ECLI:NL:RBARN:2011:BP6635

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
196432
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na verkeersongeval met verlies van arbeidsvermogen

In deze zaak vordert eiser, na een verkeersongeval op 7 januari 2004, schadevergoeding van Reaal Schadeverzekeringen N.V. wegens verlies van arbeidsvermogen. De aanrijding vond plaats toen de door eiser bestuurde personenauto, die stil stond bij een verkeerslicht, van achteren werd aangereden door een vrachtwagen. Eiser stelt dat hij door het ongeval lijdt aan whiplashgerelateerde klachten, waaronder nek- en rugklachten, cognitieve problemen en vermoeidheid. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 juni 2010 al aangegeven dat deskundigen op neurologisch en psychiatrisch gebied moeten worden ingeschakeld om de gevolgen van het ongeval te onderzoeken. De rechtbank oordeelt dat het noodzakelijk is om de ongevalsgevolgen en de daaruit voortvloeiende beperkingen in kaart te brengen, en dat deskundigen moeten worden benoemd om hierover te rapporteren. Eiser heeft zijn eis ter comparitie gewijzigd en vordert nu dat Reaal wordt veroordeeld tot vergoeding van alle schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige daad van 7 januari 2004. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om relevante medische en andere stukken in het geding te brengen ter ondersteuning van hun standpunten. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 196432 / HA ZA 10-285
Vonnis van 23 februari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. H.H.J.M. Bockmeulen te Wijchen,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
procesadvocaat mr. W.A.M. Rupert,
behandelend advocaat mr. P.C. Knijp,
beiden te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 7 januari 2004 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een door [eiser] bestuurde personenauto en een door [betrokkene1] bestuurde vrachtwagen. De personenauto van [eiser] stond stil bij een verkeerslicht en werd van achteren aangereden door de vrachtwagen met een snelheid van circa 30 à 40 kilometer per uur.
2.2. De vrachtwagen was op grond van de WAM verzekerd bij (de rechtsvoorgangster van) Reaal. Reaal heeft bij brief van 26 april 2004 aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.3. Op 8 januari 2004 heeft [eiser] zich met rug- en nekklachten tot zijn huisarts, [arts1], gewend. Op 23 januari 2004 heeft [eiser] [arts1] opnieuw geconsulteerd in verband met aanhoudende nekklachten, cognitieve klachten zoals vergeetachtigheid en uitstralingsklachten naar beide benen.
2.4. Op doorverwijzing van de huisarts heeft [eiser] op 3 maart 2004 de neuroloog dr. [arts2], verbonden aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) te Nijmegen, bezocht. Uit de brief van dr. [arts2] van dezelfde datum blijkt dat [eiser] aan hem naast de in 2.3 genoemde klachten ook hoofdpijn- en misselijkheidsklachten, ontstaan enkele dagen na het ongeval, heeft genoemd. [eiser] heeft op voorschrift van dr. [arts2] fysiotherapeutische behandelingen ondergaan. Op 3 juni 2004 is [eiser] in het CWZ ter controle gezien door de neuroloog dr. [arts3]. Blijkens de brief van [arts3] van 4 juni 2004 naar aanleiding van dit consult heeft [eiser] toen, samengevat, aangegeven dat de fysiotherapie wegens verergering van de klachten is gestopt, dat hij full time in zijn eigen bedrijf werkte, dat hij daarbij in verband met concentratiestoornissen wel meer hulp kreeg en inhuurde en dat hij sneller vermoeid raakte. Voorts heeft [eiser] blijkens genoemde brief gemeld, zakelijk weergegeven, dat hij in rust op dat moment weinig last had van de nekklachten en dat hij wel altijd last had van pijn in zijn rug, dat hij al 20 jaar bekend was met rugklachten en dat hij daaraan niet geopereerd wil worden. [arts3] meldt in zijn brief dat met betrekking tot de nek- en de rugklachten verder een expectatief beleid is afgesproken en dat hij neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd achtte in verband met de cognitieve functiestoornissen. Dit onderzoek is op 9 augustus 2004 door drs. [arts4] van het CWZ is uitgevoerd. Volgens haar rapport van 27 augustus 2004 is sprake van aan pijnklachten secundaire geheugen- en concentratieproblematiek, naast - vermoedelijk - verwerkingsproblematiek. Bij het neurologisch consult van 7 september 2004 bij de neuroloog dr. [arts5] van het CWZ is met [eiser] besproken dat er geen therapeutische behandelopties voor de cognitieve functiestoornissen zijn, behoudens begeleiding bij het verwerken door een psycholoog of een maatschappelijk werker.
