Sector kanton
Locatie Tiel
zaakgegevens 649876 \ CP EXPL 09-6 \ WvE\51\BB
uitspraak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. W.F. van Oostveen
de besloten vennootschap NS Vastgoed B.V.
gevestigd te Utrecht
gedaagde partij
gemachtigde mr. P.M. Wilmink
1.1 Bij tussenvonnis d.d. 25 februari 2010 is een comparitie van partijen bepaald. Op de dienende dag (29 april 2010) zijn beide partijen voor de pachtkamer verschenen, bijgestaan door hun procesgemachtigden. Verwezen wordt naar de aantekeningen die de griffier van de comparitie heeft gemaakt, waaraan gehecht de pleitnotities van de gemachtigde van NS Vastgoed B.V., alsmede de brief van 20 november 2002 van [eisende partij] aan NS Vastgoed en een foto van de opstal in kwestie met situatieschets.
1.2 Daar er geen schikking tot stand kon worden gebracht, is de zaak verwezen naar de rolzitting voor akte aan de zijde van [eisende partij]. [eisende partij] heeft deze akte genomen waarbij hij producties in het geding heeft gebracht. NS Vastgoed heeft tot slot een antwoordakte genomen.
1.3 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Verwezen wordt naar het tussenvonnis d.d. 25 februari 2010, met dien verstande dat in het tussenvonnis ten onrechte niet is vermeld dat [eisende partij] nog een akte tot aanvulling van eis heeft genomen, waarop NS Vastgoed een antwoordakte heeft genomen.
2.2 Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Op 11/16 december 2002 hebben partijen een overeenkomst gesloten met betrekking tot de “de bedrijfsruimte ter grootte van 320 m2 bvo met aanliggende buitenruimte gelegen op het emplacement aan de [adres en plaats], hierna “het gehuurde” genoemd en nader aangegeven op de aan deze akte gehechte en door partijen gewaarmerkte tekening en/of omschrijving van het gehuurde, die deel uitmaakt/uitmaken van deze overeenkomst. Het gehuurde is kadastraal bekend als [kadastraal nummer]
De door partijen getekende overeenkomst is als productie 1 aan de inleidende dagvaarding gehecht. Aan het hoofd van de overeenkomst staat vermeld “huurovereenkomst bedrijfsruimte en andere bedrijfsruimte niet ex artikel 7 A: 1624 BW”.
b. In artikel 1 van de overeenkomst wordt een omschrijving gegeven van “het gehuurde, bestemming, gebruik”.
Lid 2 van artikel 1 luidt als volgt:
“Het gehuurde mag uitsluitend worden gebruikt als opslag- en werkruimte niet vallend onder pachtwetactiviteiten”.
Lid 3 van artikel 1 luidt als volgt:
“Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.2”.
c. Bij beschikking d.d. 31 januari 2002 van de pachtkamer in Tiel is een indertijd door [eisende partij] ingediend verlengingsverzoek afgewezen. [eisende partij] heeft bij akte een afschrift van deze beschikking in het geding gebracht. De beschikking heeft betrekking op dezelfde opstal als in de onderhavige zaak. Verweerder in deze verlengingsprocedure was [bedrijf Z].
2.3 Het geschilpunt tussen partijen is dat [eisende partij] de overeenkomst van 11/16 december 2002 kwalificeert als een pachtovereenkomst. Op die stelling baseert [eisende partij] zijn vorderingen strekkende tot schriftelijke vastlegging van de pretense pachtover-eenkomst met NS Vastgoed.
2.4 NS Vastgoed betwist dat de overeenkomst als een pachtovereenkomst gekwalificeerd moet worden. Zij voert aan dat het om een huurovereenkomst gaat met betrekking tot “overige gebouwde onroerende zaken” (als bedoeld in thans artikel 7: 230 A BW).
2.5 Naar vaste rechtspraak is voor het vaststellen van het rechtskarakter van de tussen partijen op 11/16 december 2002 gesloten overeenkomst beslissend het tussen partijen overeengekomen gebruik. Het komt er minder op aan welk gebruik in feite van de opstal in kwestie gemaakt werd; veeleer is van belang tot welk gebruik bij de overeenkomst de bevoegdheid is gegeven.
Het bijzondere in deze zaak is dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat [eisende partij] de opstal uitsluitend mag gebruiken als opslagruimte- en werkruimte niet vallende onder pachtwetactiviteiten (met andere woorden [eisende partij] mag de opstal niet gebruiken voor langbouwkundige doeleinden).
2.6 Met NS Vastgoed is de pachtkamer van oordeel dat hetgeen partijen blijkens artikel 1 lid 2 zijn overeengekomen van doorslaggevende betekenis is in deze zaak. Aan de brief d.d. 20 november 2002 van [eisende partij] aan NS Vastgoed komt verder geen betekenis meer toe, daar de tussen partijen gesloten overeenkomst dateert van 11/16 december 2002 en dus van latere datum is.
Verder is van belang dat de opstal op het voormalig spoorwegemplacement in [plaats] staat en uiteraard niet voor agrarische activiteiten is ingericht.
Ook aan de op 31 januari 2002 door de pachtkamer in Tiel gegeven beschikking in de eerder genoemde verlengingsprocedure kan geen argument ten faveure van [eisende partij] worden ontleend. Nog daargelaten dat de tussen partijen gesloten overeenkomst dateert van 11/16 december 2002 beantwoordt de pachtkamer in de (in feite voorwaardelijke) beschikking niet de vraag of er sprake was van een pachtover-eenkomst tussen [eisende partij] en de verwerende partij.
Evenmin komt, gelet op het vorenoverwogene, met name gelet op hetgeen partijen blijkens artikel 1 lid 2 van de overeenkomst zijn overeengekomen, geen betekenis toe aan eerdere bevindingen van de centrale grondkamer waarvan [eisende partij] in de proces-stukken gewag maakt.
2.7 De pachtkamer kan tot slot in het midden laten of [eisende partij] met de door hem overgelegde meitelling 2002 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2002 een agrarisch bedrijf exploiteerde, daar partijen - hetzij nogmaals overwogen - uitdrukkelijk waren overeengekomen dat de opstal in kwestie niet mocht worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Daarbij is van belang dat tussen partijen vast staat dat [eisende partij] in 2002 naast zijn agrarische activiteiten ook op andere terreinen actief was (ondermeer als loonwerker), zodat de afspraak tussen partijen als weergegeven in artikel 1 lid 2 van de overeenkomst niet als voorgewend behoeft te worden bestempeld.
2.8 De vorderingen van [eisende partij] moeten dan ook worden afgewezen.
2.9 [eisende partij] wordt als de in het ongelijk gestelde procespartij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
3.1 wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
3.2 veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NS Vastgoed B.V. begroot op € 900,00 (salaris gemachtigde).
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel, samengesteld uit mr. W.H. van Empel, kantonrechter-voorzitter, Z.G.P.M. Stappershoef en mr. A. van Engen, leden, en door mr. W.H. van Empel in het openbaar uitgesproken op