ECLI:NL:RBARN:2011:BP5616

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
183699
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlegging van gedeponeerde bescheiden in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Arnhem op 2 februari 2011 een vonnis gewezen in een incident en de hoofdzaak. De zaak betreft een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. de Jong, en gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.A.M. Knüppe. Eiser heeft verzocht om openlegging van bepaalde gedeponeerde bescheiden door gedaagden, die in een eerder vonnis zijn genoemd. De rechtbank heeft in het vorige vonnis bepaald dat gedaagden de stukken VII, VIII en IX bij de rechtbank moeten deponeren en dat zij de gelegenheid hebben gekregen om aan te geven waarom bepaalde bescheiden niet openbaar zouden moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser belang heeft bij de openlegging van deze bescheiden, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de gegevens die eiser bij de Kamer van Koophandel kan opvragen identiek zijn aan de gedeponeerde stukken. De rechtbank heeft verder overwogen dat openlegging alleen wordt bevolen van gegevens die van belang zijn voor het geschil. De rechtbank heeft ook de rol van de echtgenote van gedaagde 2 in het geschil betrokken, met betrekking tot de vraag of de garantstelling vernietigbaar is op grond van artikel 1:88 BW. De rechtbank heeft uiteindelijk bevolen dat een afschrift van de statuten van gedaagde 1, het aandeelhoudersregister en de jaarcijfers over 2005 en 2006 aan eiser moeten worden verstrekt, met uitzondering van bepaalde onderdelen waartegen gedaagden bezwaar hebben gemaakt. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De zaak is verwezen naar de rol van 23 maart 2011 voor het nemen van een conclusie van repliek door eiser.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 183699 / HA ZA 09-674
Vonnis van 2 februari 2011 in het incident en in de hoofdzaak
in de zaak van
[eis.hfdz./eis.inc.],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.M. de Jong te Goirle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.1hfdz./ged.1inc.]
gevestigd te [vest.plaats],
2. [ged.2hfdz./ged.2inc.]
wonende te [woonplaats],
3. A[ged.3hfdz./ged.3inc.],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 18 augustus 2010
- de akte van depot van door mr. Knüppe gedeponeerde bescheiden genummerd VII, VIII en IX
- de akte in het geding brengen van stukken en uitlating na tussenvonnis in de hoofdzaak en in het incident van gedaagden
- de antwoordakte van eiser.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
In het incident
2.1. In het vorige vonnis heeft de rechtbank beslist dat gedaagden de in dat vonnis onder 3.2. VII, VIII en IX genoemde stukken bij de rechtbank dienen te deponeren waarbij zij de gelegenheid hebben gekregen bij akte aan de rechtbank aan te geven om welke reden zij van mening zijn dat die bescheiden althans specifiek aan te geven onderdelen daarvan niet ter kennis van [eis.hfdz./eis.inc.] dienen te komen. Ook heeft de rechtbank partijen verzocht zich erover uit te laten welke van deze bescheiden openbaar zijn, in welk geval [eis.hfdz./eis.inc.] geen belang heeft bij zijn vordering.
2.2. Om met dat laatste te beginnen: gedaagden hebben aangevoerd dat van de door hen overeenkomstig het bevel van de rechtbank gedeponeerde bescheiden, de bescheiden VII geheel en IX gedeeltelijk openbaar zijn. [eis.hfdz./eis.inc.] heeft daarop geantwoord dat de uittreksels die bij de Kamer van Koophandel worden gedeponeerd van die betreffende bescheiden een te summier beeld geven. De rechtbank kan bij die stand van zaken niet met zekerheid vaststellen dat de gegevens die [eis.hfdz./eis.inc.] bij de Kamer van Koophandel kan opvragen identiek zijn aan de door gedaagden gedeponeerde stukken. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat [eis.hfdz./eis.inc.] geen belang heeft bij zijn vordering.
2.3. Partijen twisten er voorts over of de gedeponeerde bescheiden volledig ter kennis van [eis.hfdz./eis.inc.] dienen te komen. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat openlegging alleen wordt bevolen van de gegevens die van belang zijn in verband met het voorliggende geschilpunt. Zoals in het vorige vonnis is overwogen (rov. 4.5.) heeft het geschilpunt betrekking op de vraag of, zoals gedaagden betogen, de garantstelling vernietigbaar is op grond van artikel 1:88 BW wegens het ontbreken van toestemming van de echtgenote van [ged.2hfdz./ged.2inc.] ([naam echtgenote]). Die toestemming is echter niet vereist wanneer de handeling is verricht in de normale uitoefening van het bedrijf (lid 1 aanhef en onder c) of wanneer de garantstelling is verricht door een bestuurder van een BV die alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt (lid 5).
