zaaknummer / rolnummer: 205081 / HA ZA 10-1737
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE OPENBARE ONDERWIJSINSTELLING HET PALLAS ATHENE,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Veenhoff te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Pallas genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 17 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] zat in het schooljaar 2009/2010 in de zesde klas VWO van het Pallas.
2.2 In het kader van het schoolexamen heeft [eiser] op 10 februari 2010 een toets schrijfvaardigheid Nederlands gemaakt. De docent Nederlands van [eiser], [betrokkene 1], heeft de toets beoordeeld en [eiser] daarvoor een 4,4 gegeven. [eiser] was het daarmee niet eens. Na discussie met [eiser] en zijn ouders heeft de schoolleiding van het Pallas besloten de toets opnieuw te laten beoordelen door [betrokkene 2], een andere docent Nederlands van het Pallas. De herbeoordeling heeft ertoe geleid dat het cijfer voor de toets is vastgesteld op een 4.7.
2.3 [eiser] heeft vervolgens op 31 maart 2010 overeenkomstig het examenreglement bezwaar gemaakt bij de examencommissie. Bij brief van 19 april 2010 heeft de rector van het Pallas, Dr. [betrokkene 3], namens de examencommissie aan [eiser] bericht dat tot op die datum geen inhoudelijke gronden voor het bezwaar zijn aangevoerd en dat bij gebreke van toezending daarvan voor 1 mei 2010 de commissie de brief van 31 maart 2010 als afgehandeld beschouwt.
2.4 [eiser] heeft vervolgens op 12 mei 2010 op instigatie van de bestuursrechter bij wie hij een procedure aanhangig had gemaakt, op grond van het examenreglement beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep. De commissie heeft bij uitspraak van 14 mei 2010 het beroep ongegrond verklaard.
2.5 [eiser] is voor het eindexamen geslaagd. Blijkens de eindexamenlijst gedateerd 1 juli 2010 heeft [eiser] voor het schoolexamen Nederlands een 5,5 behaald en voor het centraal examen een 7,3, waarmee het eindcijfer Nederlands op een 6 is uitgekomen. Voor de overige vakken heeft hij zessen en zevens gehaald, met uitzondering van wiskunde B waarvoor hij een 5 heeft gehaald. Het cijfer voor het schoolexamen Nederlands is blijkens de cijferlijst van het schoolexamen geresulteerd uit achtereenvolgens een 6,0, 6,2, 4,7, 4,3 en 7,0.
2.6 [eiser] heeft op 24 november 2010 een klacht tegen [betrokkene 1] ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie onderwijs. Bij uitspraak van 3 februari 2010 zijn de klachten grotendeels ongegrond verklaard.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert -kort samengevat- veroordeling van het Pallas tot medewerking in samenspraak met de Inspecteur van het Voortgezet Onderwijs aan herbeoordeling van de toets door een door de inspecteur aan te wijzen onafhankelijke beoordelaar, een en ander op straffe van een dwangsom en tot het doorgeven van de uitkomst van de beoordeling aan de bevoegde instantie indien die uitkomst hoger is dan het huidige cijfer 4,7.
3.2. Pallas voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een evident onzorgvuldige beoordeling van de toets schrijfvaardigheid Nederlands, zowel inhoudelijk als formeel. Vooropgesteld moet worden dat het bij het toekennen van een cijfer gaat om een vakdeskundige beoordeling van het kennen en/of kunnen van een examenkandidaat die in een geval als dit in principe aan de desbetreffende vakdocent is voorbehouden. De rechter zal zich uiterst terughoudend op moeten stellen in een beoordeling van die vakdeskundige beoordeling. In overeenstemming met hetgeen in de rechtspraak in dit soort gevallen wordt aangenomen is er slechts plaats voor ingrijpen wanneer sprake is van een apert onzorgvuldige beoordeling, bijvoorbeeld blijkend uit een of meer evident grove fouten, danwel indien duidelijk is dat de beoordeling op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of de beoordeling duidelijk ongelijk is bij gelijke prestaties (o.a. Pres. Rb Haarlem 17 september 1991 KG 1991, 361, Pres. Rb Arnhem 3 september 1998 KG 1998,281 en Vzgr. Rb Roermond 5 september 2005 LJN: AU1994). Alleen onder die omstandigheden kan sprake zijn van onrechtmatig handelen.
4.2 Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling kan niet gezegd worden dat die apert onzorgvuldig is. Tussen partijen is niet in geschil dat de toets een tamelijk groot aantal taal- en spellingsfouten bevat. Over hoeveel precies lopen de meningen enigszins uiteen, maar dat het er ongeveer 30 zijn is niet in geschil. Over de juistheid van de beoordeling daarvan is verder ook geen geschil. In ieder geval heeft [eiser] geen inhoudelijke argumenten aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de beoordeling op dit punt apert onzorgvuldig is geweest, noch in de dagvaarding noch in productie 10 daarbij, waarin de inhoudelijke bezwaren uiteengezet zijn. Wat de overige bezwaren tegen de inhoudelijke beoordeling betreft geldt allereerst het volgende. Het gaat hier om een toets schrijfvaardigheid Nederlands waarbij het onder andere gaat om inhoud, opbouw, taalgebruik en gebruik van documentatie. De beoordeling van (die elementen van) zo’n toets kan niet aan de hand van exacte maatstaven plaatsvinden. In de aard van zo’n toets -in wezen het schrijven van een opstel- ligt besloten dat de beoordeling voor een belangrijk deel zal moeten berusten op intuïtief inzicht van de beoordelaar op grond van zijn vakdeskundigheid. Het zal zich bij een beoordeling van dergelijk werk dan ook niet licht kunnen voordoen dat de beoordeling apert onjuist te noemen valt, ook al is verschil van mening over de waarde mogelijk. In dat licht bezien kan geen enkele van de in productie 10 aangevoerde inhoudelijke bezwaren de conclusie wettigen dat sprake is van een apert onzorgvuldige beoordeling, noch van evident grove fouten daarin. Bij die stand van zaken is er in dit opzicht geen grond voor een herbeoordeling zoals gevorderd.