2.5. [eiser] dreef ten tijde van het ongeval een betonmortelonderneming aan het adres [adres]. In 1998 heeft [eiser] deze activiteiten ondergebracht in de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [BV1] (de betonmortelcentrale) en [BV2] (de verhuur van transport- en productiemachines voor beton). De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV3], met [eiser] als directeur/enig aandeelhouder, houdt alle aandelen in de twee andere vennootschappen. In de periode direct na het ongeval heeft [eiser] zijn beroepsmatige werkzaamheden (in elk geval deels) voortgezet.
2.6. [eiser] beschikte daarnaast over varkensrechten, waarvan hij in wisselende mate beroepsmatig en/of hobbymatig gebruik maakte.
2.7. [eiser] heeft op 13 oktober 2000 een bouwvergunning aangevraagd voor een nieuwe betonmortelcentrale en bedrijfswoning op het perceel [adres].
2.8. Op 16 mei 2003 heeft [eiser] ten behoeve van zijn betononderneming een milieuvergunning aangevraagd voor het oprichten en in werking hebben van een betonmortelcentrale op het adres [adres]. Deze vergunning is hem bij besluit van 27 april 2004 verleend. Door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 2005, waarbij het beroep van ondernemersvereniging De Hofstede tegen het verlenen van deze vergunning ongegrond is verklaard, is de milieuvergunning onherroepelijk geworden.
2.9. Bij besluit van 6 oktober 2003, deels herzien bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] [eiser] bestuursdwang aangezegd in verband met de aan de [adres] niet toegestane betonactiviteiten.
2.10. Op 9 september 2004 is [eiser], na een inval door de politie in zijn woning en bedrijfspanden, door de politie verhoord in verband met overtreding van bepalingen uit de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Tijdens dit verhoor is [eiser] onwel geworden. Van 9 op 10 september 2004 is [eiser] opgenomen geweest op de neurologische afdeling van het CWZ in verband met, volgens de brief van dr. [arts3] van 13 september 2004, acute hoofdpijn, braken, hemisensibele bewegingen, moeilijke beweging en schuddende bewegingen van de rechterarm.
2.11. Per 7 januari 2005 heeft [eiser] een WAZ-uitkering aangevraagd. In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 30 november 2005 staat een theoretische arbeidsongeschiktheid van [eiser] van 0-25% vermeld. In verband met [eiser]’ feitelijke inkomsten aan het einde van de WAZ-wachttijd is hem geen WAZ-uitkering toegekend.
2.12. Begin juni 2005 is [eiser] gescheiden van zijn echtgenote. Eveneens per juni 2005 wordt de ex-echtgenote van [eiser] in zijn plaats directeur/grootaandeelhouder van de holding. Per 1 juni is [eiser] in loondienst van de holding getreden.
2.13. Bij besluit van 23 juni 2005 is aan [eiser] de bouwvergunning voor de betoncentrale en bedrijfswoning te [plaats] verleend (zie 2.7).
2.14. Met ingang van 1 januari 2006 is [eiser] in loondienst getreden van [BV4] op basis van een arbeidsovereenkomst voor 36 uur per week.
2.15. In 2006 is de aangezegde bestuursdwang (zie 2.9) door de gemeente daadwerkelijk toegepast. Bij dwangbevel van 25 januari 2006 is de gemeente overgegaan tot invordering van de met de bestuursdwang gemoeide kosten ad in totaal € 79.865,33.
2.16. Bij arrest van 12 mei 2006 van het gerechtshof te Arnhem is [eiser] onder meer tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld wegens diefstal, (opzettelijk) handelen in strijd met art. 3 onder B en art. 10 leden 3 en 4 Opiumwet en overtreding van art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie.
2.17. [eiser] had met de gemeente [gemeente] ook een conflict over zijn varkensrechten. De gemeente heeft op enig moment besloten die rechten in te trekken. [eiser] heeft tegen dat besluit rechtsmiddelen aangewend. Op 27 november 2006 heeft een mondelinge behandeling van zijn (hoger) beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State plaatsgevonden. Op 20 december 2006 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in het voordeel van [eiser].