2.4. Gedaagden hebben bij hun laatste akte een handelsregisterhistorie overgelegd van [ged.1hfdz./ged.1inc.] alsmede een uittreksel uit het handelsregister van [naam stichting], bestuurder van [ged.1hfd./ged.1inc.] Volgens gedaagden volgt uit die gegevens dat [ged.2hfdz./ged.2inc.] ten tijde van het aangaan van de beweerdelijke garantstelling geen bestuurder was in de voornoemde stichting en dus geen zeggenschap uitoefende over [ged.1hfdz./ged.1inc.] Gelet daarop kan [ged.2hfdz./ged.2inc.] niet hebben gehandeld in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf en heeft hij evenmin gehandeld als bestuurder van een BV die alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt. Daarom heeft [eis.hfdz./eis.inc.] geen belang bij kennisneming van de gedeponeerde stukken, aldus gedaagden.
2.5. [eis.hfdz./eis.inc.] heeft bestreden dat uit de overgelegde handelsregisterhistorie en het uittreksel uit het handelsregister volgt dat [ged.2hfdz./ged.2inc.] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten geen bestuurder was van de voornoemde stichting. Daaruit blijkt slechts dat de huidige bestuursperiode van [ged.2hfdz./ged.2inc.] op 1 juli 2010 is aangevangen. Onduidelijk blijft of er ook uit andere hoofde dan uit hoofde van de aanhef van de overeenkomst tussen [gedn.hfdz/gedn.inc.] en [betrokkene1] betrokkenheid heeft bestaan van de echtgenote van [ged.2hfdz./ged.2inc.] bij de overeenkomsten en of er sprake is van instemming en/of handelingen die passen binnen de normale bedrijfsuitoefening. In zijn incidentele conclusie heeft [eis.hfdz./eis.inc.] toegelicht dat om te kunnen beoordelen of zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c en lid 5 BW het noodzakelijk is dat er duidelijkheid komt omtrent de doelstellingen van de betrokken vennootschap en de wijze waarop het aandeelhouderschap is geregeld.
2.6. Uit de door gedaagden overgelegde handelsregisterhistorie en het uittreksel uit het handelsregister volgt dat [naam stichting] vanaf 6 mei 2004 tot en met 2 januari 2009 bestuurder was van [ged.1hfd./ged.1inc.] Voorts blijkt dat [naam echtgenote] in de functie van bestuurder van voornoemde stichting is getreden per 6 mei 2004 en, zo vermeldt het uittreksel, [ged.2hfdz./ged.2inc.] per 1 juli 2010. Terecht stelt [eis.hfdz./eis.inc.] zich op het standpunt dat hieruit – bij gebreke aan historische gegevens – niet met zekerheid kan worden afgeleid dat [ged.2hfdz./ged.2inc.] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten geen bestuurder was van de stichting.
2.7. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank het belang in van [eis.hfdz./eis.inc.] bij kennisneming van de statuten van [ged.1hfdz./ged.1inc.], nu daarin het doel van die vennootschap zou moeten zijn omschreven, hetgeen relevant kan zijn voor de beoordeling van het beroep van [eis.hfdz/eis.inc.] op artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW. Datzelfde geldt voor de gevraagde openlegging van het aandelenhoudersregister. Gelet op hetgeen is bepaald in lid 5 van artikel 1:88 BW heeft [eis.hfdz./eis.inc.], bij de huidige stand van zaken, belang bij kennisname van het aandelenhoudersregister. Wat betreft de jaarstukken van [ged.1hfdz./ged.1inc.] over 2005 en 2006 hebben gedaagden aangevoerd dat niet valt in te zien welk belang bestaat bij kennisneming van de cijfers over het jaar 2004, alsmede de winst- en verliesrekening met de toelichting daarop, de onderbouwing van de balansposten waaronder vorderingen op alsook schulden aan derden, wetenschap van de belangen/deelneming(en) van de vennootschap in andere vennootschappen en onderlinge vorderingen en schulden in het kasstroomoverzicht. Daartegenover heeft [eis.hfdz./eis.inc.] in zijn laatste akte niet gesteld dat en zo ja, op welke gronden hij – tegen de achtergrond van het voorliggende geschilpunt – belang heeft bij kennisneming van die stukken. De jaarstukken over 2005 en 2006 zullen daarom beperkt, namelijk behoudens de onderdelen waartegen gedaagden bezwaar hebben gemaakt, aan [eis.hfdz./eis.inc.] worden opengelegd (hetgeen neerkomt op (een gedeelte van) de pagina’s 1 tot en met 12 en 46 van het rapport inzake de jaarrekening 2005 en op de pagina’s 1, 36, 37 en 39 tot en met 42 van het geconsolideerd rapport inzake de jaarrekening 2006).
