ECLI:NL:RBARN:2011:BQ5604

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/105
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 mei 2011 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van Biodent B.V. tegen mr. [naam kantonrechter]. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 12 april 2011, een dag na de zitting op 11 april 2011, waar verzoekster meende dat de kantonrechter uitlatingen had gedaan die duidden op vooringenomenheid. De rechtbank verklaarde verzoekster ontvankelijk in haar verzoek, maar wees het verzoek af. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen die de gewraakte rechter zou hebben gedaan niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te stellen dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook de juridische context in acht nam. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 11/105
Beschikking van 12 mei 2011
in de zaak van
Biodent B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
verzoekster tot wraking,
vertegenwoordigd door [persoon X]
tegen
mr. [naam kantonrechter], in haar hoedanigheid van kantonrechter.
1. De procedure
1.1. Bij schrijven van 12 april 2011 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [naam kantonrechter]
1.2. Bij schrijven van 20 april 2011 heeft mr. [naam kantonrechter] aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft zij haar zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Bij schrijven van 3 mei 2011 heeft verzoekster gereageerd op het schriftelijke verweer.
1.4 Op 12 mei 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Namens verzoekster is dhr. [persoon X] verschenen. Mr. [naam kantonrechter] heeft in genoemd schrijven van 20 april 2011 te kennen gegeven geen prijs te stellen te worden gehoord en aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [naam kantonrechter] als kantonrechter inzake de procedure [nummer], tussen verzoekster en [naam BV] B.V.
2.2 Verzoekster heeft aan haar verzoek onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoekster heeft mr. [naam kantonrechter] tijdens de zitting van 11 april 2011 aangegeven dat zij begrip heeft voor [naam BV] B.V. om niet mee te werken aan de verkoop van de meubels zoals in het arbitraal vonnis is bepaald. Voorts heeft mr. [naam kantonrechter] volgens verzoekster tijdens deze zitting aangegeven dat verzoekster zich niet druk moest maken over € 1.000, dat ze kon instemmen met het in de brand steken van de meubels, dat zij de vorderingen van verzoekster zou gaan afwijzen en dat er geen wettelijke basis voor de vorderingen bestaat. Gelet op deze opmerkingen is verzoekster van mening dat mr. [naam kantonrechter] jegens haar vooringenomen is.
2.3 Mr. [naam kantonrechter] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Zij betwist dat ze de uitlatingen heeft gedaan die verzoekster haar verwijt. Mr. [naam kantonrechter] geeft in haar reactie aan dat zij partijen heeft voorgehouden dat een minnelijke regeling voor beiden een welkome uitkomst zou kunnen zijn. Voorts heeft zij aangegeven dat ze aan het einde van de zitting heeft meegedeeld dat ze nog niet wist hoe de zaak zou moeten worden beslist en dat de vorderingen van verzoekster niet aansluiten bij de wet.
3. De beoordeling
3.1 Gelet op artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De rechtbank constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoekster op de comparitiezitting van 11 april 2011 bekend zijn geworden. Verzoekster heeft een dag later, op 12 april 2011, een wrakingsverzoek op grond van die feiten en omstandigheden ingediend. Nu een relatief korte periode van één dag is verstreken tussen de behandeling ter zitting en het indienen van het wrakingsverzoek en verzoekster desgevraagd heeft aangegeven dat zij deze tijd nodig had om over het verzoek na te denken en het op papier te zetten, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend. De rechtbank verklaart verzoekster dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
3.2 Gelet op artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4 Uit de zittingsaantekeningen van 11 april 2011 blijkt niet dat, zoals verzoekster heeft gesteld en mr. [naam kantonrechter] heeft weersproken, mr. [naam kantonrechter] heeft gezegd dat zij begrip heeft voor de situatie van [naam BV]. Maar ook al zou mr. [naam kantonrechter] dit wel hebben gezegd, dan nog is deze uitlating op zichzelf onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat mr. [naam kantonrechter] jegens verzoekster vooringenomen is.
3.5 Uit de zittingsaantekeningen blijkt evenmin dat mr. [naam kantonrechter] heeft gezegd dat zij de vorderingen van verzoekster zou gaan afwijzen. Wel staat beschreven dat mr. [naam kantonrechter] heeft gezegd dat de vorderingen zoals die nu zijn komen te luiden niet aansluiten op de wet. Uit deze constatering, welke juridisch van aard is, blijkt geen schijn van partijdigheid. Temeer niet nu mr. [naam kantonrechter] voorafgaand aan deze opmerking heeft gezegd dat zij nog niet wist hoe de beslissing in deze zaak zou komen te luiden, hetgeen door verzoekster ter zitting ook is erkend. Bijkomende feiten en omstandigheden waaruit enige schijn van partijdigheid kan worden afgeleid zijn niet aangevoerd.
3.6 Nu ook overigens de klachten van verzoekster slechts stellingen en veronderstellingen bevatten, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit vooringenomenheid van mr. [naam kantonrechter] of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor zijn af te leiden, moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well (voorzitter), L.B.M. Klein Tank en W.J. Vierveijzer in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.C.C. van den Bosch en in openbaar uitgesproken op 12 mei 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.