2.18. Het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 15 mei 2006, dat in het kader van door [eiser] aangetekend bezwaar tegen de beslissing op zijn WAZ-aanvraag (zie 2.11) is verricht, gaat uit van meer beperkingen bij het verrichten van zijn werk dan het aanvankelijke onderzoek. De op het bezwaar gegeven beslissing bevindt zich niet bij de stukken.
2.19. [eiser] heeft zich in december 2006 na doorverwijzing door zijn huisarts opnieuw onder neurologische behandeling gesteld in het CWZ in verband met slaapproblemen en vermoeidheidsklachten. In verband daarmee is in 2007 door drs. [arts4] opnieuw neuropsychologisch onderzoek verricht. De verslechtering van de concentratie- en geheugenfunctie van [eiser] ten opzichte van 2004 wijt zij, blijkens haar rapport van 15 augustus 2007, aan chronische pijnklachten en vermoeidheid in combinatie met verwerkings- en acceptatieproblematiek.
2.20. Op advies van drs. [arts4] en in samenwerking met reïntegratiebureau ArboDuo is aan [eiser] voorgesteld bij Groot Klimmendaal te Arnhem een revalidatietraject te volgen. Blijkens de brief van de revalidatiearts [arts6] van 19 november 2009 heeft [eiser] hiervan afgezien omdat hij geen klinische opname wenste terwijl Beeker alleen een klinisch traject zinvol achtte.
2.21. In de brief van 23 september 2010 van Revalidatiecentrum de Hoogstraat te Utrecht aan [eiser] wordt hem meegedeeld dat een klinische opname voor zijn revalidatie het meest wenselijk is, maar dat [eiser] ook een dagbehandeling bij dr. [arts7] zal kunnen ondergaan. [eiser] heeft daarna een overzicht ontvangen van voor hem gemaakte afspraken in de week van 29 november 2010 met (onder meer) een ergotherapeut, een fysiotherapeut en een psycholoog.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na (met toestemming van Reaal) zijn eis ter comparitie te hebben gewijzigd, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Reaal zal veroordelen aan hem te vergoeden alle schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de onrechtmatige daad van 7 januari 2004 zoals begroot in de dagvaarding en overigens op te maken bij staat en te vereffenen volgens te wet, te vermeerderen met de wettelijke rente over de schade vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling.
3.2. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij door het ongeval lijdt aan whiplashgerelateerde klachten en beperkingen. Ter staving hiervan verwijst hij naar zijn patiëntenjournaal waaruit blijkt dat hij vanaf de datum van het ongeval klachten ondervindt van vermoeidheid, slaapstoornissen, pijnklachten in nek, schouder en onderrug, geheugen- en concentratiestoornissen. Op grond daarvan vordert hij smartengeld en vergoeding van de schade die hij lijdt wegens verlies aan zelfwerkzaamheid, reiskosten, vervangende arbeidskrachten, verlies aan verdienvermogen, pensioenschade, kosten van rechtsbijstand, accountantskosten, kosten wegens vaststelling van de arbeidsvermogensschade, gemiste no-claimkorting, eigen bijdragen ziektekosten, telefoon- en portokosten, uitstel van de nieuwbouw van de betonmortelcentrale te [plaats] en de wettelijke rente daarover. De in de dagvaarding reeds begrote schadeposten, waaronder het verlies van verdienvermogen tot en met 2007, hebben een totaal beloop van ruim € 500.000,00.
3.3. Reaal heeft, zakelijk weergegeven en samengevat, het volgende verweer gevoerd. Doordat [eiser] tot op heden geen (volledige) openheid van zaken heeft willen geven op medisch, arbeidsdeskundig, verzekeringsgeneeskundig, bedrijfseconomisch, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk gebied is het niet mogelijk geweest te beoordelen of de door [eiser] beweerde klachten het gevolg zijn van de aanrijding van 7 januari 2004, of hij hierdoor schade lijdt en zo ja, hoeveel. Verder heeft [eiser] aan de door Reaal ingeschakelde schadebehandelaar onjuiste en inconsistente informatie verstrekt. Voorts is (uit de wel verstrekte) medische informatie gebleken van pre-existente rugklachten, overgewicht en een aangeboren heupafwijking. Bovendien hebben zich omstreeks en na de datum van het ongeval allerlei ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden in het leven van [eiser], zoals bestuursrechtelijke problemen met betrekking tot zowel de betoncentrale als de beweerde varkensactiviteiten, een echtscheiding en strafrechtelijke vervolging. Op grond van dit alles betwist Reaal dat de door [eiser] gestelde klachten bestaan en/of dat die (volledig) zijn toe te schrijven aan het ongeval en/of dat [eiser] ten gevolge daarvan de beweerde beperkingen ondervindt en/of dat hij daardoor de gestelde schade lijdt en heeft geleden. Bovendien heeft [eiser] niet voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht, door geen behandeling te (willen) ondergaan voor de gestelde klachten. Tot slot wordt de omvang van de gestelde schade betwist.
