ECLI:NL:RBARN:2011:BP1501

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/758
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag successierecht bij schenking van onroerende zaak

Op 20 januari 2011 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak met registratienummer AWB 09/758, waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, in beroep ging tegen een aanslag recht van schenking die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De rechtbank heeft de aanslag vernietigd, omdat de woning die aan eiser was geschonken reeds was begrepen in een conserverende aanslag successierecht. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte stelde dat artikel 24, lid 3, en artikel 33, lid 2, van de Successiewet (SW) een grondslag boden voor het opleggen van een extra aanslag. De rechtbank concludeerde dat, gezien de te conserveren waarde, er geen ruimte was voor een aanvullende aanslag. Eiser had de landbouwonderneming van zijn ouders overgenomen en de woning was geschonken met een beroep op vrijstelling van overdrachtsbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de aanslag, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/758
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 januari 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren Zwolle, kantoor Leeuwarden, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 12 augustus 2008 aan eiser een aanslag (aanslagnummer [000]) recht van schenking opgelegd van € 6.240.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 12 februari 2009, ontvangen door de rechtbank op 13 februari 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010 te Arnhem.
Eiser heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [gemachtigde] FB en mr. [A], tot bijstand vergezeld van ing. [B] en mr. [C]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van [Y] (registratienummer AWB 08/5915).
Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij, welke pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser heeft per 31 december 2006 de landbouwonderneming van zijn ouders overgenomen. De levering heeft plaatsgevonden op 28 december 2007 ten overstaan van notaris [D] te [Q].
2.2. Alle aandelen van de ouders van eiser in de tot hun onderneming behorende vermogensbestanddelen zijn aan eiser geleverd ten titel van koop, behoudens het onverdeelde aandeel in de woning aan de [A-straat 1] te [Z]. Deze woning is ten titel van schenking geleverd en in de akte van levering is hiervoor een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV).
2.3. In de aangifte voor het recht van schenking is namens eiser verzocht om de faciliteiten van artikel 35b en 35c van de Successiewet 1956 (hierna: SW, tekst 2007) over de verkregen vermogensbestanddelen toe te passen en een conserverende aanslag op te leggen. De te conserveren waarde is in de aangifte berekend op € 930.654. Hierin is ook de woning begrepen.
2.4. Bij brief van 23 mei 2008 heeft verweerder aan [E] meegedeeld wat de liquidatiewaarde van de onderneming is, wat de verkrijging van eiser inclusief de woning is en hoeveel recht van schenking hij hierover is verschuldigd. Hiervoor zal aan eiser een conserverende aanslag worden opgelegd. Daarnaast heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…)
Omdat tevens sprake is van schenking van een onroerende zaak, waarbij in de akte een beroep is gedaan op artikel 15, lid 1, letter d van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970, zal op grond van artikel 24, lid 3 Successiewet 1956 tenminste 6% worden geheven over € 104.000. Dit laatste bedrag is 80% van
€ 130.000 in verband met de verhuurde staat van de onroerende zaak. Het verschuldigde recht à € 6.240 zal worden opgelegd middels de reguliere aanslag recht van schenking en niet via de bovengenoemde conserverende aanslag.
(…)”
2.5. Bij brief van 22 juli 2008 heeft verweerder aan [E] onder meer meegedeeld dat het bedrag van de verkrijging is berekend op € 762.340 en de daarover verschuldigde belasting op € 148.517. In deze brief is verder nogmaals vermeld dat op grond van artikel 24, derde lid, van de SW bij ‘normale’ aanslag zal worden geheven € 104.000 x 6% = € 6.240.
2.6. Met dagtekening 12 augustus 2008 heeft verweerder vervolgens een conserverende aanslag recht van schenking opgelegd. Deze belastingaanslag is als volgt opgebouwd:
€ recht
Geconserveerde waarde ex artikel 35c, lid 1 411.688 94.655
Geconserveerde waarde ex artikel 35c, lid 2 350.652 53.862
762.340 148.517
2.7. Daarnaast heeft verweerder, eveneens met dagtekening 12 augustus 2008, een aanslag recht van schenking opgelegd voor de woning van € 6.240.
2.8. Bij brief van 28 augustus 2008, ontvangen door verweerder op 1 september 2008, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag recht van schenking.
2.9. Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is:
a. of aan eiser voor de aan hem geschonken woning naast de conserverende aanslag recht van schenking terecht nog een aanslag recht van schenking is opgelegd; en zo ja,
b. op welk bedrag de aanslag recht van schenking moet worden berekend.
Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van de verkrijging van de woongedeelten geen overdrachtsbelasting verschuldigd is omdat hierop de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet BRV van toepassing is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
In artikel 1, eerste lid aanhef en onder 3 ?, van de SW is bepaald dat krachtens deze wet recht van schenking wordt geheven van de waarde van al wat door schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van schenking binnen het Rijk woonde.
In artikel 37, eerste lid, van de SW is bepaald dat de belasting wordt geheven bij wege van aanslag. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, de belasting bedoeld in artikel 31a, tweede lid, wordt geheven bij wege van conserverende aanslag.
In artikel 31a, eerste lid, van de SW is bepaald dat indien in de belastbare verkrijging te conserveren waarde als bedoeld in artikel 35c is begrepen, de verschuldigde belasting voorzover deze bij wege van aanslag op de voet van artikel 37, eerste lid, wordt geheven de belasting is die wordt berekend over de belastbare verkrijging verminderd, maar niet verder dan nihil, met de daarin begrepen te conserveren waarde. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de over te conserveren waarde verschuldigde belasting het bedrag is aan belasting dat verschuldigd zou zijn zonder de in het eerste lid bedoelde vermindering aan te conserveren waarde, na aftrek van de overeenkomstig het eerste lid bepaalde belasting.
Beoordeling
Niet in geschil is dat de totale schenking, inclusief de woning, voor de heffing van het recht van schenking valt onder de te conserveren waarde als bedoeld in artikel 35c van de SW. Gelet op het bepaalde in artikel 31a van de SW in verbinding met artikel 37 van de SW, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat voor deze schenking uitsluitend een conserverende aanslag kan worden opgelegd. De belastbare verkrijging verminderd met de daarin begrepen te conserveren waarde is immers nihil, zodat voor het opleggen van een aanslag geen ruimte meer is.
Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat artikel 24, derde lid, van de SW in verbinding met artikel 33, tweede lid, van de SW in dit geval de grondslag vormt voor het opleggen van een aanslag recht van schenking voor de woning, in aanvulling op de opgelegde conserverende aanslag recht van schenking waarin deze woning reeds is begrepen. In artikel 24 van de SW zijn tariefsbepalingen opgenomen en in artikel 33 van de SW de vrijstellingen voor het recht van schenking. Het recht om in een situatie als deze nog een aanslag recht van schenking op te leggen is hierin niet neergelegd. Ook de overige bepalingen in de SW bieden hiervoor geen grondslag.
Dat hierdoor de situatie ontstaat dat in een geval als het onderhavige het in de SW neergelegde systeem, te weten dat bij schenking van onroerende zaken altijd minimaal het bedrag dat anders aan overdrachtsbelasting zou zijn geheven aan schenkingsrecht wordt geheven, wordt doorbroken maakt dit niet anders. Alleen de wetgever kan een dergelijke leemte opvullen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de aanslag recht van schenking te worden vernietigd. Aan de vraag op welk bedrag deze aanslag moet worden berekend komt de rechtbank dan ook niet toe.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag recht van schenking;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;
- gelast dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. R.P. van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 20 januari 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.