zaaknummer / rolnummer: 211815 / KG ZA 11-61
Vonnis in kort geding van 14 februari 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. W.M.J. Saes te Roermond,
de coöperatieve vereniging
COÖPERATIEVE RABOBANK AMERSTREEK U.A.,
gevestigd te Oosterhout (NB),
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van de Rabobank.
1.2. Ten slotte is in verband met de spoedeisendheid van de zaak op14 februari 2011 vonnis gewezen. De feiten en de motivering waarop de beslissing in het vonnis steunt, worden hieronder vastgelegd.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is gehuwd geweest met [betrokkene1] (hierna: [betrokkene1]).
Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
2.2. [eiseres] is samen met [betrokkene1], allebei voor de onverdeelde helft, eigenaar van de onroerende zaak staande en gelegen te [adres] (hierna: de woning).
2.3. [betrokkene1] heeft de woning in december 2002 verlaten en sindsdien bewoont [eiseres] de woning.
2.4. In een tussen [eiseres] en [betrokkene1] gewezen arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 februari 2009 is in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijks¬goederengemeenschap van [eiseres] en [betrokkene1] onder meer de verkoop van de woning bevolen.
2.5. Door de Rabobank is aan [eiseres] en [betrokkene1] op 23 december 1992 een aflossingvrije (hypothecaire) geldlening (leningnummer 1399920693) verstrekt tot een bedrag van omgerekend € 136.134,06 (hierna: de geldleningovereenkomst). [eiseres] en [betrokkene1] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de geldlening. Aan de geldlening is een kapitaalverzekering met polisnummer 7351782 (hierna: de levens¬verzekerings¬polis) gekoppeld.
2.6. Als zekerheid voor de terugbetaling van deze geldlening hebben [eiseres] en [betrokkene1] eveneens op 23 december 1992 ten gunste van de Rabobank een hypotheekrecht gevestigd op de woning tot een bedrag van omgerekend € 136.134,06, te vermeerderen met rente en kosten. Daarnaast hebben [eiseres] en [betrokkene1] als zekerheid de levensverzekeringspolis verpand aan de Rabobank.
2.7. In de geldleningovereenkomst en in de akte van “wijziging geldleningsvoor¬waarden” d.d. 10 februari 1998 is met betrekking tot de rente overeengekomen dat deze maandelijks moet worden voldaan op de laatste dag van elke maand.
2.8. In de op de geldleningovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Bankvoorwaarden, is onder meer het volgende opgenomen:
2 Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…)
21 Onmiddellijke opeisbaarheid
Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, is de bank bevoegd haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken.(…)
2.9. In de eveneens op de geldleningovereenkomst van toepassing zijnde Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobankorganisatie 1997 (hierna: de Algemene voorwaarden particuliere geldleningen) staat , voor zover van belang, vermeld:
a. Definities
In de akte en in deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder:
(…)
akte: het schriftelijk stuk waarin de geldlening is vastgelegd, en waarin deze algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard.
(…)
12. Onmiddellijke opeisbaarheid
In elk van de hierna vermelde gevallen kan de bank het door u verschuldigde onmiddellijk opeisen. Daarbij is geen opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit nodig. Deze gevallen zijn:
a. u of de zekerheidgever handelt in strijd met of schiet tekort in de nakoming van:
• een bepaling van de akte of een akte waarbij zekerheid is gesteld voor uw verplichtingen tegenover de bank;
• (…)
c. vermogen van u of van de zekerheidgever wordt onder bewind of beheer gesteld, of daarop wordt beslag gelegd of op een andere manier verhaal gezocht;
(..)
26. Algemene Bankvoorwaarden
De algemene Bankvoorwaarden die gelden tussen de bank en haar klanten zijn van toepassing, voor zover daarvan niet is afgeweken.
2.10. Na de echtscheiding van [eiseres] en [betrokkene1], heeft [betrokkene1] tot juli 2004 de maandelijkse rente op de hypothecaire geldlening aan de Rabobank betaald. Sindsdien is er geen rente meer betaald op de hypothecaire geldlening.
2.11. Uit de door [eiseres] overgelegde informatie van verschillende makelaars c.q. taxateurs blijkt dat de waarde van de woning geschat wordt op circa € 400.000,00.
