ECLI:NL:RBARN:2011:BP6579

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
193714
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming neuropsycholoog tot deskundige in schadevergoeding na auto-ongeval

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Arnhem, is de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. de Bruin, een rechtszaak gestart tegen de naamloze vennootschap REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.J. Hagen. De procedure betreft de benoeming van een neuropsycholoog als deskundige om de cognitieve en andere stoornissen van de eiser te onderzoeken, die mogelijk het gevolg zijn van een auto-ongeval dat op 15 april 1998 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 1 december 2010 bepaald dat partijen zich mochten uitlaten over het voornemen om een neuropsycholoog te benoemen. In het vonnis van 23 februari 2011 heeft de rechtbank de neuropsycholoog benoemd en specifieke vragen geformuleerd die deze deskundige moet beantwoorden. De vragen zijn gericht op het vaststellen van eventuele cognitieve stoornissen bij de eiser, de oorzaak van deze stoornissen en de mogelijkheid dat deze ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan. De rechtbank heeft ook de kosten van het deskundigenonderzoek geregeld, waarbij het voorschot op de kosten voor rekening van de eiser komt, terwijl de kosten voor de rechtsbijstand door de overheid worden gedekt. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de rolzitting verwezen voor het nemen van een conclusie na het deskundigenbericht.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 193714 / HA ZA 09-2252
Vonnis van 23 februari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 december 2010
- de akte van [eiser] van 22 december 2010
- de akte van Reaal van 22 december 2010
- de akte van [eiser] van 14 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het vorige vonnis heeft de rechtbank onder meer beslist dat partijen zich mogen uitlaten over het voornemen een neuropsycholoog tot deskundige te benoemen en deze te verzoeken de in het vorige vonnis opgenomen concept-vragen voor te leggen. Partijen hebben zich daarover uitgelaten.
2.2. Tegen de door Reaal voorgedragen personen heeft [eiser] ingebracht dat reeds vanwege het feit dat deze personen door Reaal naar voren worden geschoven, [eiser] geen vertrouwen in hun onafhankelijkheid heeft. Dat verweer van [eiser] snijdt geen hout. Van daadwerkelijke bezwaren tegen de benoeming van de door Reaal genoemde personen is daarmee niet gebleken. [eiser] heeft zelf geen personen voorgedragen. De rechtbank zal drs. [[deskundige1], verbonden aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen tot deskundige benoemen. Zij heeft desgevraagd verklaard in staat en bereid te zijn om als deskundige op te treden. Het voorschot op haar kosten bedraagt € 5.950,00 inclusief BTW. Dit voorschot komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening van [eiser]. Aan [eiser] is ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging verleend. Op grond van artikel 195 Rv zal aan deze partij dus geen voorschot worden opgelegd. Na de vaststelling van het loon en de kosten van de deskundige zal de griffier dit bedrag ten laste van 's Rijks kas aan de deskundige dienen uit te betalen. Hangende de procedure wordt dit uitbetaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.
2.3. Reaal heeft ingestemd met de door de rechtbank voorgestelde vragen. [eiser] wil aan de deskundige ook – met zijn vraag 2 – de vraag voorleggen of sprake is van stoornissen op gedragsmatig gebied, waarbij met name gedacht wordt aan persoonlijkheidsverandering, verlies aan interesse, agressiviteit, angst en prikkelbaarheid. Deze vraag houdt echter vooral verband met de gevorderde vergoeding van het verlies van de op geld waardeerbare hulp en bijstand van de ex-echtgenote, waarop de rechtbank reeds afwijzend heeft beslist (rov. 4.24.) zodat aan voorlichting door een deskundige geen behoefte meer bestaat. Wat betreft de stoornis op het gebied van angst heeft [eiser] aangegeven dat daarvan vooral sprake was in de periode na het ongeval. Dat daarvan thans nog steeds sprake is, heeft [eiser] niet gesteld. Gelet daarop valt niet in te zien wat een te benoemen deskundige zou moeten onderzoeken. De door [eiser] voorgestelde vraag 2 wordt dan ook niet overgenomen. De kleine aanpassingen die [eiser] heeft voorgesteld op de door de rechtbank geformuleerde vragen en de door hem voorgestelde vraag 6 worden (ten dele) overgenomen.
2.4. Reaal heeft nog een voorstel gedaan om tot een snellere afwikkeling van de procedure te komen, namelijk - zo begrijpt de rechtbank - zonder voorlichting door een neuropsycholoog en uitgaande van het rapport van arbeidsdeskundige [deskundige2]. [eiser] heeft kenbaar gemaakt daarmee niet te kunnen instemmen. De rechtbank zal, gelet daarop, de in het vorige vonnis ingezette koers voortzetten.
2.5. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wilt u vanuit uw deskundigheid op uw vakgebied en met inachtneming van hetgeen de neuroloog [arts1] in zijn rapport van 3 november 2000 over de klachten van [eiser] heeft geconstateerd de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn er naar uw oordeel op cognitief gebied bij [eiser] stoornissen aantoonbaar in het
concentratievermogen en overigens op het gebied van geheugen, waarneming en tempo van
uitvoering van handelingen?
2. Indien u vraag 1 (gedeeltelijk) bevestigend beantwoordt: Kunt u beoordelen wat de
oorzaak van de stoornis(sen) is en meer in het bijzonder of deze stoornis(sen) is of zijn
veroorzaakt door het [eiser] op 15 april 1998 overkomen auto-ongeval?
3. Zou(den) deze stoornis(sen) er óók zijn geweest en/of had(den) die op enig moment ook
kunnen ontstaan als die bepaalde gebeurtenis [eiser] niet was overkomen?
4. Voor zover u de vorige vraag (gedeeltelijk) bevestigend beantwoordt: (dus zonder auto-
ongeval ook een of meer stoornissen), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van
waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de stoornis(sen) dan had(den)
bestaan of had(den) kunnen ontstaan?
5. Acht u voor een zorgvuldige beantwoording van de vragen onderzoek door een andere deskundige aangewezen en, zo ja, door welke discipline en op grond waarvan?
6. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen
zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
[gegevens deskundige1]
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat de [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken na datum van dit vonnis met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris mr. S.C.P. Giesen,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport moet inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 31 augustus 2011, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de [eiser] of voor bepaling datum vonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.
cc: SG