ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3913

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
676555 - CV EXPL 10-2705
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie van toekomstige vorderingen niet rechtsgeldig door onbekendheid gedaagde

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter J.W.M. Tromp op 29 april 2011, gaat het om de rechtsgeldigheid van een cessie van vorderingen door Lindorff Purchase B.V. aan de gedaagde partij. Lindorff stelt dat er een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden van toekomstige vorderingen die voortvloeien uit overeenkomsten die in de toekomst met klanten worden aangegaan. De kantonrechter oordeelt echter dat de cessie niet rechtsgeldig is, omdat de gedaagde partij op het moment van het opmaken van de akte van cessie niet bekend was als toekomstige schuldenaar. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 3:94 lid 1 en artikel 3:97 van het Burgerlijk Wetboek, die stellen dat de toekomstige schuldenaar bekend moet zijn bij het opmaken van de akte van cessie.

De procedure begon met een tussenvonnis op 28 januari 2011, waarin Lindorff de gelegenheid kreeg om haar standpunt nader toe te lichten. In de verdere beoordeling van het geschil heeft de kantonrechter vastgesteld dat Lindorff niet kan aantonen dat aan de vereisten voor een rechtsgeldige cessie is voldaan. De kantonrechter wijst de vordering van Lindorff af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij zijn begroot op € 250,- aan salaris voor de gemachtigde. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dit vonnis benadrukt het belang van de vereisten voor cessie, met name de noodzaak dat de schuldenaar bekend moet zijn op het moment van de cessie. De uitspraak heeft implicaties voor de praktijk van cessie van toekomstige vorderingen, waarbij zorgvuldigheid geboden is in de opmaak van de akte van cessie en de bekendheid van de schuldenaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 676555 \ CV EXPL 10-2705 \ 303/aep
uitspraak van 29 april 2011
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Lindorff Purchase B.V., voorheen genaamd Transfair Purchase B.V.
gevestigd te Zwolle
eisende partij
gemachtigde M.G. de Jong
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. H.A. Schenke
Partijen worden hierna Lindorff en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 januari 2011;
- de akte houdende uitlaten cessie van Lindorff;
- de antwoordakte, met productie, van [gedaagde partij].
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 28 januari 2011.
Lindorff is bij dat tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om haar standpunt, inhoudende dat sprake is van een rechtsgeldige cessie, nader toe te lichten met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3:94 en 3:97 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.2. Lindorff heeft haar standpunt vervolgens als volgt toegelicht. Er is volgens haar geen sprake van stille cessie als bedoeld in artikel 3:94 lid 3 BW. Het gaat om overdracht van toekomstige vorderingen van nog niet bestaande rechtsverhoudingen in overeenstemming met de artikelen 3:97 en 3:94 lid 1 BW. Aan de vereisten voor een rechtsgeldige cessie is voldaan, omdat een akte van cessie is opgemaakt en mededeling van de cessie is gedaan aan [gedaagde partij]. De overdracht van toekomstige vorderingen is bewust niet beperkt tot toekomstige vorderingen uit reeds bestaande rechtsverhoudingen, zodat ook vorderingen die voortvloeien uit overeenkomsten die in de toekomst met klanten worden aangegaan worden overgedragen. Daarmee wordt voorkomen dat Lindorff en T-Mobile telkens opnieuw een overeenkomst en akte van cessie moeten opmaken om vorderingen die T-Mobile op klanten verkrijgt aan Lindorff over te dragen, aldus nog steeds Lindorff.
2.3. De kantonrechter overweegt als volgt.
Lindorff grondt haar vordering nadrukkelijk niet op artikel 3:94 lid 3 BW, waarin de stille cessie is geregeld, en heeft daartoe dan ook geen rechtsfeiten aangevoerd. Of sprake is van stille cessie hoeft dus niet te worden beoordeeld.
Lindorff stelt zich op het standpunt dat sprake is van een rechtsgeldige cessie op de voet van de artikelen 3:94 lid 1 juncto 3:97 BW. [gedaagde partij] heeft zich daartegen verweerd.
2.4. Toekomstige goederen, waaronder vorderingen op naam waar het hier om gaat, kunnen op grond van artikel 3:97 BW bij voorbaat worden geleverd. Uitzonderingen op deze regel worden hier buiten beschouwing gelaten, omdat die in deze zaak niet van toepassing zijn. Voor levering van vorderingen op naam op de voet van artikel 3:94 lid 1 BW is een daartoe bestemde akte vereist, alsmede mededeling van de inhoud van die akte tot levering aan de schuldenaar van de geleverde vordering. De omstandigheid dat de overdracht van de vordering pas is voltooid als de akte is opgemaakt en de mededeling van de inhoud van die akte aan de schuldenaar is gedaan, leidt ertoe dat cessie van toekomstige vorderingen beperkt is tot die gevallen waarin de toekomstige schuldenaar reeds bekend is bij het opmaken van de akte van cessie.
In het geval van [gedaagde partij] is de akte van cessie opgemaakt vóórdat hij de overeenkomst met T-Mobile waaruit de vordering voortvloeit sloot. Hij was dus op dat moment niet bekend als schuldenaar.
2.5. Uit het voorgaande volgt reeds dat geen sprake is van een rechtsgeldige cessie op de voet van artikel 3:94 lid 1 BW juncto artikel 3:97 BW. Of aan de overige vereisten voor rechtsgeldige cessie is voldaan, zoals het vereiste van voldoende bepaalbaarheid van de vordering in de akte van cessie, hoeft daarom niet meer te worden beoordeeld.
2.6. Lindorff heeft dus geen vorderingsrecht jegens [gedaagde partij] uit hoofde van de met T-Mobile gesloten overeenkomst. De vordering moet dan ook worden afgewezen.
Lindorff wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
3. De beslissing
De kantonrechter
wijst de vordering af;
veroordeelt Lindorff in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op € 250,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2011.