ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3913
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Cessie van toekomstige vorderingen niet rechtsgeldig door onbekendheid gedaagde
In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter J.W.M. Tromp op 29 april 2011, gaat het om de rechtsgeldigheid van een cessie van vorderingen door Lindorff Purchase B.V. aan de gedaagde partij. Lindorff stelt dat er een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden van toekomstige vorderingen die voortvloeien uit overeenkomsten die in de toekomst met klanten worden aangegaan. De kantonrechter oordeelt echter dat de cessie niet rechtsgeldig is, omdat de gedaagde partij op het moment van het opmaken van de akte van cessie niet bekend was als toekomstige schuldenaar. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 3:94 lid 1 en artikel 3:97 van het Burgerlijk Wetboek, die stellen dat de toekomstige schuldenaar bekend moet zijn bij het opmaken van de akte van cessie.
De procedure begon met een tussenvonnis op 28 januari 2011, waarin Lindorff de gelegenheid kreeg om haar standpunt nader toe te lichten. In de verdere beoordeling van het geschil heeft de kantonrechter vastgesteld dat Lindorff niet kan aantonen dat aan de vereisten voor een rechtsgeldige cessie is voldaan. De kantonrechter wijst de vordering van Lindorff af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij zijn begroot op € 250,- aan salaris voor de gemachtigde. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Dit vonnis benadrukt het belang van de vereisten voor cessie, met name de noodzaak dat de schuldenaar bekend moet zijn op het moment van de cessie. De uitspraak heeft implicaties voor de praktijk van cessie van toekomstige vorderingen, waarbij zorgvuldigheid geboden is in de opmaak van de akte van cessie en de bekendheid van de schuldenaar.