ECLI:NL:RBARN:2010:BO9689

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207865
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voorschot op schadevergoeding en uitleg polisvoorwaarden in kort geding

In deze zaak vorderde eiser, een stukadoor die na een ongeval arbeidsongeschikt was geraakt, een voorschot op schadevergoeding van de gedaagde, RVS Schadeverzekering N.V. Eiser had op 26 april 2004 een ongeval gehad en was sindsdien volledig arbeidsongeschikt. Hij had een aanvraag gedaan voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering via een tussenpersoon, maar door een fout was er geen aanvraagformulier opgestuurd. Het hof Arnhem had eerder geoordeeld dat RVS aansprakelijk was voor deze fout en dat er een causaal verband bestond tussen de tekortkoming en de schade. Eiser vorderde nu in kort geding een voorschot van € 60.000,-, omdat hij in financiële problemen verkeerde en RVS tot op heden slechts € 52.500,- had betaald.

RVS voerde verweer en stelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat de schadevergoeding hoger was dan het reeds betaalde bedrag. RVS betoogde dat de arbeidsongeschiktheid van eiser moest worden beoordeeld naar zijn nieuwe beroep als magazijnmedewerker bij DHL, waar hij van medio november 2005 tot 1 april 2009 had gewerkt. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij geen inkomen had en zijn hypotheeklasten niet meer kon betalen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitleg van de polisvoorwaarden moest plaatsvinden conform de Haviltex-maatstaf. De rechter kwam tot de conclusie dat RVS niet aannemelijk had gemaakt dat het recht op uitkering was geëindigd met de indiensttreding bij DHL. Eiser had recht op een uitkering onder de polis en de vordering werd toegewezen. RVS werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde voorschot en in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 207865 / KG ZA 10-720
Vonnis in kort geding van 16 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. K.F.J. Machielsen te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. Köiter te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en RVS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van RVS.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft op 26 april 2004 een ongeval gehad. Tijdens zijn werkzaamheden als stukadoor is hij van een steiger gevallen.
2.2. Ten tijde van voornoemd ongeval had [eiser] via een tussenpersoon van RVS, de heer Van den Heuvel, een aanvraag gedaan voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Partijen hebben na het ongeval geprocedeerd over de vraag of tijdens deze aanvraag een gratis voorlopige dekking gold.
2.3. RVS hanteert de polisvoorwaarden voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van Nationale Nederlanden (polismantel 440-04), waarin voor zover thans van belang onder meer het volgende is vermeld:
Hoofdstuk 2 Omschrijving van de dekking
Artikel 3 Strekking van de verzekering
Deze verzekering heeft ten doel uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid.
Artikel 5 Arbeidsongeschiktheid
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor verzekerde voor tenminste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep. Hierbij wordt uitgegaan van de beroepsbezigheden die in de regel en redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd waarbij tevens rekening wordt gehouden met mogelijkheden voor aanpassing in werk en werkomstandigheden en de daarmee verband houdende taakverschuiving binnen het eigen beroep/bedrijf.
Indien verzekerde als gevolg van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis ophoudt zijn beroep/bedrijf uit te oefenen en in gezamenlijk overleg met de maatschappij begeleiding naar een ander beroep aanvaardt, zal de mate van arbeidsongeschiktheid – eveneens in onderling overleg – worden vastgesteld naar de bezigheden die bij het nieuwe beroep horen. Deze vaststelling zal plaatsvinden vanaf het moment waarop verzekerde deze bezigheden daadwerkelijk uitvoert.
Indien verzekerde tijdens zijn arbeidsongeschiktheid een ander beroep gaat uitoefenen dan zal dit beroep, indien voor de maatschappij acceptabel, opgenomen worden op de polis. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal naar dit nieuwe beroep plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Schade
Artikel 13 Verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid
13.1. Verzekerde is verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid:
(…)
13.1.4. alle door de maatschappij nodig geoordeelde gegevens te verstrekken of te laten verstrekken aan de maatschappij of aan door haar aangewezen deskundigen en daartoe de nodige machtigingen te verlenen; voorts geen feiten of omstandigheden te verzwijgen die voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of de uitkering van belang zijn.
