ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3113

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
210812
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Beens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor gebrekkig fietspad na ongeval fietser

In deze zaak vordert eiser, een fietser, schadevergoeding van Waterschap Rivierenland na een ongeval op 28 juli 2009, waarbij hij ten val kwam op een fietspad dat volgens hem gebrekkig was. Eiser stelt dat de gebreken, veroorzaakt door boomwortels die het wegdek hebben opgedrukt, gevaarlijk waren en dat het waterschap als wegbeheerder aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een eerdere verwijzing van de kantonrechter en heeft de feiten en omstandigheden rondom het ongeval onderzocht. Eiser heeft getuigenverklaringen overgelegd die de gebrekkige staat van het fietspad bevestigen, terwijl het waterschap betwist dat er sprake was van ernstige gebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het waterschap de bewijslast heeft om aan te tonen dat eiser onvoorzichtig heeft gereden, terwijl eiser moet bewijzen dat het fietspad niet voldeed aan de eisen van veiligheid. De rechtbank heeft beide partijen opgedragen bewijs te leveren en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F. Beens op 13 april 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 210812 / HA ZA 11-67
Vonnis van 13 april 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. Verbeeke te Rotterdam,
tegen
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en het waterschap genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 15 december 2010 van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel, waarbij de zaak is verwezen naar de sector civiel recht van deze rechtbank
- de antwoordakte van het waterschap van 16 februari 2011.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Het waterschap is wegbeheerder van het fietspad dat parallel loopt aan de A27 te [woonplaats].
2.2 [eiser] reed op 28 juli 2009 met zijn racefiets op dit fietspad, komende vanaf de [brug] en gaande in de richting van [woonplaats]. [eiser] is hierbij ten val gekomen.
2.3 De heer L. [betrokkene] reed op dat moment in een auto en was getuige van het ongeval. In een schriftelijke verklaring van 6 november 2009 heeft [betrokkene] hierover het volgende verklaard:
“Ik reed op de rotonde aan de oostkant van de A27 en zag de heer [eiser] vallen met de fiets. Ik heb de auto gelijk in de berm gezet en ben naar hem toe gerend. De heer [eiser] was goed gehavend en bloedde aan handen been knie en armen. Het wegdek was in zeer slechte staat, gewoon gevaarlijk om overheen te fietsen. We hebben de politie opgebeld en die was vrij snel ter plaatse. De heer [eiser] is toen naar huis gegaan. De kleding en de fiets en de heer [eiser] waren goed beschadigd.”
2.4 [betrokkene] heeft in een e-mail van 16 november 2010 aan de gemachtigde van [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“Toen de heer [eiser] gevallen was met de fiets zaten er flinke hobbels van tussen de 5 en 10 cm hoog met scheuren er in van minimaal 5cm breed die veroorzaakt waren door boomwortels die onder de weg door groeide. (…) Ik heb de heer [eiser] zien vallen en hem eerste hulp geboden en de politie gealarmeerd. De twee agenten vonden de weg ook in zeer slechte staat.”
2.5 In een naar aanleiding van het ongeval door [betrokkene 2] van de politie [woonplaats] opgemaakte rapportage staat onder meer het volgende:
“Betrokkene [eiser] reed op zijn fiets over het fietspad gelegen naast de [brug]-oostzijde in de richting van [woonplaats].
In de slingerbocht die dit fietspad maakt staan bomen. Van deze bomen zijn de wortels onder het fietspad gegroeid waardoor het fietspad op enkele plaatsen over de gehele breedte is opgedrukt. Fietsers die vanaf de [brug] het fietspad afrijden hebben ernstig hinder van deze oneffenheid in het wegdek.
Tengevolge van deze oneffenheid kwam betrokkene [eiser] met zijn fiets ten val. Betrokkene [eiser] raakte hierdoor gewond. De fiets en de kleding van betrokkene [eiser] werden door de val ernstig beschadigd.
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor onderhoud van het wegdek ter plaatse (info gemeente [woonplaats]). E.e.a. zal aan betrokkene [eiser] worden doorgegeven zodat deze Waterschap Rivierenland aansprakelijk kan stellen voor de geleden schade.“
2.6 In een door de directie Veiligheid, afdeling Wegen, cluster Wegbeheer van het waterschap opgemaakt rapport, getiteld “visuele weginspectie t.b.v. verkeersveiligheid District West” over de periode juli tot en met augustus 2009, staat voor zover van belang het volgende:
“Visuele weginspectie (…)
De visuele weginspectie (…) heeft ten doel om op structurele wijze kleine gebreken op te sporen en vast te leggen, die in het lopende begrotingsjaar moeten worden gerepareerd. De belangrijkste aspecten die hierbij een rol spelen zijn een verminderde verkeersveiligheid en berijdbaarheid, het behoud van structurele waarde van de wegconstructie en het minimaliseren van risico’s in het kader van aansprakelijkheidsstelling.
