ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3367

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4486 WET 67
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 3 mei 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij drie gelijktijdig te behandelen beroepsprocedures tegen beslissingen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De verzoeker had bezwaren geuit tegen de gelijktijdige behandeling van zijn zaken en het afwijzen van zijn verzoek om uitstel van de zitting. Hij stelde dat deze beslissingen duidden op partijdigheid van de behandelend rechter. De rechtbank oordeelde dat de juistheid van de beslissing om de zaken gelijktijdig te behandelen en het verzoek om uitstel niet door middel van een wrakingsverzoek kan worden aangevochten, maar alleen via een hoger beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die duidden op vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De klachten van de verzoeker waren voornamelijk gericht tegen de beslissing van de rechter om geen uitstel te verlenen, maar de rechtbank stelde vast dat het enkele feit dat de rechter in het nadeel van de verzoeker had beslist, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
procedurenummers: 10/4486 WET 67, 10/3709 WET 67 en 10/3055 WET 67
Beschikking van 3 mei 2011
in de zaak van
[naam]
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
bijgestaan door [naam]
tegen
mr. [rechter],
in zijn hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 maart 2011;
- het schriftelijke verweer van mr. [rechter] van 28 maart 2011, en
- de schriftelijke reactie van verzoeker van 20 april 2011.
1.2 Op 26 april 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Mr. [rechter] heeft in genoemd schrijven van 28 maart 2011 laten weten niet te zullen verschijnen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [rechter] als rechter in de zaken tussen verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verder: UWV).
2.2 Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft drie beroepsprocedures gestart tegen beslissingen van het UWV. Deze procedures zouden door de rechtbank gelijktijdig worden behandeld op de zitting van 30 maart 2011. Het verzoek om deze zitting uit te stellen is door mr. [rechter] afgewezen. Ook het verzoek om de zaken niet gelijktijdig te behandelen, is afgewezen. Door aldus te handelen, is er volgens verzoeker sprake van partijdigheid van mr. [rechter].
2.4 Mr. [rechter] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2 De klachten van verzoeker zijn in wezen gericht tegen de beslissing van mr. [rechter] om geen uitstel te verlenen voor de zitting die gepland was op 30 maart 2011, waarop de drie zaken van verzoeker gelijktijdig zouden worden behandeld. De juistheid van die beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat mr. [rechter] bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Uit het enkele feit dat mr. [rechter] in het nadeel van verzoeker heeft beslist, kan dat niet volgen. Bij gebreke van zodanige feiten en omstandigheden moet het verzoek worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well, P.J. Wiegman en
L.B.M. Klein Tank in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.