was daarom bevoegd de overeenkomst op 4 april 2011 te ontbinden. Door [gedaagde] is niets concreet aangevoerd ten betoge dat de tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis die ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.10. Door de ontbinding zijn partijen bevrijd van hun verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. [eisers] hoeft het resterende gedeelte van de aanneemsom niet te betalen en [gedaagde] hoeft de verbouwing niet af te maken. Voorts zijn door de ontbinding van de aannemingsovereenkomst tussen partijen verbintenissen ontstaan tot ongedaanmaking van reeds ontvangen prestaties. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling van de aanbetalingen op de aanneemsom aan [eisers] en dat, omgekeerd, [eisers] gehouden is de werkelijke waarde van het geleverde werk te vergoeden aan [gedaagde].
4.11. [eisers] heeft aan de hand van de genoemde rapporten van EFF Bouwpathologie en
[betrokkene] voldoende gemotiveerd gesteld dat de herstelkosten de waarde van het door [gedaagde] geleverde werk overtreffen en dat hij daarom geen vergoeding aan [gedaagde] hoeft te betalen voor diens werk. Daardoor blijft over de ongedaanmakingsverbintenis aan de zijde van [gedaagde] tot terugbetaling van de door [eisers] voldane aanbetalingen van in totaal € 27.871,36 op de aanneemsom. Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter dit deel van het gevorderde zal toewijzen zodat dit in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
4.12. Naast terugbetaling van hetgeen reeds is betaald, vordert [eisers] ook vergoeding van schade die volgens hem het gevolg is van de tekortkoming van [gedaagde], te weten de kosten van een onderzoek naar een gaslek ad € 119,10, de huur van een container voor de rommel ad € 215,00, voorts de kosten van een metselbedrijf ad € 327,25 en zijn eigen omzetverlies ter waarde van € 1.320,00. Ten aanzien van die posten is voor toewijzing in kort geding echter onvoldoende duidelijk of en in hoeverre die verband houden met de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Daarvoor is een nadere onderbouwing en bewijslevering nodig, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.13. Als vergoeding van buitengerechtelijke kosten vordert [eisers] € 1.437,92 inclusief BTW, zijnde de kosten van EFF EFF Bouwpathologie voor het door haar verrichte onderzoek op 28 januari 2011 en het opstellen van haar onderzoeksrapport van 4 maart 2011, alsmede € 398,65 voor het onderzoek dat [betrokkene] heeft verricht en de kosten van de eerdere gemachtigde van [eisers] ten bedrage van € 743,75 inclusief BTW. In totaal aan buitengerechtelijke kosten derhalve een bedrag van € 2.580,32.
4.14. De kosten van EFF Bouwpathologie ad € 1.437,92 en die van [betrokkene] ten bedrage van € 398,65 kunnen in beginsel worden toegewezen, evenwel niet als buitengerechtelijke kosten maar als vermogensschade. Het betreft hier expertisekosten en die vallen als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid onder de reikwijdte van artikel 6:96, tweede lid sub b BW, mits het redelijke kosten zijn. [eisers] heeft de nota’s van EFF Bouwpathologie en [betrokkene] overgelegd en gesteld noch gebleken is dat die niet redelijk zijn.
4.15. Wat betreft het gevorderde bedrag van € 743,75 ter zake van kosten van de eerste gemachtigde van [eisers], heeft te gelden dat dit gedeelte van het gevorderde onvoldoende aannemelijk is bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing daarvan. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
4.16. Resumerend ligt voor toewijzing gereed het bedrag van € 27.871,36 ter uitvoering van de ongedaanmakingsverbintenis en ten titel van vermogensschade de expertisekosten ad € 1.437,92 en € 398,65, in totaal derhalve een bedrag groot € 29.707,93. [eisers] heeft onweersproken aangevoerd een spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde te hebben en de voorzieningenrechter is op grond van hetgeen over en weer is aangevoerd bovendien van oordeel dat het belang van [eisers] bij toewijzing daarvan – zodat hij daarmee het herstel en de sloop van het werk van [gedaagde] kan financieren – groter is dan het belang van [gedaagde] om thans nog niet te hoeven (terug)betalen. Nu de hoofdvordering als voldoende spoedeisend is aan te merken, is de proceseconomie ermee gebaat dat in dit kort geding ook over de nauw daarmee verwante nevenvorderingen – € 1.437,92 respectievelijk € 398,65 – wordt beslist. De wettelijke rente is, als niet afzonderlijk bestreden, toewijsbaar vanaf 4 april 2011.
4.17. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,33
- griffierecht 588,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.504,33
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 29.707,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 april 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.504,33,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A van der Pol en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 12 mei 2011.