2.12. Bij brief van 3 februari 2009 met onderwerp “[eiseres]/[betrokkene1]” heeft de Rabobank de advocaat van [eiseres] het volgende geschreven:
De bank heeft in bovengemelde kwestie besloten het door u gevraagde uitstel nog eenmaal te verlenen tot 13 maart 2009. Na deze datum mag het obligo (incl. achterstallige rente) niet verder oplopen. Zo dit wel gebeurt, zal tot opzegging van de financiering worden overgegaan.
2.13. Bij brief van 19 mei 2009 heeft de Rabobank de geldleningovereenkomst met onmiddellijke ingang en algeheel opgezegd. Deze brief vermeldt onder meer:
Met haar brief van 3 februari jongstleden heeft de bank u nog éénmaal uitstel van betaling verleend ten aanzien van de hypotheeklasten. In dezelfde brief is u toen aangegeven welke gevolgen zouden intreden op het moment dat de achterstallige rente verder zou zijn opgelopen. Helaas hebben wij moeten constateren dat de achterstanden verder zijn opgelopen. De bank zegt u daarom bij deze de financiering met onmiddellijke ingang algeheel op.
Teneinde te bezien of het mogelijk is om voor de gerezen problemen in gezamenlijk overleg een acceptabele oplossing te vinden verzoeken wij u met dat doel binnen tien dagen na vandaag contact met de bank op te nemen. Bij een dergelijke oplossing kan gedacht worden aan een herfinanciering elders of onderhandse verkoop van het registergoed. (…)
Wij verzoeken en zonodig sommeren u binnen veertien dagen na vandaag aan onze bank te voldoen een bedrag ad. EUR 175.261,13 + P.M. (…)
De vordering kan als volgt gespecificeerd worden:
Leningnummer 1399.920.693
Restant hoofdsom EUR 136.134,06
Achterstallige rente tot 01-05-2009 EUR 39.127,07
(…)
Rente vanaf 01-05-2009 EUR P.M.
(…)
Totaal EUR 175.261,13 + P.M.
Indien u onverhoopt niet of niet tijdig aan ons verzoek mocht voldoen, zullen wij voorbereidingen treffen voor openbare verkoop van het hypothecair verbonden registergoed.
2.14. De Rabobank heeft vervolgens de aan haar verpande levensverzekeringspolis afgekocht voor een bedrag van € 42.761,07. Dat bedrag is in mindering gebracht op de achterstallige renteverplichtingen van [eiseres] en [betrokkene1].
2.15. Bij brief van 14 januari 2010 heeft de Rabobank [eiseres] het volgende medegedeeld:
In aansluiting op onze eerdere correspondentie en contacten over de onderhandse verkoop van de woning (…) heeft de bank helaas moeten constateren, dat met de onderhandse verkoop van deze woning nog geen begin is gemaakt.
De bank (…) denkt er gezien de huidige achterstandsituatie zo langzamerhand aan om de verkoop van de woning in eigen hand te nemen.
Zij stelt zich daarom op het standpunt dat inden de woning binnen een termijn van 1 maand na de datum van dagtekening van deze brief niet via een makelaar in de verkoop is gezet zij zich genoodzaakt ziet de notaris te instrueren om het traject van gedwongen verkoop in gang te zetten.
2.16. De Rabobank heeft vervolgens CMS Derks Star Busmann opdracht gegeven de openbare verkoop van de woning voor te bereiden. Hiervan heeft CMS Derks Star Busmann bij brief van 27 mei 2010 mededeling gedaan aan [eiseres]. Bij brief van CMS Derks Star Busmann van 16 september 2010 is [eiseres] medegedeeld dat de openbare verkoop van de woning plaats zou vinden op 16 november 2010.
2.17. [eiseres] heeft op 30 september 2010 een klacht ingediend tegen de Rabobank bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD). Op 25 oktober 2010 heeft het KiFiD de klacht deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Hangende de procedure bij het KiFiD heeft de Rabobank de executieverkoop van de woning opgeschort tot een nader te bepalen datum.
2.18. Bij brief van CMS Derks Star Busmann van 15 december 2010 is [eiseres] medegedeeld dat de openbare verkoop van de woning plaats zal vinden op 15 februari 2011.
2.19. Bij exploot van 6 januari 2011 is aan [eiseres] de executieverkoop van de woning aangezegd tegen 15 februari 2011 om 14.00 uur. Het exploot vermeldt een vordering van de Rabobank op [eiseres] van onder meer € 136.134, 06 aan restant hoofdsom en € 4.704,18 aan achterstallige rente tot 1 augustus 2010. De achterstallige rente tot 1 februari 2011 bedraagt thans € 8.039,46.
