ECLI:NL:RBARN:2011:BP6618

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202532
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen binnenvaartschepen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, betreft het een aanvaring tussen twee binnenvaartschepen, de Minor en de Clingenburg, die plaatsvond in de haven van Haaften in de nacht van 11 op 12 januari 2008. De eiseres, de vennootschap naar Duits recht Aust + Smok GBR, vorderde schadevergoeding voor de schade aan het schip, tijdverletschade en expertisekosten. De vordering werd ingediend door Aust + Smok, die een deel van de schade namens de gesubrogeerde verzekeraar vorderde en een ander deel voor zichzelf. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde, die betwistte dat Aust + Smok gerechtigd was om de schade te vorderen. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid van de gedaagde voortvloeide uit onrechtmatig handelen bij het uitvoeren van de vertrekmanoeuvre, in strijd met de artikelen 6.13 en 6.14 van het Rijnvaartpolitiereglement. De rechtbank stelde vast dat de schade aan de Minor aanzienlijk was, met kosten voor reparatie en tijdverlet die door de eiseres werden opgevoerd. De rechtbank hield de zaak aan voor verdere uitlatingen over het verjaringsverweer van de gedaagde, die stelde dat de vordering was verjaard. De rechtbank concludeerde dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd dat de verzekeraar een deel van de schade had vergoed en dat zij gerechtigd was om de schade te vorderen. De zaak werd naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 202532 / HA ZA 10-1293
Vonnis van 16 februari 2011
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht AUST + SMOK GBR,
gevestigd te Rheinberg, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. J.F. Bienfait te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda.
Partijen zullen hierna Aust + [betrokkene5] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de avond en nacht van 11 op 12 januari 2008 lagen in de haven van Haaften aan de westzijde in ieder geval vier binnenvaartschepen, achtereenvolgens: de Clingenburg, afgemeerd aan de steiger, de Belvedere, de Navex en de Minor. Op 12 januari 2008 heeft rond 05.00 uur in de ochtend een aanvaring plaatsgevonden tussen de Minor en de Clingenburg waarbij de stuurboord achtersteven van de Clingenburg de bakboord voorsteven van de Minor heeft geraakt.
2.2. [betrokkene1] was destijds eigenaar van de Clingenburg. Hij is overleden. Zijn enige erfgenaam is [betrokkene2]. Ten tijde van de aanvaring werd de bemanning van de Clingenburg gevormd door [betrokkene3], zijn echtgenote en zijn zoon [betrokkene4]
2.3. [betrokkene5] was ten tijde van de aanvaring de schipper van de Minor, [betrokkene6] was als stuurman/matroos aan boord van de Minor.
2.4. De Minor is 80 meter lang, 8,20 meter breed en 2,71 meter diep en voorzien van twee roeren die zo’n 80 cm achter het achterschip uitsteken. De Minor was op dat moment beladen met gasolie en woog 1213 ton. De Clingenburg is 106 meter lang, 9,05 meter breed en 2,82 diep en was op dat moment beladen met stenen en woog 1796 ton.
2.5. In het proces-verbaal van de waterpolitie, unit rivieren oost staat onder meer:
‘aard ongeval: aanvaring met manoeuvrerend schip (…)
Toedracht
Beide schepen lagen gemeerd aan steiger 1 in de overnachtingshaven Haaften. Clingenburg lag aan de steiger en de Minor lag als buitenste van vier schepen. Minor maakte los en liet het tweede en derde schepen er tussenuit varen. Clingenburg lag aanvankelijk nog gemeerd maar toen beide schepen waren vertrokken werd ontmeerd en voer ze achteruit weg, in de veronderstelling dat ze aan de beurt was om de haven te verlaten. Beide schepen raakten elkaar bij het manoeuvreren om slaags te raken voor de uitvaart. Onduidelijk bleef wat van beide schepen de koers en snelheid was op het moment van aanvaring. Beide betrokkenen hebben elkaar niet begrepen wat de procedure zou zijn bij het verlaten van de steiger. Er is niet gecommuniceerd. (…)
Naam schip: Minor (…)
Schade: matig
Omschrijving schade: Roerbladen verbogen
Boeiing bakboord voorzijde. (…)
Opmerkingen
(…) Uit het door ons ingesteld onderzoek is niet komen vast te staan wat de feiten en omstandigheden zijn geweest die hebben geleid tot die aanvaring cq welke overtredingen er zouden zijn gepleegd. In dat onderzoek is ook geprobeerd de identiteit van de als derde gemeerd liggend schip vast te stellen. Dit is niet gelukt. De schipper van het als 2e gemeerd liggende schip is wel achterhaald door verbalisanten en heeft een verklaring afgelegd. Deze verklaring leidde niet tot een bijdrage van de oplossing van deze aanvaring. De afstand tussen de kop van steiger 1 tot de oever aan de overzijde is door mij, verbalisant Schouwenaars, vastgesteld op ongeveer 200 meter. De schade aan de roeren van de Minor is volgens de schipper opgelopen doordat het schip met de achterzijde tegen de bodem van de wal aan de overzijde van de steiger 1 is gevaren. Onduidelijk is bij ons verbalisanten wanneer dat is gebeurd. Een duiker heeft die schade langszij gekoppeld van een ander schip, de Galaxy, naar een plaats van reparatie in Duitsland.’
