RECHTBANK ARNHEM
Zittinghoudende te Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 118956 KG RK 11/8
Beslissing van 17 januari 2011 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
geboren op [1971 te plaats],
wonende te [plaats, adres],
raadsman: mr. Van Delft, advocaat te Nijmegen,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
[rechter 1 en rechter 2],
rechters in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het verzoek tot wraking, mondeling gedaan ter terechtzitting van 7 december 2010, strekkende tot wraking van [rechter 1 en rechter 2];
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 7 december 2010, betreffende de behandeling van de door de officier van justitie ingediende ontnemingsvordering tegen verzoeker, bekend onder parketnummer 05/900040-06;
- de schriftelijke reactie van [rechter 2] van 6 januari 2011;
- de schriftelijke reactie van [rechter 1] van 7 januari 2011;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van
10 januari 2011, waarbij verzoeker, bijgestaan door mr. Van Delft en verweerders aanwezig waren.
2. Het wrakingsverzoek
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek, voor zover voor de beoordeling relevant, het volgende ten grondslag gelegd.
2.1. Verzoeker stelt dat [rechter 1], voorzitter van de meervoudige strafkamer, tijdens het begin van de behandeling ter terechtzitting op 24 oktober 2007 van de strafzaak tegen verdachte, bekend onder parketnummer 05/900040-06, tegen verzoeker heeft gezegd ‘zo, u bent dus de manager van het clubje’. Uit deze woorden blijkt de vooringenomenheid van de voorzitter.
2.2. Tevens blijkt volgens verzoeker uit de aan hem bij vonnis van 22 november 2007, opgelegde gevangenisstraf die, naar hij stelt, bijna even hoog was als de aan de hoofdverdachte in die zaak opgelegde straf dat de rechtbank vooringenomen was tegen verzoeker. [Rechter 1 en rechter 2] hadden zitting in de meervoudige strafkamer die het veroordelend vonnis van 22 november 2007 tegen verdachte heeft gewezen.
3. Standpunt van [rechter 1] en [rechter 2]
[Rechter 1 en rechter 2] hebben bij schriftelijke reacties en ter zitting het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken. Op hetgeen is aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden ingegaan.
4. Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
4.1. De wrakingskamer ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoeker in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen.
4.2. Ingevolge artikel 513, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden (die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd) aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.3. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek twee gronden ten grondslag gelegd. Ten eerste heeft verzoeker gesteld dat [rechter 1] tegen verzoeker vooringenomen is, hetgeen zou blijken uit de door hem gemaakte opmerking bij de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker. De wrakingskamer stelt vast dat deze door verzoeker gestelde opmerking door de voorzitter zou zijn gemaakt tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verdachte ter terechtzitting van 24 oktober 2007. Verdachte was bij die behandeling ter terechtzitting aanwezig.
4.4. De wrakingskamer concludeert dat deze door verzoeker aangevoerde omstandigheid ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Daaruit volgt dat verzoeker het wrakingsverzoek gedaan ter terechtzitting van 7 december 2010 niet heeft gedaan zodra de feiten en omstandigheden, in casu de door verzoeker gestelde opmerking van [rechter 1], hem bekend is geworden. De wrakingskamer zal verzoeker dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek voorzover het op deze grond berust.
4.5. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 24 oktober 2007 niet blijkt dat de voorzitter de door verzoeker gestelde opmerking heeft gemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt enkel dat de voorzitter, na onder meer het vragen naar de personalia van verzoeker en het geven van de cautie, heeft gesteld dat:
“uit het procesdossier het beeld naar voren lijkt te komen, dat verdachte tezamen met [naam] degene is, die zorgt voor de inrichting en de financiering (…) van de kwekerijen en dat verdachte en voornoemde [naam] de kwekerijen “managen”.”
Uit het antwoord van verzoeker, waarbij verzoeker onder gebruikmaking van dezelfde woorden ingaat op het beeld dat uit het dossier naar voren komt, kan niet worden afgeleid en is ook niet aannemelijk geworden dat de voorzitter zich op een andere wijze heeft uitgelaten dan hiervoor weergegeven.
4.6. Ten tweede heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat [rechter 1 en rechter 2] vooringenomen waren nu zij deel uit maakten van de meervoudige strafkamer die op 22 november 2007 vonnis heeft gewezen in de strafzaak tegen verzoeker, waarbij aan hem een gevangenisstraf werd opgelegd, die, naar hij stelt, bijna even hoog was als de aan de hoofdverdachte in die zaak opgelegde straf. Door verzoeker is gesteld dat hij pas ten tijde van de zitting van 7 december 2010 bekend werd met de omstandigheid dat [rechter 1 en rechter 2] zitting hadden in de meervoudige kamer die het verzoek tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie zou behandelen.
4.7. Uit het dossier is het de wrakingskamer gebleken dat reeds op 22 september 2009 de behandeling van de ontnemingsvordering is aangevangen. Bij deze zitting, waarbij [rechter 1 en rechter 2] zitting hadden in de meervoudige kamer, is de raadsman van verzoeker, mr. Van Delft, ook aanwezig geweest. Verzoeker is bij deze behandeling echter zelf niet aanwezig geweest. Derhalve kan niet uitgesloten worden dat verzoeker eerst ten tijde van de behandeling op 7 december 2010 bekend is geworden met de omstandigheid dat [rechter 1 en rechter 2] zitting hadden in de behandelend meervoudige kamer.
4.8. De wrakingskamer zal verzoeker dan ook ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek voorzover het op deze grond berust.
5. Inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek
5.1. Ingevolge artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3. Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde grond kan worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
5.4. Door verzoeker is aangevoerd dat uit het door onder meer [rechter 1 en rechter 2] gewezen vonnis en met name de hoogte van de daarbij aan hem opgelegde gevangenisstraf blijkt dat zij jegens verzoeker vooringenomen zijn. De enkele omstandigheid dat [rechter 1 en rechter 2], die thans de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandelen, ook de strafzaak tegen verdachte hebben behandeld, waarbij verzoeker is veroordeeld, leidt niet tot het oordeel dat bij deze rechters sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker. Het feit dat verzoeker in die strafzaak is veroordeeld maakt dit niet anders. Daarbij komt dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Daarover dient in hoger beroep te worden geklaagd.
5.5. Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 5.2 bedoeld. Het verzoek tot wraking zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van [rechter 1], voorzover aan het verzoek ten grondslag is gelegd hetgeen is besproken op de behandeling ter terechtzitting van 24 september 2007;
- wijst het verzoek tot wraking van [rechter 1 en rechter 2] voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, mrs. W.C. Haasnoot en R.J. van Lochem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Demmers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2011.