ECLI:NL:RBARN:2010:BO3786
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarige na overlijden van de vader
In deze zaak verzoekt de grootmoeder de rechtbank om een omgangsregeling met haar kleinzoon, de minderjarige, vast te stellen. De grootmoeder is ontvankelijk in haar verzoek, omdat er voldoende feiten en omstandigheden zijn die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de minderjarige, ondanks de jonge leeftijd van het kind. De rechtbank overweegt dat de grootmoeder tijdens de eerste maanden van het leven van de minderjarige regelmatig contact heeft gehad en zorgtaken heeft verricht, zoals het geven van de fles en het verschonen van de luier. De moeder van de minderjarige betwist echter de nauwe persoonlijke betrekking en stelt dat zij de meeste zorg voor het kind op zich heeft genomen.
De rechtbank constateert dat er spanningen zijn tussen de moeder en de grootmoeder, vooral over de oorzaak van het overlijden van de vader van de minderjarige. De moeder vreest dat omgang met de grootmoeder de minderjarige zal belasten met deze spanningen. Desondanks oordeelt de rechtbank dat deze spanningen geen reden zijn om het recht op omgang te ontzeggen. De grootmoeder heeft verklaard dat zij niet met de minderjarige over de doodsoorzaak van de vader zal spreken, wat de rechtbank in overweging neemt.
Uiteindelijk besluit de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling vast te stellen, zodat hij de grootmoeder kan leren kennen en in contact kan komen met zijn Marokkaanse cultuur. De rechtbank stelt de omgangsregeling vast, waarbij de grootmoeder de minderjarige elke veertien dagen op zaterdag of zondag kan zien, in onderling overleg met de moeder. De beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het contact tussen de grootmoeder en de minderjarige snel kan plaatsvinden.