ECLI:NL:RBARN:2010:BN1797
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering Waterschap Rivierenland inzake onrechtmatige daad door gedaagde met betrekking tot rioolwaterpersleiding
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Waterschap Rivierenland en een gedaagde. Het Waterschap had de gedaagde aangeklaagd wegens onrechtmatige daad, omdat het vermoedde dat de gedaagde de rioolwaterpersleiding had uitgegraven of daartoe opdracht had gegeven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedaagde, met zijn eigen verklaring en de verklaringen van zijn zonen, het vermoeden voldoende heeft ontzenuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde de rioolwaterpersleiding heeft uitgegraven of dat hij daartoe opdracht heeft gegeven. Hierdoor kon niet worden geconcludeerd dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Waterschap.
De procedure omvatte verschillende getuigenverhoren en een tussenvonnis van 30 september 2009, waarin de rechtbank al had overwogen dat de gedaagde de toegang tot het perceel had geblokkeerd en dat hij zich op een onjuiste manier had opgesteld ten opzichte van het Waterschap. De gedaagde had de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren, wat hij deed door zijn zonen als getuigen te laten horen. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling van de gedaagde dat hij geen graafmachines kon bedienen en geen materieel had om de persleiding uit te graven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van het Waterschap afgewezen en het Waterschap veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die zijn begroot op EUR 5.001,60. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.