2.20. Er liggen drie beslagen op de woning.
3.1. [eiseres] vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Rabobank te gelasten niet over te gaan tot parate executie van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. de Rabobank te gelasten [eiseres] te woord te staan over mogelijke alternatieven voor de executieveiling van de woning en daarbij gemotiveerd schriftelijk oog te hebben voor de gerechtvaardigde belangen van [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. de Rabobank te gelasten alle vermeldingen omtrent de openbare verkoop van de woning op de gebruikelijke websites en meer in het bijzonder www.veilingnotaris.nl en www.vastgoedveilinggelderland.nl te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. de Rabobank te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eiseres] stelt dat de Rabobank door de opzegging van de kredietrelatie en de aangekondigde openbare executieverkoop van de woning, zonder dat er sprake is van verzuim aan haar kant en zonder dat er met haar overleg is gevoerd over haar persoonlijke situatie, tekort is geschoten in de zorgplicht die zij als bank jegens haar als klant heeft. Volgens haar is er daardoor sprake van een niet rechtsgeldige opzegging van de krediet¬overeenkomst, waardoor de Rabobank niet bevoegd is om tot openbare verkoop van de woning over te gaan. [eiseres] stelt een spoedeisend belang te hebben omdat de openbare verkoop van de woning gepland staat op 15 februari 2011.
3.3. De Rabobank voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gestelde spoedeisend belang ligt besloten in de aard van de zaak.
4.2. De kernvraag in deze zaak is of de Rabobank als hypotheekhouder bevoegd is over te gaan tot openbare verkoop van de woning nadat zij de geldleningovereenkomst heeft opgezegd.
4.3. In verband daarmee dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de geldleningovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd.
4.4. De Rabobank heeft op 19 mei 2009 de geldleningovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd omdat [eiseres] nalatig is gebleven de maandelijkse rentebetalingen te voldoen waardoor de achterstallige rente nog verder is opgelopen. De achterstallige rente bedroeg op het moment van de opzegging € 39.127,07. Volgens [eiseres] heeft die opzegging geen rechtsgevolg omdat er geen sprake was van verzuim, nu zij op voorhand niet deugdelijk in gebreke is gesteld de (achterstallige) rentebetalingen te voldoen. Daartegenover voert de Rabobank het verweer dat geen ingebrekestelling was vereist ten aanzien van de rentebetalingen omdat voor de maandelijkse rentevorderingen in de geldleningovereenkomst reeds een betaaldag was overeengekomen, te weten op de laatste dag van elke maand, zodat ex artikel 6:83 sub a BW het verzuim na het verstrijken van die termijn van rechtswege intrad. Voorts stelt de Rabobank met een beroep op artikel 12 sub a van de Algemene voorwaarden particuliere geldleningen dat haar vordering op [eiseres] onmiddellijk opeisbaar was omdat [eiseres] tekort schoot in de nakoming van haar rentebetalingsverplichting uit de geldlening¬overeenkomst.
4.5. Uit artikel 12 sub a van de Algemene voorwaarden particuliere geldleningen, gelezen in samenhang met de definitie van “akte” in het kopje onder “Definities” van die algemene voorwaarden, volgt dat de Rabobank het door [eiseres] verschuldigde op grond van de geldleningovereenkomst onmiddellijk kan opeisen, zonder dat daarbij opzegging, ingebrekestelling of een andere formaliteit nodig is, indien [eiseres] handelt in strijd met of tekort schiet in de nakoming van een bepaling van de geldleningovereenkomst. In de geld¬leningovereenkomst en in de akte van wijziging geldleningsvoorwaarden is bepaald dat de rente over de hoofdsom maandelijks moet worden voldaan op de laatste dag van elke maand. Vast staat dat aan die maandelijkse renteverplichting sinds juli 2004 niet meer is voldaan. Dat betekent dat de Rabobank bevoegd was het door [eiseres] verschuldigde op grond van de geldleningovereenkomst onmiddellijk op te eisen door de geldleningovereen¬komst op te zeggen zonder dat zij daarvoor [eiseres] eerst in gebreke hoefde te stellen.
De enkele omstandigheid dat [eiseres] vóór de opzegging van de geldleningovereenkomst niet in gebreke zou zijn gesteld, kan dus, noch daargelaten de juistheid daarvan, niet de rechtsgeldigheid en de rechtsgevolgen van die opzegging aantasten.
