zaaknummer / rolnummer: 176380 / HA ZA 08-1769
Vonnis van 11 augustus 2010
de stichting
STICHTING HEUMENSE KABELKRANT,
gevestigd te Malden, gemeente Heumen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen,
de stichting
STICHTING LOKALE OMROEP HEUMEN,
gevestigd te Malden, gemeente Heumen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.J.M. Gitmans te Nijmegen
Partijen zullen hierna SHK en SLOH genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 december 2009
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 april 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 juli 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank handhaaft hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 30 december 2009.
2.2. In het tussenvonnis van 30 december 2009 is een onderzoek door een deskundige bevolen en is als deskundige benoemd R.J. Verhoeven, werkzaam bij Broadcast Partners te Terneuzen. Bij vonnis van 13 januari 2010 is deze deskundige van zijn benoeming ontheven en is de eveneens bij Broadcast Partners werkzame heer C. Pladdet in zijn plaats als deskundige benoemd. De deskundige heeft uiteindelijk geen onderzoek verricht omdat de SHK het voorschot niet heeft gestort.
2.3. Na afloop van het getuigenverhoor op 22 juli 2010 heeft mr. Leysen verklaard dat de SHK thans wel over voldoende financiële middelen beschikt om het voorschot voor het deskundigenbericht te kunnen betalen. Hij heeft de rechtbank daarom verzocht alsnog een deskundigenbericht te gelasten. Van de zijde van de SLOH is daartegen bezwaar gemaakt vanwege de vertraging van het geding die daarvan het gevolg zal zijn en de schade als gevolg van het door de SHK gelegde beslag dat maar blijft liggen.
2.4. Daarover wordt als volgt overwogen. De SHK heeft gedurende drie maanden (van 30 december 2009 tot 2 april 2010) de gelegenheid gehad het voorschot ten behoeve van het deskundigenbericht te storten. Zij heeft dat niet gedaan, ondanks verzoeken daartoe op 15 januari 2010 en 12 maart 2010. Als de rechtbank na verloop van bijna vier maanden na het verstrijken van de gestelde betalingstermijnen alsnog een deskundigenbericht zou gelasten, waartoe de gelegenheid zou bestaan door de toevallige omstandigheid dat niet alleen in conventie een deskundigenbericht is gelast, maar bovendien in reconventie een bewijsopdracht is gegeven, dan zou de procedure, die reeds sinds 14 oktober 2008 – dus bijna twee jaar – aanhangig is, daardoor onredelijk worden vertraagd. Het verzoek alsnog een deskundigenbericht te gelasten wordt daarom afgewezen (artikel 20 Rv).
2.5. Nu een deskundigenbericht niet meer zal worden gelast en gezien de verweren van de SLOH (weergegeven in het tussenvonnis van 15 juli 2009 onder 3.4) beschikt de rechtbank niet over voldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen of de tekortkoming van de SLOH heeft geleid tot schade aan de zijde van de SHK. De vordering tot betaling van € 21.961,45 als vergoeding van schade aan de teruggegeven apparatuur moet bij gebreke daarvan worden afgewezen.
2.6. De vordering tot betaling van € 9.400,- als vergoeding voor verdwenen CD’s en muziekbestanden wordt eveneens afgewezen, zoals overwogen in het tussenvonnis van 15 juli 2009 onder 3.11.
2.7. De SHK zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de SLOH en in de nakosten zoals gevorderd.
2.8. De SLOH heeft onder a gevorderd dat de SHK wordt veroordeeld tot vergoeding van alle schade die de SLOH heeft geleden doordat de SHK onrechtmatig beslag heeft gelegd. Zij heeft daaraan met een beroep op HR 11 april 2003, NJ 2003, 440 ten grondslag gelegd dat de vordering tot zekerheid waarvan de SHK beslag heeft gelegd geheel ongegrond is en dat de bankrekening waarop het beslag is gelegd haar enige betaalrekening is, waardoor zij onevenredig zwaar in haar belangen is getroffen. Omdat de precieze hoogte van de door haar geleden en te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging nog niet definitief te begroten is, vordert de SLOH schadevergoeding op te maken bij staat.
2.9. De SHK heeft betwist dat de vordering tot zekerheid waarvan zij beslag heeft laten leggen geheel ongegrond is. Voorts heeft zij erop gewezen dat de SLOH heeft nagelaten in kort geding opheffing van het beslag te vorderen, op grond waarvan zij de gevolgen van dat beslag voor de SLOH relativeert.
2.10. Het is vaste jurisprudentie dat op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid rust voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag, indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Die situatie doet zich in het onderhavige geval voor: de vordering in conventie wordt integraal afgewezen. Daaruit volgt dat de SHK jegens de SLOH aansprakelijk is voor de schade die deze als gevolg van de beslaglegging heeft geleden. Dat oordeel wordt niet anders als vast zou staan dat de SHK op verdedigbare gronden overtuigd was van het bestaan van haar vorderingsrecht en bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld. Het is voldoende aannemelijk dat de SLOH als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging schade kan hebben geleden. De conclusie is dat de vordering onder a toewijsbaar is.
2.11. In het tussenvonnis van 15 juli 2009 is reeds overwogen (onder 3.15) dat de vordering tot teruggave van de CD’s (vordering onder b) toewijsbaar is en wel op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag en € 10.000,- in totaal. Omdat de vordering onder b toewijsbaar is, komt de subsidiair ingestelde vordering onder c niet meer aan de orde.