2.6. In een vertaling van een schriftelijke verklaring van S. Appel van 16 december 2008 staat onder meer:
‘(…) De ‘Navex” en de “Belvedere’ voeren kort achteruit en draaiden dan over bakboord en voeren de haven uit. Wij hebben eerst afgewacht totdat de “Navex” en de “Belvedere” ons achterschip hadden gepasseerd. De “Minor” was verder achterwaarts de overnachtingshaven ingevaren en bevond zich ongeveer ter hoogte van steiger 3. Toen de “Navex” en de “Belvedere” ons achterschip gepasseerd hadden en de haven uitvoeren, heb ik voor en achter los gemaakt. Vervolgens kwam de “Minor’ weer langszij onze stuurboordkant en wilde vastmaken. Hierop riep ik tegen de matroos aan boord van de “Minor”, dat wij ook wilden vertrekken en hij niet weer moest vastmaken. Hierop heeft de gezagvoerder van de “Minor” de motoren weer op terug gezet en voer achteruit. De gezagvoerder voer niet met een passende snelheid geschikt voor de omstandigheden in een kleine overnachtingshaven. Aldaar moet langzaam en behouden worden gevaren. Toen de “Minor” achteruit was gegaan, voer ook mijn vader langzaam achterwaarts. De snelheid van de “Clingenburg” schat ik op ongeveer 2 km/h. Ik was toen op het voorschip. Het voorschip was nog niet vrijgevaren voor het uitvaren van de haven. Het schip was in langzame vaart achterwaarts om vervolgens over bakboord achter het achterschip van de “Miranda” in richting havenuitvaart te varen. Plotseling en met een naar de omstandigheden veel te hoge snelheid naderde de “Minor” in voortwaartsbeweging het achterschip van de “Clingenburg”. Het achterschip van de “Clingenburg” heeft een ronde vorm die afsluit met een punt, vergelijkbaar met de punt van een ei. Door de snelle voorwaartsbeweging van de “Minor” kwam het dan zeer plotseling tot een aanvaring. De bakboordzijde van de “Minor” ramde daarbij met hoge snelheid het stuurboordachterschip van de “Clingenburg”. Na de aanvaring was de “Minor” nog in voorwaartse beweging en de scheepskop kwam nog ongeveer tot de hoogte van het scheepsmidden aan de stuurboordzijde van de “Clingenburg”. Bij de aanvaring had de “Minor” een veel hogere snelheid dan de “Clingenburg.”