(…)
13.3 Geen recht op uitkering bestaat indien verzekerde of verzekeringnemer één van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad.
Artikel 15 Omvang van de uitkering
(…)
15.2. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 15.3.1. en 15.3.2. bedraagt de uitkering voor Rubriek A en B bij een arbeidsongeschiktheid van:
(…)
80 – 100%: 100% van de verzekerde jaarrente.
Artikel 17 Einde van de uitkering
De uitkering eindigt:
17.1. per de dag waarop verzekerde niet meer tenminste 25% arbeidsongeschikt is;
(…)
Hoofdstuk 6 Wijziging van de verzekering
Artikel 22 Verplichtingen bij risicowijziging
Verzekeringsnemer, respectievelijk verzekerde, is verplicht op straffe van verlies van het recht op uitkering de maatschappij terstond schriftelijk kennis te geven wanneer:
(…)
22.4. verzekerde na het ingaan van deze verzekering verplicht verzekerd wordt ingevolge WAO (schriftelijk bewijs, b.v. werkgeversklaring, dient overgelegd te worden);
(…)
In al deze gevallen heeft de maatschappij het recht andere voorwaarden te stellen (waaronder wijziging van de premie of verlaging van het verzekerde bedrag) dan wel de verzekering te beëindigen. (…)
2.4. Bij brief van 11 mei 2005 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) [eiser] voor zover hier van belang onder meer het volgende bericht:
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de mate van uw arbeidsgeschiktheid.
(…)
Wij zijn van mening dat u, rekening houdend met uw beperkingen, uw eigen werk als zelfstandig stukadoor niet meer in volle omvang kunt verrichten.
2.5. Vanaf medio november 2005 tot 1 april 2009 is [eiser] als magazijnmedewerker bij DHL werkzaam geweest.
2.6. Bij arrest van 3 november 2009 heeft het gerechtshof Arnhem in het geschil tussen [eiser] en RVS onder meer het volgende overwogen en beslist:
4.12. Op grond van hetgeen het hof onder de punten 4.5 en verder heeft overwogen, is het hof van oordeel dat Van den Heuvel, door op 5 april 2004 niet een aanvraagformulier aan Nationale Nederlanden toe te zenden, bij het verzorgen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon verwacht mocht worden. Op deze grond is hij jegens [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten in zijn zorgverplichting als assurantietussenpersoon. De grieven II en III slagen op deze gronden. RVS is als werkgeefster van Van den Heuvel jegens [eiser] aansprakelijk voor de door hem ten gevolge van dit tekortschieten geleden schade, zodat ook grief I slaagt.
4.13. Nu de grieven I, II en III slagen, dient het bestreden vonnis te worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof de gevorderde verklaring voor recht toewijzen. Ook zal het hof RVS veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] ten gevolge van de tekortkoming van Van den Heuvel geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het is aannemelijk dat [eiser] door het toerekenbaar tekortschieten van Van den Heuvel schade heeft geleden. Indien het aanvraagformulier op 5 april 2004 aan Nationale Nederlanden zou zijn toegezonden, had [eiser] ten tijde van het ongeval op 6 april 2004 voorlopige dekking gehad onder de “gratis voorlopige dekking ongevallenrisico”. RVS heeft niet betwist dat [eiser] enkel en alleen ten gevolge van het ongeval blijvend letsel heeft opgelopen en daardoor niet meer in staat was en nooit meer in staat zal zijn om zijn werkzaamheden als stukadoor uit te oefenen. Het causale verband is daarmee gegeven.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 24 september 2008 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat RVS (in haar hoedanigheid van werkgeefster van Van den Heuvel) jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht als assurantiepersoon zoals hiervoor beschreven;
veroordeelt RVS tot vergoeding van de door die tekortkoming veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(…)
verklaart voornoemde veroordelingen, behoudens de veroordeling in de kosten van de eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest heeft kracht van gewijsde.