2.12. In het vonnis van 30 december 2009 is de SLOH opgedragen te bewijzen dat de SHK beschikt over de boekhouding van de SLOH over de jaren 1985 tot en met 2005. De SLOH heeft daarover [getuige 1] als getuige laten horen. Deze is vanaf 2002 secretaris en vanaf 2004 tevens penningmeester geweest van de SLOH, beide functies tot begin 2008. In de contra-enquête heeft de SHK [getuige 2] als getuige laten horen. [getuige 2] is bestuurder geweest van de SLOH vanaf de oprichting op 12 september 1985 tot 17 augustus 2007 en hij is bestuurder van de SHK sinds de oprichting op 20 januari 1988.
2.13. Over de boekhouding van de periode vóór 2000 heeft [getuige 1] verklaard dat deze niet in de studio was en dat hij deze evenmin bij [getuige 2] thuis heeft gezien. Voorts heeft hij verklaard dat hij ervan uitgaat dat deze boekhouding bij [getuige 2] staat omdat [getuige 2] samen met zijn partner het secretariaat had. Over de boekhouding van de periode na 2000 hebben [getuige 1] en [getuige 2] beiden verklaard dat [getuige 2] de (drie, vier of vijf) ordners met die boekhouding ‘in 2006’ (verklaring van [getuige 1]) dan wel ‘begin 2007’ (verklaring van [getuige 2]) uit de studio heeft meegenomen. [getuige 1] heeft niets verklaard over wat er verder met de ordners is gebeurd. [getuige 2] heeft verklaard dat hij deze naar het accountantskantoor van Meijer en Tax heeft gebracht, dat dit kantoor schriftelijk heeft verklaard geen administratie meer in haar bezit te hebben en dat hij ([getuige 2]) niet weet wat er verder met de ordners is gebeurd.
2.14. De SLOH is er hiermee niet in geslaagd te bewijzen dat de SHK (dan wel [getuige 2]) beschikt over haar boekhouding van vóór 2000. De veronderstelling van [getuige 1] dat die boekhouding bij [getuige 2] thuis staat, is als bewijs immers onvoldoende. Evenmin is zij erin geslaagd te bewijzen dat de SHK (dan wel [getuige 2]) beschikt over de boekhouding van de SLOH over de periode van 2000 tot en met 2005. [getuige 2] heeft immers verklaard dat hij deze boekhouding naar het accountantskantoor van Meijer en Tax heeft gebracht en er is geen reden aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. De conclusie is dat de primaire vordering (onder d) tot teruggave van de boekhouding, onder meer opgeborgen in grijze ordners, zal worden afgewezen.
2.15. Uit de verklaring van [getuige 2] kan worden afgeleid dat hij (en daarmee de SHK) beschikt over enige afschriften en mogelijk over enige originele facturen uit de boekhouding van de SLOH. Dat maakt het hiervoor gegeven oordeel over de primaire vordering (onder d) niet anders. Die losse stukken (waarvan voor zover het originelen betreft ook niet zeker is of [getuige 2] dan wel de SHK erover beschikt) kunnen immers niet worden beschouwd als ‘de boekhouding, onder meer opgeborgen in grijze ordners’. Daar komt bij dat niet voldoende aannemelijk is dat deze stukken genoeg zijn ter voldoening aan de bewaarplicht op grond van artikel 2:10 lid 3 BW, op welke bepaling de SHK zich heeft beroepen (eis in reconventie onder 59).
2.16. Ter toelichting op de subsidiair en meer subsidiair ingestelde vorderingen (onder e en f) tot het verschaffen van afschriften van de boekhouding over de jaren 1985 tot en met 2005 respectievelijk 2000 tot en met 2005 heeft de SLOH aangevoerd dat zij daarbij belang heeft omdat zij aan de hand daarvan kan bewijzen dat zij ook vóór 2005 steeds heeft betaald voor de CD’s van TM Century zodat zij daarvan de rechtmatige eigenares is. In het tussenvonnis van 15 juli 2009 (rov. 3.11) is reeds overwogen dat deze muziekbestanden eigendom van de SLOH zijn geworden. De conclusie is dat ook deze vorderingen zullen worden afgewezen.
2.17. Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten worden gecompenseerd, zo dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Er is daarom geen ruimte voor een veroordeling in nakosten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af;
3.2. veroordeelt de SHK in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van de SLOH begroot op € 840,- aan vast recht en € 1.447,50 aan salaris voor de advocaat;
3.3. veroordeelt de SHK in de nakosten, aan de zijde van de SLOH bepaald op € 131,- voor nasalaris voor de advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,- voor nasalaris voor de advocaat en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening;
3.4. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5. veroordeelt de SHK om aan de SLOH te betalen alle schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de SHK doordat zij conservatoir derdenbeslag heeft gelegd ter zake van de vordering die in conventie volledig is afgewezen, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van iedere schadepost;
3.6. veroordeelt de SHK de bij haar in bezit zijnde 472 CD’s met kartonnen hoesjes en het logo van TM Century Inc., die in eigendom toebehoren aan de SLOH, binnen één week na betekening van dit vonnis aan de SLOH af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- (eenhonderd) voor elke dag of gedeelte van een dag dat de SHK daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,- (tienduizend euro);
3.7. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.8. compenseert de proceskosten zo dat beide partijen de eigen kosten dragen;
3.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2010.