4. De beoordeling
4.1. Voor het belangrijkste deel houdt de door [eiser] gevorderde schadevergoeding direct of indirect verband met, kort gezegd, verlies van arbeidsvermogen ten gevolge van het ongeval, zowel beroepsmatig als in de privésfeer. Aangezien de partijen het niet eens zijn over de precieze lichamelijke en/of psychische ongevalsgevolgen alsmede de vraag of de gestelde schade daarmee verband houdt, is er aanleiding allereerst de ongevalsgevolgen en de daaruit voortvloeiende beperkingen in kaart te brengen. Evenals de partijen acht de rechtbank het noodzakelijk dat zij daarover wordt voorgelicht door (in elk geval) een deskundige op neurologisch gebied en een psychiatrisch deskundige.
4.2. De partijen hebben bezwaar gemaakt tegen de over en weer voorgestelde neurologen. Zij bleken niet in staat tot een gezamenlijk voorstel te komen. De rechtbank heeft de neuroloog drs. [arts8] te Oud-Beijerland in staat en bereid gevonden in deze zaak een neurologisch deskundigenbericht uit te brengen. Tot zijn benoeming zal worden overgegaan. Op basis van zijn opgave wordt het voorschot op zijn loon en kosten, inclusief het honorarium van de eventueel in te schakelen neuropsycholoog (zie hierna, rov. 4.6) en inclusief btw, bepaald op € 5.000,00.
4.3. De rechtbank heeft de door beide partijen voorgestelde psychiater prof. dr. [arts9], verbonden aan het Sint Lucas Andreas-ziekenhuis te Amsterdam, bereid gevonden een psychiatrisch deskundigenbericht uit te brengen. Prof. [arts9] heeft meegedeeld dat ten behoeve van zijn onderzoek het definitieve neurologische deskundigenbericht beschikbaar moet zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat prof. [arts9] eerst na ontvangst daarvan zijn werkzaamheden zal aanvangen. Het voorschot op het loon en de kosten van deze deskundige wordt aan de hand van zijn voorlopige inschatting bepaald op € 4.760,00 (inclusief btw).
4.4. Conform de hoofdregel van art. 195 Rv zal [eiser] als eisende partij worden belast met het deponeren ter griffie van de voorschotten.
4.5. De partijen zijn het erover eens dat aan de beide deskundigen de meest recente versie (januari 2010) van de IWMD-vraagstelling ‘Causaal verband bij ongeval’ (te vinden via www.rechten.vu.nl) zal worden voorgelegd. Omwille van de leesbaarheid worden de verwijzingen in de vragen naar de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR) van de Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage (WMSR) en de KNMG weggelaten. Via (onder meer) de hiervoor genoemde elektronische vindplaats van de IWMD-vragen kunnen de deskundigen desgewenst de RMSR vinden en raadplegen. Zoals uit het navolgende zal blijken, zullen niet alleen de vragen 1 tot en met 3 van de IWMD aan de deskundigen worden gesteld, maar bestaat er aanleiding de deskundigen ook de facultatieve vragen 4 en 5 voor te leggen.
