ECLI:NL:RBARN:2010:BP0927

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207881
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over huurovereenkomst en uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.T. Zoutberg, een verbod vordert tegen de [camping] om een eerder vonnis van de kantonrechter ten uitvoer te leggen. Dit vonnis, gewezen op 6 oktober 2010, verklaarde dat eiseres geen medehuurster is in de zin van artikel 7:268 lid 2 BW en dat zij de woning per 15 januari 2011 moet verlaten. Eiseres stelt dat het vonnis van de kantonrechter berust op een evidente juridische misslag en dat de tenuitvoerlegging daarvan haar in een noodtoestand zal brengen.

De voorzieningenrechter overweegt dat het niet aan hem is om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter te ontnemen, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit kan alleen als het vonnis berust op een evidente juridische of feitelijke misslag of als er na het vonnis voorgevallen feiten zijn die een noodtoestand voor eiseres zouden opleveren. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een evidente juridische misslag in het vonnis van de kantonrechter. De belangenafweging die de kantonrechter heeft gemaakt, is voldoende gemotiveerd en de enkele omstandigheid dat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet specifiek is gemotiveerd, maakt dit niet anders.

Eiseres heeft ook niet aangetoond dat er een noodtoestand zal ontstaan door de tenuitvoerlegging van het vonnis. De vorderingen van eiseres worden dan ook afgewezen. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de [camping] zijn begroot op EUR 1.376,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp op 17 december 2010.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 207881 / KG ZA 10-723
Vonnis in kort geding van 17 december 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.T. Zoutberg te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.D.J. Ruyven te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de [camping] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de brief d.d. 29 november 2010 van de zijde van [eiseres] met producties
- de brief d.d. 2 december 2010 van de zijde van [eiseres] met een productie
- de mondelinge behandeling
- de akte wijziging eis van [eiseres]
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van de [camping].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene]) heeft in juni 2005 een huurovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorganger van) de [camping] voor permanente bewoning van een woning gelegen aa[camping]es] 2-2 te [woonplaats] op de camping van de [camping].
2.2. Tussen De [camping] en [betrokkene] hebben zich een aantal incidenten voorgedaan. Zij hebben in de hoedanigheid van huurder en verhuurder veelvuldig tegen elkaar geprocedeerd.
2.3. Op 18 maart 2010 is [betrokkene] overleden.
2.4. [eiseres] woonde op het moment van overlijden van [betrokkene] ook in de woning.
2.5. [eiseres] is een procedure bij de kantonrechter te Wageningen begonnen waarin zij de kantonrechter heeft verzocht om haar op grond van artikel 7:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) als huurster/medehuurster aan te merken, althans haar toestemming te verlenen om de tussen de [camping] en [betrokkene] gesloten huurovereenkomst voort te zetten.
2.6. In het eindvonnis van 6 oktober 2010 heeft de kantonrechter overwogen dat [eiseres] geen medehuurster in de zin van artikel 7:628 lid 2 BW (opmerking voorzieningenrechter: bedoeld zal zijn artikel 7:268 lid 2 BW) is en dat [eiseres] de woning per 15 januari 2011 dient te verlaten. De kantonrechter heeft in dat verband overwogen “Gezien de wederzijdse belangen, [eiseres] heeft (nog) geen andere woning terwijl De [camping] niet heeft betwist dat zij op korte termijn niet toekomt aan de voorgenomen herinrichting van het terrein, bepaalt de kantonrechter dat [eiseres] de woning per 15 januari 2011 dient te verlaten”.
De kantonrechter heeft de veroordeling tot ontruiming van de woning uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7. Op 23 november 2010 is [eiseres] tegen het vonnis van de kantonrechter van 6 oktober 2010 in hoger beroep gekomen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert na akte wijziging eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en bij wijze van voorschot:
- de [camping] verbiedt om het op 6 oktober 2010 door de rechtbank te Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen, gewezen vonnis met het kenmerk [...] ten uitvoer te leggen, dan wel de ten uitvoerlegging te staken en gestaakt te houden, tot het moment waarop onherroepelijk op de vordering van [eiseres] tot voortzetting van de huurovereenkomst is beslist,
- bepaalt dat indien de [camping] niet aan het aldus gewezen vonnis voldoet en toch overgaat tot ontruiming van het gehuurde, zij een dwangsom verbeurt van