2.7. Op 3 februari 2010 heeft RVS een bedrag van € 52.500,00 aan [eiser] betaald.
2.8. [eiser] heeft in een kort gedingprocedure een bedrag van € 247.500,- van RVS gevorderd. Bij vonnis van 16 maart 2010 heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen.
2.9. [eiser] heeft RVS op 3 augustus 2010 gedagvaard in een schadestaatprocedure en gevorderd dat RVS – kort gezegd – wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
A: € 35.000,- op jaarbasis: het eerste jaar risico over de periode vanaf 10 mei 2004 tot 10 mei 2005, verhoogd met de wettelijke rente,
B: € 35.000,- op jaarbasis; de maandelijkse renten vanaf 10 mei 2005 tot 10 juli 2010, verhoogd met klimmende rente en daarover de wettelijke rente,
C: de toekomstige schade van de maandelijkse rentebetaling, welke aansluiten op de betalingen die door RVS dienen te worden betaald ter zake de geleden schade vanaf 10 mei 2005 tot 10 juli 2010, de maandelijkse renten vanaf 10 juli 2010 tot aan de dag waarop [eiser] zijn 55ste levensjaar bereikt en de fictieve verzekering zou expireren, verhoogd met klimmende rente,
D: de kosten van rechtsbijstand door mr. Schep betreffende de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank te Arnhem ten bedrage van € 16.300,39, vermeerderd met de wettelijke rente,
E: de kosten van juridische bijstand verleend door mr. Drykoningen betreffende het hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem ten bedrage van € 6.103,21, vermeerderd met de wettelijke rente,
F: de kosten voor oversluiting hypotheek € 6.927,38, vermeerderd met de wettelijke rente,
G: de kosten van het Nederlands Rekencentrum Letselschade ter vaststelling van de schade van € 1.677,90, vermeerderd met de wettelijke rente, en
H.: de kosten van Mazar Accountants en Belastingadviseurs voor advies met betrekking tot de fiscale consequenties van de uit te keren rente van € 3.511,69, verhoogd met de wettelijke rente.
2.10. RVS heeft op 20 oktober 2010 geconcludeerd voor antwoord en de rechtbank - kort gezegd - verzocht [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen te verklaren, dan wel deze af te wijzen. Bij tussenvonnis van 3 november 2010 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die vervolgens is gepland op 15 februari 2011. Tevens heeft de rechtbank [eiser] verzocht om zijn inkomensgegevens van de drie jaren voorafgaand aan de offerteaanvraag toe te sturen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter RVS veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 60.000,- als voorschot op de schade, althans een zodanig bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie nader zal bepalen.
3.2. [eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] is ten gevolge van een ongeval volledig arbeidsongeschikt geraakt, waardoor hij zijn voormalige werkzaamheden als stukadoor niet meer kan uitoefenen. Dit heeft de heer A.L. van Summeren, registerarbeidsdeskundige, in zijn rapport van 2 februari 2007 vastgesteld.