2.7. In een vertaling van een schriftelijke verklaring van [betrokkene3] van 17 december 2008 staat onder meer:
‘(…) De “Belvedere”, de “Navex” en de “Minor” hebben dan losgegooid. De “Belvedere” en de “Navex” voeren eerst achterwaarts en vervolgens over bakboord voorwaarts naar de havenuitvaart. Beide schepen voeren dus langs ons achterschip. De “Minor” daarentegen voer niet naar de havenuitvaart maar verder achteruit de haven in. Tegen mijn zoon zei ik dat hij moest losgooien. Nadat hij dit had gedaan, zag ik, dat de “Minor” weer langszij de stuurboordkant van de “Clingenburg” kwam en de matroos aan dek van de “Minor” aan onze stuurboordkant wilde vastmaken. Via de handmarifoon heb ik dan tegen mijn zoon gezegd, dat hij tegen de matroos moest zeggen, dat hij niet diende vast te maken, omdat wij willen vertrekken. Dit heeft hij dan gedaan. Hierop voer de “Minor” weer achteruit. Ik zette de motor in zijn achteruit en voer langzaam en rechtdoor achteruit met ongeveer 2 km/h. Omdat de “Minor” net weer aan onze stuurboordzijde wilde vastmaken, verkeerde ik in de veronderstelling, dat de schipper van de “Minor” na ons vertrek wilde vastmaken aan steiger 1. Ik was slechts 50m tot 60m achteruit gevaren toen ik een aanvaring aan het achterschip van de “Clingenburg” voelde. Ik kan met zekerheid zeggen dat ik met de “Clingenburg” slechts 50m tot 60m had gevaren omdat onze scheepskop nog niet was vrijgevaren en ons voorschip nog naast de “Miranda” was. De “Minor” kwam met haar bakboordboeg tegen het stuurboordachterschip van de “Clingenburg”. Het achterschip van de “Clingenburg” heeft een ronde vorm die samenloopt in een punt zonder hoeken. (…)”.
2.8. In een op verzoek van de verzekeraars van beide partijen – en ook door de experts van de verzekeraars van beide partijen ondertekend – opgesteld schaderapport staat onder meer:
‘kontradiktorische Schadentaxe (…) über einen schade an Tankmotorschiff “Minor” (…)
Eigentümer: Aust en Smok GbR (…).
Schadensbesichtigung:
Eine erste Besichtigung erfolgte am 14.01.2008 an Bord des noch geladenen Fahrzeuges in Duisburg durch
* P. [betrokkene7], Sachverständiger (…) “MINOR”
Eine weitere Besichtigung mit ordentlicher Schadenaufnahme erfolgte am 18. Und 11.01.2008 an Bord des Fahrzeuges (…) durch
* P. [betrokkene7] (…)
* T. [betrokkene8], Sachverständiger der (…) Schiffsversicherung (…) für die Interessen des (…) “CLINGENBURG” (…)
Schadenkurzbeschreibung:
Im Zuge der ersten Besichtigung an der Werft wurde festgestellt, dass beide Ruder im Schaft stark verbogen sinds, was die Erneuerung der Schäfte in jedem Fall erforderlich macht. Nach Demontage der Ruderanlage wurde folgendes festgestellt:
* beide kokerrohre sind im unteren Bereich stark deformiert und müssen erneuert werden, die unteren Kokerbuchsen sind gebrochen
* die Ruderarme sinds verbogen
* beide Hydrauliksylinder sinds in der Kolbenstange verbogen, die Gelenklager sind teilweise gebrochen
* das Hydrauliksystem ist zu spülen, da Abrieb festgestellt wurde
Des Weiteren wurde ein Kaskoschaden im Vorschiff auf der Bb.-seite vorgefunden. Die Schanzplatte sowie die angrenzende Stenvenplatte sind deformiert, wodurch auch eine dahinter liegende Platte, in Mitleidenschaft gezogen wurde. (…)
A. Schaden an Ruderanlage 36.340,00
B. Kaskoschaden im Vorschiff 3.650,00
39.990,00’
(…) Vermerk T. [betrokkene8]:
Die Gegenzeichnung der Taxe erfolgt mit einem besonderen Vorbehalt hinsichtlich der Entstehung des unter A. aufgeführten Ruderschadens, der nach diesseitiger Ansicht nicht durch die Kollision mit MS ‘Clingenburg” verursacht worden sein kann. (…)’
2.9. In een door vertegenwoordigers van de verzekeraars van de Minor en de Clingenberg opgesteld expertiserapport betreffende de schade aan de Clingenburg als gevolg van het voorval staat onder meer:
‘Schadenbild: Einbeulung am steuerbordseitigen Achterschiff. Betroffen sind Schanz-kleid, Bergplatte und Ausenhau im Bereich der Achterpiek’. De schade is getaxeerd op € 4.680,00.