4.3 Wat betreft de formele kant heeft [eiser] in de eerste plaats aangevoerd dat [betrokkene 2] bij de tweede beoordeling de eerdere beoordeling door [betrokkene 1] erbij heeft gehad. Volgens [eiser] stonden de beoordelingsaantekeningen van [betrokkene 1] bijgeschreven op de toets die [betrokkene 2] ter beoordeling voorgelegd heeft gekregen, zodat [betrokkene 2] er niet onbevangen naar heeft kunnen kijken. Het Pallas heeft als productie 4 bij antwoord een kopie overgelegd van de toets. Daarop staan alleen de taalfouten aangestreept voorzien van cijfers in de marge en ontbreekt verder elk commentaar. Het beoordelend commentaar van [betrokkene 1] stond op een apart vel. Volgens het Pallas heeft [betrokkene 2] voor de herbeoordeling alleen de toets met de aangestreepte taalfouten onder ogen gehad en niet het aparte vel met het commentaar van [betrokkene 1]. [eiser] stelt zich daartegenover op het standpunt dat zijn vader bij de bespreking van de herbeoordeling met [betrokkene 2] heeft gezien dat er op de toets zelf veel meer stond geschreven. Volgens vader [eiser] bij de comparitie heeft het Pallas later een nieuw exemplaar van de toets vervaardigd zonder die nadere bijschrijvingen, dat in de procedure als productie 4 is overgelegd.
4.4 Bij de comparitie heeft de heer [betrokkene 4], de teamleider VWO van het Pallas, verklaard dat hij de herbeoordeling heeft georganiseerd en uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft gekozen voor het systeem van eerste en tweede correctie. Hij heeft nauwkeurig uiteengezet hoe hij de herbeoordeling heeft georganiseerd en hoe die in zijn werk is gegaan:
“Ik heb het opstel met daarop alleen de streepjes en cijfers zoals dat overgelegd is als productie 4 aan [betrokkene 2] gegeven. Ik heb hem niet de beoordeling van [betrokkene 1] gegeven. Nadat ik de beoordeling van [betrokkene 2] had gekregen, heb ik de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in mijn kamer gezet. Pas toen hebben zij over en weer inzage gekregen in elkaars beoordelingen. Ik heb hen toen gevraagd om gezamenlijk tot een beoordeling te komen.”
De juistheid hiervan is als zodanig namens [eiser] niet gemotiveerd weersproken. [betrokkene 4] heeft bij de comparitie een mapje getoond met alle originele stukken die betrekking hebben op de toets van [eiser]. Het is de rechtbank gebleken dat op het origineel van de toets niet meer of anders staat dan op het stuk dat als productie 4 is overgelegd, zoals ook de op afzonderlijke vellen gestelde beoordelingsaantekeningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] corresponderen met de overgelegde kopieën. In dat mapje bevonden zich, behalve kladaantekeningen van [betrokkene 2], geen andere stukken. [betrokkene 4] heeft daarover verklaard:
“Er is geen ander stuk dan het opstel dat als productie 4 is overgelegd. (…). Meer of andere stukken zijn er niet. Het kan dus niet juist zijn dat de heer [eiser] tijdens de bespreking met de heer [betrokkene 2] een exemplaar heeft gezien met veel meer aantekeningen van [betrokkene 1].”
Tegenover deze goed gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting kan [eiser] niet volstaan met de enkele bewering dat er een ander stuk is geweest en dat het thans als productie 4 overgelegde stuk een kopie van een vervalsing is. Die enkele bewering is bij gebreke van een motivering aan de hand van nadere feiten en omstandigheden niet geloofwaardig en daarmee als stelling onvoldoende.
4.5 Ook overigens zijn er geen concrete en voor bewijslevering vatbare feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de herbeoordeling op een evident onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat [betrokkene 2] een collega docent van [betrokkene 1] is en daarom wellicht niet onbevooroordeeld is geweest kan de conclusie van evidente onzorgvuldigheid niet dragen. Ook niet in combinatie met de stelling dat [betrokkene 1] [eiser] zou hebben gezegd dat hij het jaar beter kon overdoen of met het bezwaar van hem tegen een bepaald boek op de lijst. Die omstandigheden hebben met de herbeoordeling door [betrokkene 2] niets van doen, terwijl ook niet valt in te zien wat hieraan evident onzorgvuldig is geweest.
4.6 De conclusie is dus dat van onrechtmatig handelen door het Pallas geen sprake is. De vordering moet daarom worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van het Pallas bepaald op
€ 263,- voor vast recht en € 904,- voor salaris advocaat,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.