Enkele weken voordat [eiser] ten val kwam, heeft hij een aanvraag ingediend voor het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Door een fout van een tussenpersoon, werkzaam bij RVS, is er echter geen aanvraagformulier opgestuurd. Het hof Arnhem heeft geoordeeld dat RVS aansprakelijk is voor de fout van de tussenpersoon, dat het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade is komen vast te staan en dat RVS gehouden is de schade te vergoeden. Volgens [eiser] zou, indien de fout niet zou zijn gemaakt, RVS hem (gratis) voorlopige dekking voor arbeidsongeschiktheid als het gevolg van een ongeval hebben verleend. [eiser] vordert nu in kort geding wederom een geldbedrag van RVS, omdat na de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 maart 2010 het gerechtshof te ’s Gravenhage bij arrest van 25 mei 2010 een belangrijke uitspraak heeft gedaan. Gelet op hetgeen in dat arrest is overwogen, kan thans worden vastgesteld dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering is. De omstandigheid dat [eiser] in de periode van medio november 2005 tot 1 april 2009 werkzaam is geweest bij DHL is volgens [eiser] dan ook niet meer relevant. RVS is volgens [eiser] dus gehouden om hem vanaf medio november 2005 tot het bereiken van zijn 55ste levensjaar jaarlijks een uitkering van € 35.000,- te verstrekken. [eiser] stelt dat de schade (uitgaande van een verzekerde jaarrente van € 35.000,- per jaar en klimmende rente) over de periode van 10 mei 2004 tot 1 november 2010 € 242.071,00 bedraagt. Nu RVS tot op heden slechts € 52.500,- heeft betaald, dient zij thans in ieder geval over te gaan tot betaling van het gevraagde voorschot van € 60.000,-.
3.3. RVS voert verweer en stelt dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schadevergoeding waar hij recht op zou kunnen hebben hoger is dan het reeds door RVS bij wege van voorschot betaalde bedrag van € 52.500,00. In de tweede alinea van artikel 5 van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden is opgenomen dat indien verzekerde tijdens zijn arbeidsongeschiktheid een ander beroep gaat uitoefenen dit beroep, indien voor de maatschappij acceptabel, zal worden opgenomen op de polis. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal naar dit nieuwe beroep plaatsvinden. [eiser] is medio november 2005 als magazijnmedewerker bij DHL gaan werken. Het betrof een fulltime baan die hij tot 1 april 2009 heeft gehad. Volgens RVS heeft [eiser] dan ook vanaf 10 mei 2004 (uitgaande van een wachttijd van 14 dagen nadat het ongeval had plaatsgevonden op 26 april 2004) tot medio november 2005 (toen hij in dienst trad bij DHL) recht gehad op een uitkering onder de polis. Dit betreft een periode van 18 maanden, zijnde 1,5 jaar x € 35.000,00 (het bedrag dat op de offerte staat vermeld bij zowel rubriek A als rubriek B) = € 52.500,00. Dit totaal aan periodieke uitkeringen over genoemde periode heeft RVS op 3 februari 2010 aan [eiser] betaald. RVS stelt dat dit bedrag lager zou kunnen zijn, omdat niet valt uit te sluiten dat 80% van het jaarinkomen van [eiser] in de periode voorafgaande aan het ongeval minder was dan € 35.000,00. [eiser] heeft immers tot op heden geweigerd zijn inkomensgegevens van voor het ongeval te verstrekken. Indien de tussenpersoon het aanvraagformulier zou hebben gebruikt, zou [eiser] bij het invullen daarvan ook de vraag hebben moeten beantwoorden naar de nettowinst van de onderneming in de laatste drie jaren. Ook zou [eiser] geconfronteerd zijn met de vraag of de gevraagde jaarrentes tezamen met de overige voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid ten hoogste 80% van de eerder genoemde nettowinst vormen. Volgens RVS volgt hieruit dat de verzekerde niet meer kan verzekeren dan 80% van het inkomen zoals dat in de periode voorafgaand aan het afsluiten van de verzekering is genoten.
Voorts stelt RVS dat uit het aanvraagformulier en de offerte kan worden afgeleid dat Nationale Nederlanden aspirant-verzekerden een beperkte voorlopige dekking biedt, namelijk alleen voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van ongevallen ter hoogte van de aangevraagde verzekerde bedragen, voor zover die niet hoger zijn dan maximaal 80% van het inkomen van verzekerde. Er bestaat derhalve geen recht op uitkering voor extra dekkingen. Deze staan immers niet vermeld bij de in genoemde formulieren opgenomen dekkingstoezeggingen. Een en ander had voor [eiser] duidelijk moeten zijn geweest. RVS stelt zich derhalve op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van de vordering van eiser op gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2. Dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vordering heeft hij voldoende onderbouwd. [eiser] heeft thans geen inkomen uit arbeid of andere relevante inkomsten (behoudens een WAZ-uitkering van ongeveer € 300,- per maand), waarmee hij in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] zijn hypotheeklasten, die inmiddels gestegen zijn, en zijn bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren niet meer kan voldoen. Dat [eiser] begin 2010 van RVS een bedrag van
€ 52.500,- heeft ontvangen, maakt niet dat het spoedeisend belang thans ontbreekt, nu [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij dit bedrag heeft gebruikt om zijn schulden bij familieleden in te lossen en om zijn advocaatkosten te voldoen.
