RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3957
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 juni 2010
[X], wonende te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [000]) successierecht opgelegd van € 4.061. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 4.061 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juli 2008 de aanslag verminderd tot € 1.708 en de boete eveneens tot
€ 1.708.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010 te Arnhem.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. [gemachtigde] en door haar kinderen [C] en [B]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken van [B] (registratienummer AWB 08/3959), [C] (registratienummer AWB 08/3960) en de erven van [F] (registratienummer AWB 08/3958).
De gemachtigde heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegestuurd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt geacht te zijn voorgedragen en tot de gedingstukken gerekend.
Ter zitting zijn twee getuigen gehoord, mr. [D] en [E]. Van hun verklaringen en van hetgeen voor het overige ter zitting naar voren is gebracht, is aantekening bijgehouden in het proces-verbaal van de zitting. Dit proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat gebleken is dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest en verweerder opgedragen een nadere berekening te maken. Verweerder heeft bij brief van 11 mei 2010 aan dit verzoek voldaan. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij toegestuurd. Gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank bij brief van
28 mei 2010 laten weten dat hij hiermee niet kan instemmen. Vervolgens geeft hij aan hoe deze berekening wel moet luiden. Verweerder heeft per mail laten weten dat hij hiermee kan instemmen.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Op 29 augustus 2004 is [A] (hierna: erflater) overleden. Erflater is tot zijn overlijden gehuwd geweest met eiseres. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, [F], [B] en [C]. [F] is in november 2004 overleden.
2.2 Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waarbij hij eiseres en de drie kinderen tot zijn erfgenamen heeft benoemd. Dit testament bevat tevens een zogenoemde ouderlijke boedelverdeling.
2.3 Op 24 maart 2006 heeft eiseres aangifte recht van successie gedaan. In deze aangifte is ondernemingsvermogen aangegeven. Tot dit ondernemingsvermogen behoort onder meer een perceel grasland/evenemententerrein (hierna ook: evenemententerrein). Als waarde in het economische verkeer van dit evenemententerrein is aangegeven € 275.000. Hierbij is uitgegaan van de door [E] (hierna: [E]) getaxeerde waarde.
2.4 In het taxatierapport van [E], gedagtekend 12 december 2005, is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
Doel van de taxatie: bepaling van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik in verband met de successieaangifte.
(…)
Grasland/evenementerrein
Achter het café/restaurant en het woonhuis (…) ligt het grasland en het gedeeltelijk verharde evenemententerrein. (…)
BESTEMMINGSPLAN
Vingerend is het bestemmingsplan [H] (d.d. 12-08-1968). (…) Op basis van dit bestemmingsplan waren er mogelijkheden voor woningbouw op het evenemententerrein.
In april 2004 is door de Gemeente Deventer het Voorontwerp Bestemmingsplan [I] gepubliceerd. (…) Het grasland/evenemententerrein heeft de voorgenomen bestemming van evenementen terrein. Van de mogelijkheid van woningbouw is geen sprake meer. (…)’
2.5 [J] RT (hierna: [J]), als taxateur onroerende zaken werkzaam bij de belastingdienst, heeft het evenemententerrein per peildatum 29 augustus 2004 getaxeerd op € 2.350.000. In het van deze taxatie opgemaakte rapport, gedagtekend
17 januari 2007, is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
De woningbouwlocatie
Volgens het bestemmingsplan [H] geldt als bestemming voor dit perceel grond woondoeleinden (eensgezinshuizen).
In april 2004 is door de gemeente het voorontwerp Bestemmingsplan [I] gepubliceerd. Volgens dit voorontwerp wijzigt de woonbestemming in een evenemententerreinbestemming. Tijdens de inspraakavond (14 juni 2004) heeft mevr. [X] verzocht om handhaving van de bestaande bestemming (woningbouw) en dit verzoek is gehonoreerd. Vervolgens is op 19 augustus 2004 is een gedeelte van dit perceel (…) met de daarop aanwezige opstallen verkocht aan [K] B.V. te [Q]. Dit bouwbedrijf is volgens deze overeenkomst voornemens om een bouwplan te ontwikkelen voor de bouw van koopwoningen, conform de mogelijkheden, die het geldende bestemmingsplan biedt. Een bouwvergunningaanvraag conform het geldende bestemmingsplan dient in deze situatie op juridische gronden te worden verleend.
De koopovereenkomst is ondertekend op 25 oktober 2004. De koopovereenkomst maakt een onderdeel uit van dit rapport. (…) De levering zal niet voor 1 november 2005 plaatsvinden. Betaling van de koopsom zal plaatsvinden voor de leveringsdatum. (…)
Bij de waardering heb ik rekening gehouden met een inschatting van het renteverlies, in verband met het latere tijdstip van de betaling van de koopsom. Verder ben ik van mening, dat op de peildatum te verwachten c.q. voorzienbaar is, dat het bouwbedrijf geen beroep op de ontbindende voorwaarden zal doen. (…)’
2.6 Vervolgens is aan eiseres de aanslag successierecht opgelegd, waarbij voor het evenemententerrein is uitgegaan van de door [J] getaxeerde waarde van € 2.350.000. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van 100% van het bedrag van de aanslag.