Schadebeeld
In dit kader gaat het uitsluitend om schade die voor de weggebruiker verkeersonveilige situaties kan veroorzaken, te denken valt aan:
a. ernstige scheurvorming
b. gaten of verzakkingen (…)”
In het rapport staat verder dat wegen in de categorie fiets- en bromverkeer 2x per 8 weken dienen te worden geïnspecteerd. Ook staat in het rapport dat inspecteur [betrokkene 3] op 6 juli 2009 voornoemd fietspad heeft geïnspecteerd. Uit het rapport blijkt niet dat bij deze inspecties bijzonderheden zijn geconstateerd, zoals (ernstige) scheurvorming, gaten of verzakkingen.
2.7 In opdracht van het waterschap is het wegdek van het fietspad ter plaatse van de ongevalslocatie op 6 augustus 2009 met koud asfalt uitgevlakt. Vervolgens is het wegdek in week 33/34 van 2009 volgens gepland onderhoud gerepareerd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het waterschap zal veroordelen tot betaling van € 515,51, alsmede € 3.000,00 bij wijze van voorschot op de door hem geleden letselschade, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van het waterschap in de proceskosten.
3.2. Het waterschap voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het waterschap op grond van artikel 6:174 BW jegens hem aansprakelijk is voor de door hem ten gevolge van het ongeval van 28 juli 2009 geleden schade. [eiser] stelt dat het fietspad ernstige gebreken vertoonde doordat boomwortels onder het fietspad het wegdek hebben opgedrukt en daarin scheuren hebben veroorzaakt. Het waterschap heeft als wegbeheerder niet tijdig voor herstel van het fietspad zorg gedragen. Kort voor het ongeval van [eiser] zijn meerdere fietsers op dit fietspad op dezelfde wijze ten val gekomen. Uit verklaringen van de heer [betrokkene A] en mevrouw [betrokkene A] blijkt dat zij op respectievelijk 28 juni 2009 en 19 juli 2009 ten val zijn gekomen. [betrokkene A] verklaart dat sprake is van “ophoging van het asfalt” van circa “5 tot 6 centimeter hoog en vrij abrupt, dus niet gelijkmatig oplopend”. Volgens [betrokkene B] is zij “ten val gekomen door een omhoog gekomen boomwortel in het wegdek”. [betrokkene], die getuige was van het ongeval van [eiser], heeft verklaard dat er in het fietspad “flinke hobbels” zaten “van tussen de 5 en 10 cm hoog met scheuren er in van minimaal 5cm breed”. Uit de politierapportage van [betrokkene 2] blijkt dat het fietspad “op enkele plaatsen over de gehele breedte is opgedrukt” en dat fietsers “ernstig hinder [hebben] van deze oneffenheid in het wegdek”.
4.2 Het waterschap betwist dat het fietspad destijds de door [eiser] gestelde gebreken vertoonde en dat [eiser] als gevolg daarvan ten val is gekomen. Uit de overgelegde foto’s blijkt slechts van glooiend verlopende hoogteverschillen die geen gevaarlijke situatie opleveren voor een normale fiets zonder versnellingen en een gebruikelijke bandenmaat. Volgens het waterschap heeft hij het fietspad op 6 juli 2009 nog gecontroleerd. Rapporteur [betrokkene 3] heeft op die dag ter plaatse van het ongeval geen ernstige gebreken aan het fietspad geconstateerd. In dit verband heeft het waterschap bij de comparitie erop gewezen dat het 600 kilometer weg onder zijn beheer heeft, welke het niet elke dag kan controleren. Jaarlijks wordt aan de hand van de inspecties nagegaan welke wegen onderhoud behoeven en vervolgens wordt een (budget)planning gemaakt ten behoeve van het uit te voeren onderhoud. Het waterschap heeft zich verder beroepen op eigen schuld van [eiser]. [eiser] had bij het berijden van het fietspad met zijn racefiets meer voorzichtigheid dienen te betrachten. Het waterschap betwist verder dat [eiser] ten gevolge van het ongeval (letsel)schade heeft geleden.
4.3 De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 6:174 lid 1 BW volgt als hoofdregel dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat deze aansprakelijkheid bij openbare wegen rust op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert.