4.3. Het hof Arnhem heeft in zijn arrest van 3 november 2009 geoordeeld dat Van den Heuvel jegens [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn zorgverplichting als assurantietussenpersoon omdat hij geen aanvraagformulier voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gestuurd naar Nationale Nederlanden en dat RVS als werkgeefster van Van den Heuvel jegens [eiser] aansprakelijk is voor de door hem ten gevolge van dit tekortschieten geleden schade. Het hof heeft RVS veroordeeld tot vergoeding van de door [eiser] ten gevolge van de tekortkoming van Van den Heuvel geleden schade, nader op te maken bij staat. In verband daarmee stelde het hof vast dat RVS niet had betwist dat [eiser] enkel en alleen ten gevolge van het ongeval blijvend letsel heeft opgelopen en daardoor niet meer in staat was en nooit meer in staat zal zijn om zijn werkzaamheden als stukadoor uit te oefenen. In het verlengde daarvan heeft het hof het causale verband tussen de tekortkoming en de schade vastgesteld. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen dat “Indien het aanvraagformulier op 5 april 2004 aan Nationale Nederlanden zou zijn toegezonden, (…) [eiser] ten tijde van het ongeval op 6 april 2004 voorlopige dekking [had] gehad onder de gratis voorlopige dekking ongevallenrisico”.
4.4. Thans dient in een schadestaatprocedure de exacte hoogte van deze schade te worden bepaald. Omdat deze procedure nog lange tijd kan vergen, terwijl volgens [eiser] aannemelijk is dat hij aanspraak heeft op een hoge schadevergoeding, wordt in dit kort geding een voorschot daarop gevorderd. Voor een opsomming van de verschillende schadecomponenten verwijst [eiser] naar de overgelegde dagvaarding in de schadestaatprocedure.
4.5. Als uitgangspunt heeft in dit kort geding te gelden dat als de tussenpersoon de beroepsfout niet had gemaakt [eiser] in ieder geval gratis voorlopige dekking voor ongevallen had gehad op het moment van het ongeval, zoals het hof te Arnhem in rechtsoverweging 4.13 van zijn arrest van 3 november 2009 heeft overwogen.
4.6. In lijn met hetgeen het hof in zijn arrest overwoog, moet er in dit kort geding voorts van worden uitgegaan dat [eiser] arbeidsongeschikt is voor het uitoefenen van het beroep van stukadoor, zodat in zoverre is voldaan aan de voorwaarden (ex artikel 3 juncto artikel 5 van de polisvoorwaarden) voor het verlenen van een uitkering door RVS. Dat [eiser] arbeidsongeschikt is om als stukadoor te werken, blijkt overigens ook met zoveel woorden uit de brief van 11 mei 2005 van het UWV.
4.7. Op grond van het arrest van het hof Den Haag van 25 mei 2010 (LJN BM5499, NJF 2010, 272) moet voorshands worden aangenomen dat – naar tussen partijen op zichzelf niet in geschil is – ook de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering betreft. RVS heeft nog wel opgeworpen dat in de zaak die heeft geleid tot voornoemd arrest sprake was van een definitief afgesloten arbeidsongeschiktheids-verzekering in tegenstelling tot de onderhavige zaak. Dat dit van belang is voor de omvang van de dekking, zoals RVS stelt, kan zo zijn, maar laat onverlet dat ook in deze zaak de uit te keren vergoeding (vooralsnog) reeds vaststaat, ongeacht of dat bedrag de schade ook daadwerkelijk vergoedt.
