ECLI:NL:RBARN:2011:BP5080

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
193407
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Arnhem, is op 26 januari 2011 een vonnis gewezen in de zaak met rolnummer 193407. De eiseressen, bestaande uit een vennootschap onder firma en een besloten vennootschap, hebben de gedaagde, een natuurlijke persoon, aangesproken in een vrijwaringsprocedure. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 20 oktober 2010 overwogen dat de vordering in de vrijwaring in beginsel voor afwijzing gereed ligt, omdat de vordering in de hoofdzaak bij vonnis van 10 februari 2010 was afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een comparitie van partijen of een wisseling van re- en dupliek niet opportuun was en heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere uitlating door partijen.

In het vonnis van 26 januari 2011 heeft de rechtbank de vordering van de eiseressen afgewezen. De eiseressen hebben verzocht om de gedaagde te veroordelen in de proceskosten, stellende dat de kosten van de vrijwaringsprocedure ten laste van de gedaagde moeten komen, omdat deze tekortgeschoten zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat proceskosten geen schade zijn in de zin van boek 6 BW en dat de veroordeling tot betaling van proceskosten gegrond is op artikel 237 Rv. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kosten die door de gedaagde zijn gemaakt niet nodeloos zijn en dat de eiseressen als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moeten worden veroordeeld.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, begroot op € 805,- aan vast recht en € 579,- aan salaris voor de advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 193407 / HA ZA 09-2197
Vonnis van 26 januari 2011
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eis. 1],
gevestigd te [vest.plaats],
2. [eis.2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.3].,
gevestigd te [vest.plaats],
eiseressen,
advocaat mr. H.L.J.M. van Grinsven te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Al te Veenendaal tot zijn onttrekking op 1 december 2010.
Partijen zullen hierna de [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010;
- de akte na tussenvonnis van de [eisers];
- de aan [gedaagde] verleende akte niet dienen.
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 20 oktober 2010 is overwogen dat de vordering in de vrijwaring in beginsel voor afwijzing gereed ligt omdat de vordering in de hoofdzaak bij vonnis van 10 februari 2010 is afgewezen. Op die grond is voorshands geoordeeld dat een comparitie van partijen of een wisseling van re- en dupliek niet opportuun is (rov. 2.4). Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol zodat partijen zich daarover bij akte kunnen uitlaten, de [eisers] als eerste.
2.2. De [eisers] hebben te kennen gegeven dat zij het eens zijn met hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis onder 2.4 heeft overwogen. [gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid zich uit te laten. De vordering van de [eisers] zal daarom worden afgewezen, zoals overwogen in het tussenvonnis.
2.3. De [eisers] heeft primair verzocht [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, subsidiair de proceskosten te compenseren. Zij heeft daartoe betoogd dat er geen procedure in de hoofdzaak en dus geen procedure in de vrijwaring nodig was geweest als [gedaagde] niet toerekenbaar was tekortgeschoten. Daaruit heeft zij geconcludeerd dat de kosten van de vrijwaringsprocedure ten laste van [gedaagde] moeten komen, waarbij zij een beroep heeft gedaan op de artikelen 6:10 jo. 6:102 jo. 6:101 BW.
2.4. Het beroep op die bepalingen wordt verworpen. Proceskosten zijn immers geen schade in de zin van boek 6 BW. Veroordeling tot betaling van proceskosten is gegrond op artikel 237 Rv. Volgens de laatste zin van het eerste lid van dat artikel kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. De kosten van [gedaagde] heeft zij gemaakt om zich tegen de vordering van de [eisers] te verweren. Niet valt in te zien dat deze kosten nodeloos zijn gemaakt en voor rekening van [gedaagde] zouden moeten en kunnen blijven. De conclusie is dat er geen aanleiding is af te wijken van de hoofdregel van artikel 237 Rv., zodat de [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt de [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 805,- aan vast recht en € 579,- aan salaris voor de advocaat,
3.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op
26 januari 2011.
coll.: CLB