Bij de eisen als bedoeld in art. 6:174 lid 1 gaat het om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen (vgl. HR 15 juni 2001, nr. C99/350, LJN AB2149, NJ 2002/336 en HR 20 oktober 2000, nr. C99/004, LJN AA7686, NJ 2000/700). Daarbij spelen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1380), gedragsnormen als veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol. De omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, staat niet in de weg aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan bedoelde eisen voldoet en derhalve gebrekkig is in de zin van art. 6:174 lid 1 (vgl. de genoemde uitspraak van 20 oktober 2000). Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand hangt immers af van verschillende omstandigheden, waaronder de aard van de opstal (bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk gebouw of werk of een gesloten huis of werk op besloten terrein, vgl. Parl. Gesch. Boek 6, blz. 755), de functie van de opstal, de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden (vgl. HR 17 november 2000, nr. C99/016, LJN AA8364, NJ 2001/10). Voorts dient in aanmerking te worden genomen de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar (vgl. de genoemde uitspraak van 15 juni 2001), alsmede, zo kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 756), de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust mede betekenis toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1394, met betrekking tot de eveneens op art. 6:174 berustende aansprakelijkheid van een wegbeheerder).
Vorenbedoelde gezichtspunten begrenzen de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174; de wetgever heeft immers een te ruime aansprakelijkheid van de bezitter willen voorkomen door bepaalde begrenzingen die in afdeling 6.3.1 aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad worden gesteld, ook te laten gelden voor de onderhavige aansprakelijkheid (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1378-1379). Van een op de bezitter van een zaak rustende garantienorm is dan ook geen sprake (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1380).
Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (HR 17 december 2010, LJN BN6236, RvdW 2011, 7, rov. 4.4.3 en 4.4.4).
4.4 Uitgaande van voornoemd beoordelingskader is het de rechtbank vooralsnog niet duidelijk of het fietspad ten tijde van het ongeval van [eiser] op 28 juli 2009 voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Kort gezegd stelt [eiser], onder verwijzing naar een aantal verklaringen, dat ten tijde van het hem overkomen ongeval sprake was van ernstige scheurvorming in het wegdek van het fietspad. Van deze ernstige scheurvorming zou reeds sprake zijn geweest op 28 juni 2009, de dag waarop [betrokkene A] op het fietspad ten val is gekomen. Ook [betrokkene B] zou hierdoor op 19 juli 2009 ten val zijn gekomen. Het waterschap heeft gemotiveerd betwist dat ten tijde van het ongeval van [eiser], dan wel in de periode daaraan voorafgaand sprake was van ernstige scheurvorming. Het waterschap heeft erop gewezen dat haar rapporteur [betrokkene 3] op 9 juli 2009 geen noemenswaardige gebreken heeft geconstateerd. Bovendien behoefde het waterschap in de gegeven omstandigheden de gesteldheid van het fietspad niet frequenter te controleren dan zij feitelijk heeft gedaan, aldus het waterschap.
Aldus is onduidelijk of het fietspad op 28 juli 2009 (en de periode daaraan voorafgaand) gebreken vertoonde, en zo ja, wat de aard en de ernst van deze gebreken was.
4.5 Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat het fietspad ten tijde van het ongeval op 28 juli 2009 gebrekkig was in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW. [eiser] zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat het fietspad langs de A27 in de richting van [woonplaats] op 28 juli 2009 niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Bij deze bewijslevering kunnen alle gezichtspunten zoals genoemd in de hiervoor geciteerde overwegingen uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010 aan de orde komen.
4.6 Op het waterschap rust de bewijslast van haar stelling dat sprake is van eigen schuld van [eiser]. In dit kader is met name van belang of [eiser] in de gegeven omstandigheden met zijn racefiets te hard, dan wel anderszins onvoorzichtig heeft gereden. Het waterschap zal hiervan bewijs worden opgedragen.
4.7 Beide partijen zijn met één of meer bewijsopdrachten belast. Uit oogpunt van proceseconomie zal de bewijslevering ten aanzien van alle bewijsopdrachten aan beide zijden in zowel de enquête als de contra-enquête - afhankelijk van het aantal getuigen - zoveel mogelijk tijdens één zitting plaatsvinden, waarbij de getuigen gelijktijdig over beide bewijsopdrachten zullen worden ondervraagd.
4.8 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 draagt [eiser] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat het fietspad langs de A27 in de richting van [woonplaats] op 28 juli 2009 niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen,
5.2 draagt het waterschap op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eiser] in de gegeven omstandigheden met zijn racefiets te hard, dan wel anderszins onvoorzichtig heeft gereden,
5.3 bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 april 2011 voor opgave door partijen van de van de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen in de maanden juni tot en met augustus 2011, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.3 bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.F. Beens in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.4 bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken die zij nog in het geding wensen te brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.5 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.