4.8. RVS heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 5 van de polisvoorwaarden de arbeidsongeschiktheid van [eiser] moet worden beoordeeld naar het inmiddels nieuwe beroep (magazijnmedewerker bij DHL) van [eiser] en dat, nu [eiser] in die jaren fulltime werkte er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van dat nieuwe beroep. Gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede en derde alinea van de polisvoorwaarden was voortzetting van de polis dus niet langer mogelijk. Volgens RVS is het recht op uitkering onder de polis op dat moment van indiensttreding bij DHL (medio november 2005) dan ook geëindigd.
4.9. De uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden dient plaats te vinden conform de Haviltex-maatstaf. In dat verband geldt het volgende. Uit artikel 5 van de polisvoorwaarden volgt dat het gebruikelijk is dat de verzekerde in gezamenlijk overleg met de maatschappij begeleiding naar een ander beroep aanvaardt. Voorts is in datzelfde artikel vermeld dat indien de verzekerde tijdens zijn arbeidsongeschiktheid een ander beroep gaat uitoefenen, dit beroep, indien voor de maatschappij acceptabel, opgenomen zal worden op de polis, waarna de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal plaatsvinden naar dit nieuwe beroep. RVS heeft gesteld dat de uitkering aan [eiser] op het moment van zijn indiensttreding bij DHL is geëindigd, omdat er sprake was van een nieuw beroep en omdat RVS alleen zelfstandigen verzekert en geen personen in loondienst. Daarin kan RVS niet worden gevolgd. Allereerst niet omdat een beëindiging van het recht op een uitkering onder de polis in dit geval niet volgt uit de in redelijkheid niet mis te verstande bewoordingen in (artikel 5 van) de polis. Daarnaast niet omdat RVS niet aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, aan die bewoordingen een andere (door haar bepleite) betekenis toekomt. Maar ook indien dit al anders zou zijn, kan er in dit kort geding niet van worden uitgegaan dat dit recht van [eiser] op een uitkering onder de polis is geëindigd met zijn indiensttreding bij DHL. [eiser] heeft ter zitting – door RVS niet voldoende (gemotiveerd) weersproken – aangevoerd dat hij uit pure noodzaak, en tegen het advies van de arbeidsdeskundige in, is gaan werken bij DHL, zulks tegen de achtergrond van het feit dat hij al anderhalf jaar geen inkomsten meer had. Gelet daarop is aannemelijk dat [eiser], in de hypothetische situatie dat de fout niet zou zijn gemaakt en hij dus ten tijde van het ongeval onder de ‘gratis voorlopige dekking ongevallen risico’ zou zijn gevallen, niet in dienst zou zijn getreden van DHL. Dat brengt mee dat het er voorshands voor moet worden gehouden dat van een beëindiging van het recht op uitkering onder deze polis geen sprake is. Daarbij wordt dan nog in het midden gelaten in hoeverre het standpunt van RVS omtrent
de beëindiging van de uitkering op het moment van indiensttreding bij DHL zich verdraagt met het karakter van de onderhavige verzekering als een sommenverzekering zoals hier onder 4.7. is geoordeeld. Voorshands geoordeeld is RVS dan ook gehouden om [eiser] alsnog een uitkering te verstrekken.