4.6. Daaraan doet niet af dat de eveneens toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden
in artikel 21 voor de onmiddellijke opeisbaarheid van de vordering van de Rabobank op [eiseres] wel een ingebrekestelling vooraf vereist. Die bepaling mist krachtens artikel
26 van de Algemene voorwaarden particuliere geldleningen in casu toepassing nu moet worden aangenomen dat daarvan is afgeweken in artikel 12 sub a van de Algemene voor¬waarden particuliere geldleningen. De Algemene voorwaarden particuliere geldleningen kunnen krachtens artikel 26 van die algemene voorwaarden beschouwd worden als een specialis van de Algemene Bank¬voorwaarden, zodat bij discrepantie tussen de beide algemene voorwaarden de Algemene voorwaarden particuliere geldleningen prevaleren.
De Rabobank was derhalve volgens de toepasselijke algemene voorwaarden in beginsel bevoegd om de geldleningovereenkomst zonder ingebrekestelling op te zeggen.
4.7. Daarnaast wordt opgemerkt dat op de woning inmiddels drie beslagen liggen, hetgeen op grond van artikel 12 sub c van de Algemene voorwaarden particuliere geldleningen eveneens grond is voor onmiddellijke opeisbaarheid van de geldlening.
4.8. De vraag of de opzegging in dit concrete geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, zal beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Ook indien uit de aard van een specifieke overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
4.9. Voor een bank geldt dat zij uit hoofde van de maatschappelijke functie van
banken een bijzondere zorgplicht heeft, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstan¬dig¬¬heden van het geval. Voor een opzegging van een hypothecaire geldlening¬overeenkomst impliceert dit dat deze zal moeten voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.10. In dat kader is van belang dat het hier gaat om een sinds 1992 bestaande krediet¬relatie tussen partijen en dat ná juni 2004 geen rentebetalingen meer zijn gedaan door [eiseres] en [betrokkene1]. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij uitdrukkelijk toestemming heeft gekregen van de Rabobank om de renteachterstand te laten oplopen. Afgezien daarvan stond het de Rabobank vrij om op enig moment aan te dringen op hervatting van de rentebetalingen omdat de renteachterstand steeds groter werd.
4.11. In deze context verdient voorts opmerking dat er bij de opzegging sprake was van een rente¬achterstand van ruim € 39.000,00 en dat er geen concreet zicht bestond op betaling van die achterstand en evenmin op betaling van de maandelijkse rentetermijnen in de toekomst, zodat de vordering van de Rabobank op [eiseres] en [betrokkene1] alleen maar zou oplopen. [eiseres] erkent dat zij niet in staat was (en nog steeds niet is en zal zijn) om de renteachterstand en de maandelijkse rentebetalingen te voldoen. Daarnaast waren er ook geen concrete aanwijzingen dat [betrokkene1] voldoende solvabel was om daaraan wel te kunnen voldoen.
4.12. Verder is van belang dat ten tijde van de opzegging de Rabobank een vordering op [eiseres] had van ruim € 175.000,00, waarvan € 136.000 in hoofdsom en € 39.000,00 aan achterstallige rente. Op grond van haar hypotheekrecht op de woning had de Rabobank een zekerheid van naar schatting € 400.000,00, te weten de geschatte waarde van de woning. Daarnaast had de Rabobank op grond van haar pandrecht op de levensverzekeringspolis een zekerheid van ruim € 40.000,00, te weten de omvang van het tot dan toe opgebouwde kapitaal op die levensverzekering. Deze in beginsel voldoende dekking door zekerheid brengt mee dat van de Rabobank enige behoedzaamheid mocht worden verwacht bij de opzegging van de geld¬lening¬overeenkomst. Dat heeft de Rabobank ook gedaan. Zij is immers niet zonder meer overgegaan tot opzegging van de geldleningovereenkomst. Onder meer bij brief van 3 februari 2009 is [eiseres] gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet betalen van de maandelijkse rentetermijnen en het verder laten oplopen van de renteachter¬stand. Bij de opzeggingsbrief van 19 mei 2009 heeft de Rabobank voorts aangeboden in gezamenlijk overleg een oplossing te vinden, waarbij werd gedacht aan een herfinanciering elders of onderhandse verkoop van de woning. Hoewel [eiseres] uitgebreid heeft gecorres¬pon¬deerd met de Rabobank en meerdere keren heeft gevraagd om een overleg, heeft zij geen gebruik gemaakt van de uitnodiging daartoe van de Rabobank (bijvoorbeeld bij brief van
21 april 2010) en is zij niet concreet ingegaan op deze suggesties van de Rabobank en is zij ook nimmer zelf met concrete voorstellen gekomen ter oplossing van het gerezen probleem. Derhalve kan niet gezegd worden dat de Rabobank onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiseres].
