ECLI:NL:RBARN:2011:BO9914

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2752
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de hoogte van het planschadebedrag en de toepassing van de staffelmethode in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 4 januari 2011, gaat het om de bepaling van de hoogte van een planschadevergoeding die eisers hebben aangevraagd naar aanleiding van een bestemmingsplan. De eisers, vertegenwoordigd door mr. J.W.H.M. Koers, hebben een beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, dat hun verzoek om planschadevergoeding had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de planschadecommissie een advies heeft uitgebracht dat niet door verweerder is gevolgd, wat aanleiding geeft tot de vraag of de waarde van het perceel weiland correct is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de staffelmethode, die door de taxateur is gebruikt, niet zonder nadere motivering kan worden toegepast, vooral omdat het perceel agrarisch is en niet ten dienste staat van de woning van eisers. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond, waarbij verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers. De rechtbank benadrukt dat de waarde van het perceel moet worden vastgesteld met inachtneming van de agrarische bestemming en de omstandigheden van het geval. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de staffelmethode in vergelijkbare bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2752
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 4 januari 2011.
inzake
[Eisers], eisers
allen wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.W.H.M. Koers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 juni 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft verweerder het verzoek van eisers om toekenning van een planschadevergoeding op grond van artikel 49, van de, inmiddels vervallen, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), wegens de gestelde waardevermindering van de woning [adres] ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening café Hanneke Weurt’ op 7 juni 2005, afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 december 2010. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Koers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.G.M. van Summeren en J. Wichman.
3. Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat het door eisers ingediende planschadeverzoek bij verweerder op 10 december 2008 is ingekomen, zodat daarop ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening het oude recht van toepassing is, zoals dat gold tot 1 juli 2008.
Op grond van artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde ten tijde van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer een uitspraak van 18 januari 2006 (LJN: AU9842), dat bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden, aldus de Afdeling.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van planschade. Wel is in geschil de hoogte van het planschadebedrag en de vraag of de ontstane planschade anderszins is vergoed.
Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het verzoek van eisers de planschadecommissie gevraagd advies uit te brengen. In het advies van 31 juli 2009 heeft de planschadecommissie geconcludeerd dat uit de door hen gemaakte analyse volgt dat door de gerede kans op geluids- en aanwezigheidsoverlast door de op slechts circa drie meter afstand van de woning van eisers gelegen feestzaal en door de algemene omgevingsverslechtering die daarmee samengaat, sprake is van een waardevermindering van de onroerende zaak [adres]. De planschadecommissie heeft verweerder daarom geadviseerd om over te gaan tot een vergoeding van de door eisers geleden planschade ten bedrage van € 40.000 en dit te verminderen met de compensatie anderszins ten bedrage van € 24.873, naar aanleiding van het door eisers met de eigenaar van het naastgelegen café afgesloten convenant, op grond waarvan een perceel weiland aan eisers wordt geleverd. Hieruit volgt dat verweerder een bedrag van € 15.127, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2008 en het drempelbedrag ten bedrage van € 500, aan eisers dient te vergoeden.
Verweerder heeft ingestemd met het advies van de planschadecommissie voor zover de planschadecommissie heeft geoordeeld dat de planschade van eisers (gedeeltelijk) anderszins verzekerd is op grond van het voornoemde convenant.
De rechtbank is van oordeel dat het op basis van het convenant over te dragen perceel weiland geacht moet worden (mede) te strekken tot compensatie van schade ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening café Hanneke Weurt’. Weliswaar blijkt niet uit het convenant dat de overdracht van het perceel mede strekt ter vergoeding van planschade, het tegendeel blijkt daaruit evenmin. Gelet op de strekking van het convenant dat onder andere gericht is op de beëindiging van de juridische procedures rond de bestemmingsplanprocedure en alle omstandigheden tezamen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen oordelen dat het convenant (mede) strekt tot compensatie van schade ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.