4.10. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de verzekerde jaarrente, zo bepaalt artikel 15.2. van de polisvoorwaarden. Volgens RVS wordt de jaarrente gemaximeerd tot 80% van de netto-inkomsten van de laatste drie jaren voorafgaand aan het ongeval. Over het inkomen van [eiser] in de periode van april 2001 t/m april 2004 bestaat geen duidelijkheid, zo stelt RVS, nu [eiser] heeft geweigerd zijn inkomensgegevens te verstrekken. Om die reden heeft [eiser] volgens RVS geen recht op een uitkering ex artikel 13.1.4. juncto artikel 13.3 van de polisvoorwaarden, althans slechts op een lager bedrag dan het door [eiser] opgegeven en te verzekeren bedrag van € 35.000,- per jaar. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.11. Vastgesteld moet worden dat RVS bij de reeds aan [eiser] gedane uitkering zèlf uitgegaan is van het door hem opgegeven bedrag van € 35.000,-. Omdat RVS bij de toekenning van het bedrag van € 52.500,- zelf niet als uitgangspunt heeft genomen 80% van € 35.000,- valt niet in te zien waarom daar in het bestek van dit kort geding wel bij aangesloten zou moeten worden. [eiser] heeft bovendien in deze procedure diverse gegevens met betrekking tot zijn inkomen overgelegd waarvan niet aanstonds kan worden gezegd dat ze onjuist zouden zijn. Er bestaat vooralsnog dus onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat [eiser] bewust inkomensgegevens achterhoudt of achter heeft gehouden. Het beroep van RVS op een vermeend opschortingsrecht kan reeds daarom niet slagen, wat daarvan overigens ook zij. Mocht in de schadestaatprocedure alsnog blijken dat het bedrag aan verzekerde jaarrente van € 35.000,- te hoog is vastgesteld, dan zal dit verrekend kunnen worden.
4.12. [eiser] vordert in dit kort geding een bedrag van € 60.000,-, terwijl als uitgangspunt een verzekerde jaarrente van € 35.000,- geldt. Feitelijk is de vordering van [eiser] dus beperkt tot minder dan twee jaar verzekerde jaarrentes. Nu [eiser] drieëneenhalf jaar bij DHL heeft gewerkt en uit hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen, volgt dat RVS [eiser] niet kan tegenwerpen dat de verzekering als gevolg daarvan is beëindigd, moet de conclusie zijn dat aannemelijk is dat de bodemrechter de onderhavige vordering zal toewijzen. Wat betreft het restitutiersisico heeft [eiser] aangevoerd dat op zijn woning een overwaarde rust van ongeveer € 100.000,-, hetgeen hij ook met stukken heeft onderbouwd. Dat dit onjuist zou zijn, is door RVS niet aannemelijk gemaakt, terwijl ook voor het overige niet kan worden gezegd dat het belang van RVS (bij afwijzing van de vordering) zwaarder weegt dan de belangen van [eiser] bij toewijzing van het gevorderde voorschot op de in de bodemprocedure gevorderde schadevergoeding. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de omstandigheid dat [eiser] er tot op heden niet in is geslaagd om ander werk te vinden, dat zijn hypotheeklasten zijn toegenomen en dat hij advocaatkosten moet maken in de thans tegen RVS aanhangige schadestaatprocedure.
4.13. De vraag of extra dekkingen, zoals klimmende rente, eenmalige uitkeringen en kosten voor rechtsbijstand, die [eiser] in de schadestaatprocedure vordert, onder de polis (voor gratis voorlopige dekking) vallen, dient in de schadestaatprocedure nader te worden beantwoord.
4.14. Het verweer van RVS dat het bepaalde in de artikelen 15 en 16 van de polisvoorwaarden – het recht op periodieke uitkeringen, telkens per maand uit te betalen – aan het uitkeren van een bedrag ineens in de weg staat, wordt verworpen. Deze bepalingen staan niet in de weg aan toekenning van een voorschot bij wijze van voorlopige voorziening. Het betreft bovendien een voorschot (op te vergoeden schade) ter zake van verschuldigde termijnen uit het (verre) verleden, terwijl er in artikel 16 van de polisvoorwaarden van wordt uitgegaan dat de door de maatschappij verschuldigd geworden termijnen telkens na één maand worden voldaan.
4.15. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen. RVS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht 70,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 973,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt RVS om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 60.000,- (zestig duizend euro) als voorschot op de schade,
5.2. veroordeelt RVS in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 973,93,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A van der Pol en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 16 december 2010.