4.13. Uit het voorgaande volgt dat er een voldoende zwaarwegende grond bestond voor opzegging van de geldleningovereenkomst en dat de opzegging in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de opzegging rechtsgeldig is geschied.
Het gevolg daarvan is dat ná de opzegging naast de achterstallige rentebetalingen óók de hoofdsom van € 136.134,06 direct opeisbaar is geworden.
4.14. Kort na de opzegging van de geldleningovereenkomst heeft De Rabobank de aan haar verpande levensverzekeringspolis uitgewonnen door deze af te kopen voor een bedrag van € 42.761,07, welk bedrag zij heeft verrekend met de achterstallige maandelijkse rentebetalingen van [eiseres] en [betrokkene1]. Als onbetwist staat vast dat de opeisbare vordering van de Rabobank op [eiseres] en [betrokkene1] thans bedraagt in hoofdsom
een bedrag van € 136.134,06 en aan achterstallige rente een bedrag van € 8.039,46.
4.15. Dat de Rabobank als pandhouder zonder overleg met [eiseres] haar pandrecht zou hebben uitgewonnen door de levensverzekeringspolis af te kopen, kan, wat daar ook van zij,
niet afdoen aan de bevoegdheid van de Rabobank tot uitwinning van haar hypotheekrecht dat rust op de woning. Artikel 3:268 lid 1 BW geeft de hypotheekhouder het recht van parate executie door middel van openbare verkoop van het verbondene indien de schulde¬naar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Vaststaat dat [eiseres] in verzuim is in de betaling van de hiervoor onder 4.14 genoemde, verschuldigde en opeisbare bedragen op grond van de (opgezegde) geldlening¬overeenkomst. [eiseres] erkent ook dat zij financieel niet in staat is en zal zijn om die vordering van de Rabobank op korte termijn te voldoen. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat de Rabobank bevoegd is de woning waarop te hare gunste het recht van hypotheek is gevestigd, op grond van het bepaalde in artikel 3:268, eerste lid BW te executeren, tenzij er sprake is misbruik van executie¬bevoegdheid.
4.16. [eiseres] stelt dat de Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door niet met haar overleg te voeren alvorens tot openbare verkoop van de woning over te gaan.
4.17. Voor zover uit deze stelling moet worden begrepen dat [eiseres] het standpunt inneemt dat de Rabobank met het doorzetten van de openbare verkoop zonder vooraf met haar overleg te voeren, hetgeen volgens haar in strijd is met de zorgplicht van de Rabobank, misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, wordt dat standpunt verworpen. Niet in geschil is dat [eiseres] veel heeft gecorrespondeerd, ook richting de Rabobank, teneinde de openbare verkoop van de woning te voorkomen. [eiseres] heeft de Rabobank meermaals gevraagd om een overleg, maar zij heeft daarbij nooit concrete voorstellen gedaan als alternatief voor de openbare verkoop van de woning. Daarnaast is [eiseres] niet ingegaan op de uitnodigingen voor een gesprek en gedane voorstellen van de zijde van de Rabobank, omdat zij geen overleg wenste onder de door de Rabobank gestelde voorwaarden. [eiseres] wilde met de Rabobank alleen een “open gesprek” aangaan waarbij zij haar persoonlijke situatie aan het licht wilde stellen. De Rabobank heeft [eiseres] voldoende gelegenheid voor overleg geboden, van welke gelegenheid [eiseres] geen gebruik heeft gemaakt. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de Rabobank onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel haar zorgplicht heeft geschonden. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat er voor de Rabobank concrete alternatieven beschikbaar zijn om haar vordering op [eiseres] voldaan te krijgen, anders dan krachtens verhaal op de opbrengst van de openbare verkoop van de woning. Dat betekent dat de Rabobank geen misbruik maakt van haar recht van parate executie ex artikel 3:268, eerste lid BW.
4.18. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.19. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
- vast recht € 568,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 1.384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 14 februari 2011. De feiten en de motivering zijn afzonderlijk vastgelegd op 23 februari 2011.