RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/274
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 1 juli 2010.
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 december 2009.
Bij brief van 3 april 2009 heeft eiser verweerder verzocht om het rapport [naam onderzoeker] te diskwalificeren naar wijze van totstandkoming, inhoud, presentatie en uitkomsten.
Bij brief van 17 juni 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dit verzoek.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 11 juni 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. L.S. van Loon, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de beslissing op het verzoek van hem van 3 april 2009 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, omdat dat verzoek in algemene zin is gesteld en niet aan de persoon van eiser is gekoppeld. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn verzoek van 3 april 2009 als een verzoek om rehabilitatie moet worden aangemerkt, zodat verweerders beslissing daarop een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zou zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge art. 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge art. 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge art. 7:1 lid 1 Awb, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het verzoek van eiser van 3 april 2009 als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt en de door verweerder daarop te nemen beslissing als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat van verweerder als goed werkgever had mogen worden verwacht dat hij bij eiser navraag had gedaan omtrent de aard en inhoud van zijn verzoek. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
Op de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek als een verzoek om rehabilitatie moest worden opgevat. Een dergelijk verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding en derhalve als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De daarop te nemen beslissing is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient alsnog inhoudelijk op het verzoek van eiser van 3 april 2009 te beslissen.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt. Er bestaat geen aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb een dwangsom op te leggen. Het verzoek daartoe van eiser wordt dan ook afgewezen.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. P.L. de Vos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 1 juli 2010.