2.10. Bij brieven van 19 februari 2008, 29 mei 2008 en16 juli 2008 heeft mr. Bienfait, namens ‘den Eigner und die Versicherer vom Tms Minor’ [betrokkene2] aansprakelijk gesteld voor de schade die aan de Minor is ontstaan als gevolg van de aanvaring op 12 januari 2008.
2.11. In een brief d.d. 20 maart 2008 van Otto Maurer, assurantietussenpersoon, aan Aust+Smok GbR staat onder meer:
‘Sehr geehrter Herr Aust,
wir kommen zurück auf oben genannten Schadenfall. Die Schadenabwicklung werden wir vorab durch die Flusskasko-Versicherung wie folgt ernehmen:
1. Flusskaskoschaden
Reparaturkosten gemäß Schadentaxe: € 39.990,00
Anteilige GL Kosten gemäß Schadentaxe € 1.296,00
(…) Selbstbeteiligung € 2.500,00
(…) Mehrwertsteuer Gebührenrechtnung Petermann € 459,99
€ 38.326,01
2. Frachtausfallschaden
Reparaturdauer gemäß Schadentaxe: 17 Tage
abzüglich Selbstbeteiligung 10 Tage,
entsprechten 7 Tage a € 833,33 € 5.833,31
Den Betrag in Höhe von € 44.159,32 werden wir Ihnen in den nächsten Tagen auf ihr Konto überweisen.”
3. Het geschil
3.1. Aust + Smok vordert – na eiswijziging – primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 82.402,18, vermeerderd met rente en subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 44.979,06, vermeerderd met rente en met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de door Aust + Smok geleden tijdverletschade, op te maken bij staat en te vereffenen bij de wet, vermeerderd met rente.
3.2. Aan haar vordering heeft Aust + Smok ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door bij het uitvoeren van de vertrekmanoeuvre in strijd met de artikelen 6.13 en 6.14 Rijnvaartpolitiereglement te handelen zodat zij op grond van artikel 8:1005 BW gehouden is de schade die Aust + Smok daardoor heeft geleden te vergoeden. De schade bestaat uit schade aan het roer, schade aan de kop van het schip, tijdverletschade, expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. Voor zover het de door de verzekeraar van Aust + Smok vergoede schade betreft (€ 44.159,32), is de verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van verhaal en heeft zij Aust + Smok last en volmacht gegeven de uitgekeerde schadevergoeding in rechte te vorderen. De resterende schade (€ 37.423,12) vordert Aust + Smok voor zichzelf.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1. Ingevolge de artikelen 33 en 34 sub 2 van de Herziene Rijnakte, in samenhang met artikel 1 lid 1 sub 2 van de Uitvoeringswet der bepalingen van de artikelen 33, 36, 37 en 38 der herziene akte omtrent de Rijnvaart, is de rechtbank Arnhem bevoegd kennis te nemen van de onderhavige vordering, nu de gestelde schade binnen haar arrondissement is toegebracht.
4.2. Ingevolge artikel 7 lid 2 van de Wet bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot zeerecht en binnenvaartrecht is op de aansprakelijkheid van een schip terzake van een aanvaring in de binnenwateren van een Staat het recht van die Staat van toepassing. De uitzonderingen in de leden 3 en 4 van die bepaling, gaan in dit geval niet op. Dit betekent dat het Nederlandse recht van toepassing is op de onderhavige procedure, in het bijzonder het bepaalde in boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en wat betreft de voorschriften die bij het varen of liggen in acht moeten worden genomen, het Rijnvaartpolitiereglement (RPR).
Vorderingsrecht
4.3. [gedaagde] betwist dat Aust + Smok een vorderingsrecht heeft met betrekking tot de onderhavige vordering. In dat verband voert zij aan dat Aust+ Smok niet de eigenaar is van de Minor en dat niet is gebleken dat zij gehouden was de kosten in verband met de reparatie van het schip te dragen. Evenmin is gebleken dat Aust + Smok gerechtigd is tot exploitatie van het schip. Dat de verzekeraar een deel van de schade heeft betaald betekent voorts niet dat de verzekeraar vorderingsgerechtigd is met betrekking tot de schade, aldus [gedaagde].