2.8. Partijen twisten er voorts over of slechts inzage dan wel uittreksel, waaronder door partijen, zo begrijpt de rechtbank, een afschrift wordt verstaan, moet worden verschaft van de open te leggen stukken. Gelet op de aard, inhoud en omvang van de open te leggen stukken ziet de rechtbank het belang van [eis.hfdz./eis.inc.] in om afschrift van deze stukken te verkrijgen. De rechtbank zal kopieën van de open te leggen stukken aan [eis.hfdz./eis.inc.] laten toezenden, met een afschrift daarvan aan gedaagden zodat de procesdossiers van partijen in zoverre gelijk zijn.
2.9. Partijen zijn over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld in het incident zodat de kosten worden gecompenseerd.
in de hoofdzaak
2.10. De rechtbank heeft gedaagden bevolen bij akte de overeenkomst tussen [ged.2hfdz./ged.2inc.] en [betrokkene1] die is gesloten op of rondom 26 februari 2005 in het geding te brengen alsmede een met bescheiden gestaafd overzicht van de betalingen die gedaagden hebben ontvangen van [betrokkene1] (of een van zijn vennootschappen) in het kader van de ontvlechting van de vennootschapsrechtelijke banden tussen die partijen.
2.11. De voornoemde overeenkomst is door gedaagden bij hun laatste akte in het geding gebracht. Gedaagden hebben op de inhoud van de overeenkomst een uitvoerige toelichting gegeven. Daarmee verliezen zij uit het oog dat in dit stadium van de procedure uitsluitend aan de orde is het in het geding brengen van dat stuk, waarna in de hoofdzaak verder wordt geprocedeerd door verwijzing naar de rol voor het nemen van conclusies van re- en dupliek. In die conclusies kunnen partijen zich zo nodig over de inhoud van dit stuk uitlaten. Op hetgeen gedaagden daarover thans inhoudelijk hebben betoogd, wordt dan ook niet verder ingegaan.
2.12. Aan het bevel een met bescheiden gestaafd overzicht van de betalingen in het geding te brengen hebben gedaagden niet voldaan. Als reden hebben gedaagden gegeven dat – zoals ook uit de voornoemde overeenkomst zou blijken – [betrokkene1] niet tot enige betaling aan gedaagden gehouden was zodat van dergelijke betalingen geen sprake is. Daardoor is voor gedaagden onmogelijk om aan het bevel gehoor te geven, aldus gedaagden. [eis.hfdz./eis.inc.] heeft – onder meer door verwijzing naar de verklaring van [ged.2hfdz./ged.2inc.] ter comparitie – gemotiveerd bestreden dat er geen betalingen van [betrokkene1] aan gedaagden hebben plaatsgevonden. De rechtbank dient volgens [eis.hfdz./eis.inc.] aan deze weigering de gevolgen te verbinden die haar geraden voorkomen, hetgeen er in dit geval op dient neer te komen dat het ervoor moet worden gehouden dat door gedaagden van [betrokkene1] de aan [eis.hfdz./eis.inc.] toebehorende gelden ten bedrage van € 200.000,-- zijn ontvangen, aldus [eis.hfdz/eis.inc.].
2.13. In dit stadium van de procedure volstaat de rechtbank met de constatering dat gedaagden niet aan het gegeven bevel hebben voldaan. Of het inderdaad zo is dat zij niet aan dat bevel kunnen voldoen omdat van gedane betalingen door [betrokkene1] aan gedaagden geen sprake is, kan de rechtbank thans niet beoordelen. Bij de verdere beoordeling van de vorderingen van [eis.hfdz./eis.inc.] in de hoofdzaak – nadat is gere- en dupliceerd – zal de rechtbank aan het niet voldoen aan het bevel door gedaagden zo nodig de gevolgtrekking verbinden die haar geraden voorkomt.
2.14. De zaak wordt verwezen naar de rol van 23 maart 2011 voor het nemen van een conclusie van repliek door [eis.hfdz./eis.inc.]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. beveelt de openlegging van een afschrift van de statuten van [ged.1hfdz./ged.1inc.] zoals geldig op 25 februari 2005, een kopie van het aandeelhoudersregister van [ged.1hfdz./ged.1inc.] en de jaarcijfers van [ged.1hfdz./ged.1inc.] over 2005 en 2006 behoudens de cijfers over het jaar 2004, alsmede de winst- en verliesrekening met de toelichting daarop, de onderbouwing van de balansposten waaronder vorderingen op alsook schulden aan derden, wetenschap van de belangen/deelneming(en) van de vennootschap in andere vennootschappen en onderlinge vorderingen en schulden in het kasstroomoverzicht,
3.2. bepaalt dat de griffier een kopie van de onder 3.1. genoemde bescheiden binnen één week na heden zal toezenden aan de beide partijen,
3.3. compenseert de kosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.5. verwijst de zaak naar de rol van 23 maart 2011 voor conclusie van repliek,
3.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.