4.6. Met betrekking tot de door de neuroloog te beantwoorden vragen is nog het volgende van belang. Aangezien beide partijen er ter comparitie mee hebben ingestemd dat de te benoemen neuroloog - indien en voor zover hij dat noodzakelijk acht - een neuropsycholoog voor hulponderzoek zal kunnen inschakelen, zal vraag 1c in die zin worden aangepast. Volgens [eiser] dient drs. [arts8] bij de beantwoording van de vragen niet alleen uit te gaan van de toepasselijke neurologenrichtlijn 2007 maar ook van de 6e editie van de AMA-guides. Het nut van dit laatste is door Reaal in twijfel getrokken. De rechtbank zal het aan drs. [arts8] overlaten van welke editie (5e of 6e) van de AMA-guides hij bij de beantwoording van vraag 1g meent uit te moeten gaan. In zoverre zal vraag 1g enigszins worden aangepast. Verder zal met instemming van de beide partijen aan drs. [arts8] worden gevraagd of er naar zijn oordeel aanleiding is - op grond van de in het medisch dossier van [eiser] gedocumenteerde klachten op ander dan neurologisch gebied - ook nog een deskundigenbericht in te winnen bij een longarts en/of een orthopedisch chirurg. Aanleiding hiervoor zijn de uit het recentelijk geopenbaarde medisch dossier gebleken en ter comparitie besproken (al dan niet pre-existente) lage rug-, knie- en longklachten van [eiser], alsmede het verweer van Reaal dat [eiser] (beweerdelijk) zulke lange werkdagen maakte dat hij op enig moment ook zonder ongeval zou zijn uitgevallen. De facultatieve vraag 4 van de IWMD-vraagstelling zal hiertoe aan de vragenlijst worden toegevoegd. Vraag 4 zal enigszins worden aangepast, teneinde drs. [arts8] de gelegenheid te geven ook eventuele nadere, binnen zijn eigen vakgebied gelegen, relevante factoren te noemen. Ook aan prof. [arts9] zal dit laatste worden gevraagd.
4.7. Tot slot is voor de aan de beide deskundigen te stellen vragen nog van belang dat Reaal het verweer heeft gevoerd dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden, enerzijds door zich niet of niet adequaat te laten behandelen en anderzijds door ongeacht de aanwezigheid van klachten altijd maar door te gaan. In verband met de op dit verweer te geven beslissing is er aanleiding zowel door drs. [arts8] als prof. [arts9] de optionele vraag 5, naar de opstelling van [eiser] in het kader van zijn genezingsproces, voor te leggen. Omdat vraag 3 de laatste vraag is die aan de deskundigen moet worden gesteld, zal die vraag onder aan de vragenlijst worden geplaatst, met behoud van de vaste nummering van de vragen.
door [eiser] over te leggen (nadere) stukken
4.8. Zoals ter comparitie besproken en/of in het tussenvonnis van 16 juni 2010 bevolen, zal [eiser] nog de volgende stukken in het geding moeten brengen:
- een ongecensureerde versie van de huisartsenkaart van [eiser] over de periode van 5 januari 1999 tot heden (thans zijn als medische stukken met nrs. 19 en 30 overgelegd de huisartsenkaart vanaf de datum van het ongeval respectievelijk vanaf mei 2000, terwijl in eerstgenoemd stuk passages zijn gecensureerd);
- een volledige en ongecensureerde versie van productie 26 (de brief van Arbo-arts [arts10] van ArboDuo van 8 mei 2008 met als bijlage de door hem met betrekking tot [eiser] opgemaakte status);
- het volledige WAZ-dossier van [eiser];
- het volledige WAO-dossier van [eiser];
- de tenlastelegging en het uitgewerkte proces-verbaal van de behandeling ter strafzitting in eerste aanleg van de strafzaak tegen [eiser] (zie onder 2.16);
- de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak in de varkensrechtenkwestie (zie onder 2.17), zoals varkenstelstaten.
4.9. Aan [eiser] zal worden opgedragen gelijktijdig met de twee kopieën van het procesdossier ten behoeve van de beide deskundigenonderzoeken ook kopieën van de onder 4.8 opgesomde stukken in drievoud over te leggen en tevens één set kopieën van die stukken rechtstreeks aan de wederpartij toe te zenden. Met betrekking tot de twee kopieën van het procesdossier ten behoeve van de deskundigen geldt dat van ordner II slechts het arrest van de strafkamer van het gerechtshof hoeft te worden overgelegd.
4.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een onderzoek door twee deskundigen ter beantwoording van (ieder voor zich) de volgende vragen:
1. De situatie met ongeval
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel (door drs. [arts8] op te dragen: neuropsychologisch) hulponderzoek? (zie rov. 4.6)
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overwegingen geven?
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u (met inachtneming van hetgeen in rov. 4.6 is overwogen) toelichten welke regels u volgt en op welke grond? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? Welke mate van functieverlies kunt u vaststellen op uw vakgebied, wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de volgens u toepasselijke richtlijnen/regels?
Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
2. De situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?
4. Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval
Toelichting ten behoeve van de deskundige
Met het oog op de bepaling van de looptijd van eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch dossier van betrokkene overigens feiten en omstandigheden voorkomen – in dit geval: zowel binnen uw eigen vakgebied als daarbuiten gelegen – die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder ongeval op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning.
a. Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene op uw vakgebied die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn?
b. (alleen te beantwoorden door drs. [arts8]:) Voor zover het om buiten uw vakgebied gelegen feiten en omstandigheden gaat: geeft het medisch dossier aanleiding voor onderzoek door een (of meer) andere medische specialist(en) - in het bijzonder een orthopedisch chirurg en/of een longarts - en zo ja, waarom?
5. Het genezingsproces en de opstelling van de betrokkene daarin.
Toelichting ten behoeve van de deskundige
Op betrokkene rust krachtens het civiele aansprakelijkheidsrecht de verplichting om zijn schade zo veel mogelijk te beperken. Deze schadebeperkingsplicht is niet absoluut, er zijn grenzen aan wat de aansprakelijke partij in dit kader van betrokkene kan verlangen. Kort gezegd komt de schadebeperkingsplicht van betrokkene erop neer dat van hem mag worden verwacht dat hij zich – mede in aanmerking genomen zijn privé-omstandigheden en zijn persoonlijkheidsstructuur – voldoende inspant om een bijdrage te leveren aan zijn herstelproces. Tegen die achtergrond zouden wij van u graag een antwoord ontvangen op de volgende vragen:
a. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van betrokkene?
b. Welke behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat?
c. Indien niet alle medisch geïndiceerde behandelingen of therapieën zijn ingesteld of volledig afgerond, kunt u dan aangeven wat daarvoor de reden is geweest?
Indien deze reden bestaat uit een weigering van betrokkene om deze behandelingen of therapieën te ondergaan of voort te zetten, kunt u dan aangeven:
d. in hoeverre behandeling of voortzetting bij betrokkene zou hebben kunnen leiden tot een vermindering van het functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en van de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h);
e. (alleen te beantwoorden door prof. [arts9]:) of deze weigering verband houdt met of kan worden gezien als een uitvloeisel van de persoonlijkheidsstructuur of van betrokkene of het bij hem bestaande klachtenpatroon?
3. Overig
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
5.2. benoemt tot deskundigen om dit onderzoek te verrichten:
[gegevens deskundigen, arts8 en arts9]
5.3. bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundigen zal toezenden,
5.4. bepaalt dat [eiser] met inachtneming van rov. 4.9 binnen twee weken na datum van dit vonnis in tweevoud (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
5.5. bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis in drievoud kopieën van de in rov. 4.8 genoemde stukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen, onder gelijktijdige, rechtstreekse toezending van een set kopieën van diezelfde stukken aan de wederpartij (rov. 4.9),
5.6. bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundigen € 9.760,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
5.7. bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundigen [arts8] en [arts9] hiervan in kennis zal stellen,
5.8. bepaalt dat de deskundige [arts8] pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen en dat de deskundige [arts9] pas met het onderzoek behoeft te beginnen nadat hij een exemplaar heeft ontvangen van het definitieve deskundigenbericht van de deskundige [arts8] (rov. 4.3),
5.9. bepaalt dat de deskundige [arts8] binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd en de deskundige [arts9] binnen twee weken nadat hij het definitieve deskundigenbericht van de deskundige [arts8] heeft gekregen met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundigen niet nodig is,
5.10. bepaalt dat indien een partij of de deskundige(n) de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige(n) daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
5.11. bepaalt dat de deskundigen zich met vragen over het onderzoek kunnen wenden tot de rechter-commissaris mr. C.M.E. Lagarde,
5.12. bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht moeten doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
5.13. bepaalt dat de deskundige [arts8] een schriftelijk en ondertekend conceptrapport moet inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 1 juli 2011, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van zijn definitieve rapport en de declaratie van de deskundige en over de termijn waarop de deskundige [arts9] zijn conceptrapport zal moeten inleveren,
5.14. verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie van zowel de deskundige [arts8] als de deskundige [arts9] is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenberichten aan de zijde van [eiser],
5.15. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en
mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.
Coll.: CL