4.4. In de bij dagvaarding overgelegde brief van de assurantietussenpersoon van Aust + Smok (2.11.) staat dat de verzekeraar een deel van de schade heeft vergoed en dat de schadeuitkering op de rekening van Aust + Smok zal worden overgemaakt. De inhoud van die brief heeft [gedaagde] niet bestreden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de verzekeraar een deel van de schade heeft vergoed aan Aust + Smok. Gelet daarop is Aust + Smok in ieder geval gerechtigd om in deze procedure namens de verzekeraar - die, zo onbestreden is gesteld, in het recht van verhaal is gesubrogeerd - de door de verzekeraar uitgekeerde schade te vorderen.
4.5. De schade die Aust + Smok voor zichzelf vordert ziet op expertisekosten, buitengerechtelijke kosten en schade in verband met tijdverlet. Wat betreft de eigendom van de Minor leidt de rechtbank uit de door Aust + Smok bij conclusie van repliek in het geding gebrachte – onbestreden – stukken af dat tot 1 juli 2005 de vennootschap naar Duits recht Aust + Stahlschmidt GbR eigenaar was van de Minor. Op 1 juli 2005 is [betrokkene5] tot die vennootschap toegetreden. Op 2 juli 2005 is Stahlschmidt uit de vennootschap getreden. Haar aandeel in de vennootschap is gewaardeerd op € 230.000,--. Stahlschmidt is met Aust + Smok een geldleningsovereenkomst overeengekomen in verband met de uitbetaling aan haar van dat aandeel. Als zekerheid zijn partijen daarbij overeengekomen dat de inschrijving in het scheepvaartregister van de eigendom van Aust + Smok wordt uitgesteld totdat de lening aan Stahlschmidt is afgelost. Dat Aust + Smok ondertussen in de exploitatie van de Minor zijn beperkt kan uit die overgelegde stukken niet worden afgeleid. Voorts blijkt uit de eerder genoemde brief (rov. 2.12.) dat de schadeuitkering aan Aust + Smok is gedaan. De facturen in verband met de kosten van de expert zijn ook alle gericht aan Aust + Smok. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat Aust + Smok het schip voor eigen rekening en risico exploiteert en dus degene is die de tijdverletschade (mogelijk) heeft geleden. Zij is dan ook gerechtigd die schade in deze procedure te vorderen. De expertisekosten moeten worden beschouwd als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 1 sub b BW. In het verlengde van het oordeel dat Aust + Smok vorderingsgerechtigd is ten aanzien van de hiervoor genoemde schade, moet worden geoordeeld dat hetzelfde geldt voor de gestelde kosten die zijn gemaakt om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen en voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het verweer van [gedaagde] dat Aust + Smok geen vorderingsrecht heeft, treft derhalve geen doel.
Verjaring
4.6. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord een verweer gevoerd dat inhoudt dat de vordering van Aust + Smok is verjaard door verloop van twee jaar na de aanvaring. Zij heeft daaraan toegevoegd dat niet binnen twee jaar vanaf de dag van de aanvaring bij eiseres [rechtbank: bedoeld zal zijn gedaagde] noch bij haar inmiddels overleden echtgenoot zich voor afloop van de verjaring een huurkoper heeft gemeld met een vordering. [gedaagde] spitst dat verjaringsverweer kennelijk – vanwege, zo neemt de rechtbank aan, de door Aust + Smok bij dagvaarding overgelegde brieven (rov. 2.10.) die mr. Bienfait heeft geschreven namens ‘den Eigner und die Versicherer vom Tms Minor’ – toe op het uitblijven van stuitingshandelingen van de huurkoper. Zoals hiervoor is geoordeeld kan niet worden gezegd dat Aust + Smok de huurkoper is van de Minor. Het is de rechtbank niet duidelijk of tussen de partijen bij gebreke daarvan geschil is over de vraag of de verjaring is gestuit. De rechtbank stelt Aust + Smok in de gelegenheid zich daarover bij akte uit te laten. [gedaagde] mag daarop vervolgens reageren.
4.7. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2011 voor akte aan de zijde van Aust + Smok als bedoeld in rov. 4.6., waarna [gedaagde] de gelegenheid krijgt om op de rol van 16 maart 2011 een antwoordakte te nemen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.