Verweerder is het echter niet eens met de door de planschadecommissie vastgestelde waarde van het door middel van het convenant over te dragen perceel weiland. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de planschadecommissie op geen enkele wijze rekening houdt met de omstandigheid dat aan het perceel weiland, doordat het aan een huiskavel wordt toegevoegd, een hogere dan een slechts agrarische waarde toegekend dient te worden. Verweerder is van oordeel dat de planschadecommissie ten onrechte door onverkorte toepassing van de LEI-cijfers (vastgesteld door het Landbouw Economisch Instituut) geen rekening houdt met de ligging van het perceel. Dit terwijl verweerder van oordeel is dat juist de ligging van een perceel van doorslaggevend belang is bij de bepaling van de waarde daarvan. Verweerder heeft daarom aanleiding gezien een second opinion uit te laten voeren door Gloudemans taxatie- en adviesbureau te Rosmalen. Gloudemans heeft in het advies van 15 juni 2009 de waarde van de in het convenant over te dragen grond getaxeerd op een bedrag van € 121.500, zodat de ontstane planschade (anderszins) geheel is gecompenseerd. Vervolgens heeft verweerder het rapport van Gloudemans aan de besluitvorming ten grondslag gelegd.
Eisers kunnen zich niet vinden in de bij de waardebepaling van het perceel gehanteerde methode.
Vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat het een bestuursorgaan vrijstaat om op grond van een nader advies af te wijken van een advies van haar ‘vaste’ planschadebeoordelingscommissie, mits het bestuursorgaan daarbij voldoet aan twee voorwaarden: het bestuursorgaan moet de aanvrager in de gelegenheid stellen om een reactie te geven op het nader advies en het bestuursorgaan moet in haar beslissing op de aanvraag deugdelijk motiveren waarom zij van het advies van haar planschadebeoordelingscommissie afwijkt.
De rechtbank stelt vast dat Gloudemans bij de waardebepaling van het perceel gebruik heeft gemaakt van de zogeheten staffelmethode. Op grond van deze methode wordt, zoals door verweerder ter zitting aangegeven, aan gronden een hogere waarde toegekend naarmate zij dichter bij een woning zijn gelegen. Ten aanzien van de vraag of Gloudemans in dit specifieke geval de staffelmethode heeft kunnen toepassen, overweegt de rechtbank als volgt. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de staffelmethode een methode is die regelmatig wordt toegepast bij de waardebepaling van agrarische percelen die zijn gelegen bij in bedrijf zijnde agrarische bedrijven. Aan agrarische gronden gelegen in de directe nabijheid van een agrarisch bedrijf, die ten dienste van die bestemming worden gebruikt, wordt in de regel meer waarde toegekend dan aan gronden die verder van het agrarisch bedrijf zijn gelegen. In het voorliggende geval wordt aan eisers een agrarisch perceel overgedragen dat niet ten dienste staat van de woning. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de huidige agrarische bestemming van het perceel gehandhaafd blijft. De rechtbank stelt vast dat uit de taxatie van Gloudemans niet blijkt in hoeverre rekening is gehouden met de op het perceel rustende agrarische bestemming, in combinatie met de voor woondoeleinden bestemde woning van eisers. De rechtbank acht om die reden door verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij een overdracht van het voor agrarische doeleinden bestemde perceel (al dan niet in combinatie met de voor woondoeleinden bestemde woning van eisers) de door Gloudemans op basis van de staffelmethode becijferde bedrag, dat een veelvoud is van de agrarische waarde van het perceel, als juiste waarde van deze grond in deze omstandigheden heeft te gelden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staffelmethode in dit geval – waar het niet gaat om het toevoegen van een voor agrarische doeleinden bestemd perceel aan een agrarisch bedrijf – niet zonder nadere motivering kan worden toegepast.
Nu in het bestreden besluit de afwijking van het advies van de planschadecommissie onvoldoende is gemotiveerd, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke, krachtens het forfaitaire systeem zoals vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand (indiening beroepschrift, 1 punt, verschijnen ter zitting, 1 punt). Van andere kosten die in dit verband krachtens het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen voor een vergoeding, is de rechtbank niet gebleken
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. E. Horsthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 4 januari 2011.