RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2957
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 1 maart 2011.
[eiser], eiser,
wonende te Nijmegen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 juli 2010.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan Tinq B.V. ontheffing verleend van het bestemmingsplan ‘Groesbeekseweg (wegvak tussen Postweg en d’Almaraseweg)’, voor het plaatsen van een prijzenzuil langs de weg voor het tankstation aan de Groesbeekseweg 279 te Nijmegen. Verweerder heeft in het bestreden besluit tevens bouwvergunning verleend voor de realisatie van deze prijzenzuil en daarnaast ook bouwvergunning verleend voor het veranderen van het tankstation en het plaatsen van een OPT betaalautomaat op het desbetreffende perceel.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 december 2010. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G. Blasweiler.
De rechtbank stelt vast dat het geschil enkel ziet op de door verweerder voor de realisatie van de prijzenzuil verleende ontheffing en bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, dat in dit geval nog van toepassing is, moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend. Ingevolge het derde lid is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de lichte bouwvergunning.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ter plaatse van de prijzenzuil is het bestemmingsplan ‘Groesbeekseweg (wegvak tussen Postweg en d’Almaraseweg)’ van toepassing en hebben de gronden de bestemming ‘verkeersdoeleinden’.
Tussen partijen is niet in geschil dat de prijzenzuil strijdig is met het bepaalde in de planvoorschriften. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft verweerder, met toepassing van artikel 3.23, eerste lid van de Wro in samenhang met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), ontheffing verleend.
Eiser heeft zich onder andere op het standpunt gesteld dat de reclamezuil in strijd is met het ter plaatse geldende welstandsregime, zoals verwoord in de uitwerkingsnota beeldkwaliteit van de gemeente Nijmegen.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan, volgens de uitwerkingsnota beeldkwaliteit, is gelegen in het gebiedstype ‘groene gebieden’, gebouwen en complexen in het groen’. Voor deze gebieden geldt onder meer het op pagina 74 van de uitwerkingsnota weergegeven beleid dat los van het gebouw geplaatste naam- of reclameborden in beginsel niet zijn toegestaan en deel II D verder ingaat op de criteria voor reclame- en naamsaanduidingen.
Vaststaat dat de commissie beeldkwaliteit positief heeft geadviseerd ten aanzien van het bouwplan en dit aldus niet in strijd met de uitwerkingsnota beeldkwaliteit acht. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter gesteld dat de reclamecriteria in deze nota niet zijn toegesneden op benzinepompstations. Benzinepompstations worden op zich beoordeeld, waarbij verweerder ervan uitgaat dat een prijzenzuil gebruikelijk is en niet afwijkt van hetgeen elders in Nijmegen gebruikelijk is. Er kan van de uitwerkingsnota beeldkwaliteit worden afgeweken in het geval van een bijzonder object zoals een benzinepompstation, zo concludeert verweerder.
De rechtbank is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat verweerder stelt te zijn afgeweken van het in de uitwerkingsnota beeldkwaliteit geformuleerde beleid. Deze afwijking kan zijn gebaseerd op de term in beginsel in voormelde passage op pagina 74 van de uitwerkingsnota beeldkwaliteit of op artikel 4:84 van de Awb, welke bepaling het mogelijk maakt onder bepaalde omstandigheden van het beleid af te wijken.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Voor zover verweerder op de voet van artikel 4:84 van de Awb heeft beoogd van zijn welstandsbeleid af te wijken, is van belang dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als daar bedoeld. Daarvan is immers eerst sprake als de betrokken omstandigheden binnen de strekking en reikwijdte van het desbetreffende beleid vallen, doch niet zijn of geacht worden te zijn betrokken bij het opstellen daarvan. Gesteld noch gebleken is evenwel dat prijzenzuilen niet moeten worden geacht te zijn betrokken bij het opstellen van het welstandsbeleid, mede nu het, ook volgens verweerder, een meervoorkomende situatie is. Artikel 4:84 biedt aldus geen grond voor het oordeel van verweerder.
Voor zover verweerder heeft beoogd te betogen dat het in de uitwerkingsnota beeldkwaliteit geformuleerde beleid reeds een afwijking voor prijzenzuilen mogelijk maakt, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor geen enkel aanknopingspunt bestaat. Daarbij betrekt de rechtbank dat, zoals verweerder ook stelt, dergelijke prijzenzuilen zich meer voordoen in de gemeente Nijmegen, zodat, mede gelet op de uitstralingseffecten van die zuilen, het niet voor de hand ligt dat het beleid in zoverre een afwijking zou toelaten. Het enkele gebruik van de term in beginsel in de betrokken passage op pagina 74 leidt daar niet toe, omdat uit niets blijkt wat de achtergrond en de bedoeling van die terminologie is en voorts een dergelijke ruime uitleg van die passage deze beleidsregel tot enkel richtlijn maakt. De verwijzing naar de in deel II D opgenomen criteria baat verweerder evenmin, omdat ook daaruit niet blijkt dat prijzenzuilen zijn toegestaan dan wel het beleid in zoverre daarop geen betrekking zou hebben.
Uit het voorgaande volgt dat het bouwplan strijdig is met het in de uitwerkingsnota beeldkwaliteit geformuleerde welstandsbeleid. Nu het bestreden besluit aldus genomen is in strijd met artikel 44, eerste lid, onder d van de Woningwet, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Eiser heeft verzocht om vergoeding van reiskosten.
Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) berekend op basis van openbaar vervoer en begroot op € 7,40 aan reiskosten (openbaar vervoer 2e klas, Nijmegen-Arnhem v.v.). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Hieruit volgt dat de parkeerkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 7,40;
IV. bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. A.G.A. Nijmeijer en mr. E. Horsthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 1 maart 2011.