€ 250.000,00,
- de [camping] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. De [camping] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop dient te worden gesteld dat het niet aan de voorzieningenrechter is om aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zijn kracht tot tenuitvoerlegging bij voorraad te ontnemen. Daarvoor kan alleen rede zijn als die tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een evidente juridische of feitelijke misslag van de rechter die het vonnis wees of indien er sprake is van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende.
4.2. In de bodemprocedure bij de kantonrechter heeft [eiseres] in haar dagvaarding een beroep gedaan op artikel 7:268 lid 2 BW. Dit artikel bepaalt het volgende:
‘De persoon die niet op grond van lid 1 huurder wordt, doch wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijk huishouding heeft gehad, zet de huur voort gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder; de tweede zin van lid 1 is van toepassing. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde vordering, en in elk (opmerking voorzieningenrechter: geval) zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist’.
4.3. [eiseres] stelt dat het te executeren vonnis van 6 oktober 2010 berust op een juridische misslag van de kantonrechter die het vonnis wees, waardoor de tenuitvoerlegging van het vonnis dient te worden geschorst. Het vonnis van 6 oktober 2010 is namelijk in strijd met het bepaalde in artikel 7:268 lid 2 BW uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu op dat moment nog niet onherroepelijk over de onderhavige vordering was beslist en de kantonrechter het vonnis zonder afzonderlijke motivering uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
4.4. De [camping] betwist dat sprake is van een juridische misslag. Zij voert aan dat het vonnis van 6 oktober 2010 een goed gemotiveerd vonnis is, waarin de kantonrechter alle door partijen aangedragen argumenten heeft besproken en weloverwogen heeft besloten om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook heeft de kantonrechter rekening gehouden met de belangen van [eiseres], nu zij de ontruimingstermijn op drie maanden heeft gesteld, terwijl gebruikelijk is om een ontruimingstermijn van een aantal weken of een maand te hanteren. Verder is de [camping] van mening dat het beroep van [eiseres] op de zinsnede ‘en in elk geval zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist’ van artikel 7:268 lid 2 BW niet opgaat. Gelet op hetgeen is overwogen in het vonnis van 6 oktober 2010, voldoet [eiseres] namelijk niet aan het (basis)vereiste dat in ieder geval sprake moet zijn van een hoofdverblijf, aldus de [camping].
4.5. Anders dan [eiseres] meent kan net zo min als uit artikel 7:272 lid 1 BW uit artikel 7:268 lid 2 BW worden afgeleid dat die bepaling de strekking heeft om aan de rechter elke bevoegdheid te ontnemen de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Aangenomen moet worden dat de rechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren op grond van een afweging van belangen (vgl. HR 8 januari 1982, NJ 1982, 445 en HR 3 mei 1996, NJ 1996, 655 en de conclusie van A-G Asser voor dat arrest onder 2.29 e.v.).
4.6. Tegen de achtergrond hiervan kan niet worden aangenomen dat het vonnis van 6 oktober 2010 op een evidente juridische misslag berust. Hoewel in het vonnis geen afzonderlijke motivering aan de uitvoerbaar verklaring bij voorraad is gekoppeld, is in overweging 5.7 wel te lezen dat de kantonrechter de belangen van partijen heeft afgewogen. De enkele omstandigheid dat deze belangenafweging in het algemeen ten aanzien van de (termijn van) ontruiming is opgenomen en niet specifiek aan de uitvoerbaar verklaring bij voorraad is gekoppeld, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat daardoor sprake is van een evidente juridische misslag. Een evidente juridische misslag in een vonnis is immers een misslag ten aanzien van de feiten of het recht, die uit het vonnis blijkt en zo in het oog springt dat er in redelijkheid niet aan getwijfeld kan worden dat het een misslag betreft en dat is hier niet het geval.
4.7. Voorts is niet gesteld of gebleken dat aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand is/zal ontstaan, ten gevolge van na het vonnis van 6 oktober 2010 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten.
4.8. De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
4.9. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [camping] worden begroot op:
- vast recht EUR 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.376,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de [camping] tot op heden begroot op EUR 1.376,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink op 17 december 2010.