2.7 Bij uitspraak op bezwaar is de waarde van het evenemententerrein verminderd tot € 2.280.000. Hierbij is door verweerder gesteld dat uitgegaan moet worden van de koopprijs van € 2.400.000. Op deze koopprijs moet nog in mindering worden gebracht een voorziening voor het risico van onverkoopbaarheid van de bouwkavel. Omdat er in 2004 en latere jaren voldoende vraag was naar bouwkavels, kan het risico van onverkoopbaarheid op 5% van de koopprijs
(€ 120.000) worden ingeschat, aldus verweerder.
Verkoop evenemententerrein
2.8 Bij de onderhandelingen met [K] B.V. (hierna: [K]) over de verkoop van het evenemententerrein is mr. [D] RT (hierna: [D]) betrokken geweest als adviseur van erflater/verkoper. [D] heeft over zijn bemoeienissen bij deze verkoop op 24 juli 2007 een notitie opgesteld (zie bijlage 30 bij het beroepschrift), waarvan hij de inhoud ter zitting onder ede heeft bevestigd. In de notitie is de volgende loop van gebeurtenissen beschreven: Het eerste contact met erflater dateert van 15 juni 2004 en vervolgens heeft er op 21 juni 2004 een bespreking plaatsgevonden. Aanleiding hiervoor was dat erflater had vernomen dat de gemeente voornemens was de bouwmogelijkheden die er volgens het bestemmingsplan op het evenemententerrein waren, weg te bestemmen. Vervolgens is op 30 juni 2004 door [D] voor het eerst met [K] gesproken. Medio augustus 2004 zijn de besprekingen over de koopovereenkomst gestart. Op 25 augustus 2004 hebben erflater en [D] een bespreking gehad met mevrouw [gemachtigde] en [L] van de afdeling Ruimtelijke Ordening van de gemeente Deventer. Die bespreking stemde [D] en erflater somber omdat ze beiden de gedachte hadden dat het hoogst onzeker was of de gemeente mee zou willen/moeten werken aan woningbouw op het evenemententerrein. Nog dezelfde dag heeft [D] [K] gevraagd om actie te ondernemen in de vorm van het aanvragen van bouwvergunningen. Op 26 augustus 2004 heeft [K] vervolgens laten weten onverwijld actie te zullen ondernemen. Op 31 augustus 2004 kreeg [D] via [K] het bericht dat erflater was overleden. Op 6 september 2004 heeft eiseres [D] telefonisch laten weten dat het plan toch door moest gaan. Na relatief veel overleg is vervolgens op 25 oktober 2004 de koopovereenkomst ondertekend.
2.9 Als bijlage 31 bij het beroepschrift is een brief van [D] aan [K] gevoegd. Deze brief gaat over het evenemententerrein en is gedagtekend 13 augustus 2004. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…) De heer [A] overhandigde mij ter beoordeling de door u opgestelde “koop- en ontwikkelingsovereenkomst” (…).
In deze overeenkomst zijn begrepen een hoeveelheid aan ontbindende voorwaarden c.q. opschortende voorwaarden aan uw zijde als koper. Op zich bestaat er begrip voor dat u uw risico’s wenst te beperken, maar de in de overeenkomst genoemde voorwaarden zijn mijn inziens te ruim geredigeerd c.q. te onbepaald in de tijd; in het “ergste” geval is de heer [A] een reeks van jaren gebonden aan deze overeenkomst, terwijl er voor hem absoluut geen zicht is op een definitieve regeling.
Vandaar ons voorstel tot het opmaken van een eenvoudiger overeenkomst, met de navolgende kenmerken:
2. prijsstelling
Met inachtneming van het hiervoor genoemde kan de heer [A] instemmen met de door u genoemde koopsom van € 2.475.000,-- k.k.
(…)’
2.10 Als bijlage bij de conclusie van repliek is een op 12 maart 2009 gedagtekendeverklaring van [K] gevoegd waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘ (…) Voor het overlijden van de heer [A] hebben hij en ik mijns inziens gesproken over een mogelijke verkoop. De gesprekken van 19-8 vormden de basis voor verdere uitwerking van de koopovereenkomst, immers was er op de prijs overeenstemming bereikt echter niet op de ontbindende voorwaarden en verkoopvoorwaarden. De verwijzing naar de afspraak van 19-8 in de koopakte is correct vanwege het vaststellen van de verkoopprijs en ik had er belang bij dat niet meer aan het bedrag zou worden getornd.
Een en ander is uiteindelijk vastgelegd in een koopovereenkomst na de dood van de heer [A]. In deze koopovereenkomst hebben we ontbindende clausules opgenomen. (…) Ik zou het erf op de sterfdatum van de heer [A] absoluut niet voor dezelfde prijs onvoorwaardelijk hebben willen kopen.
Ondanks dat er een bestemmingsplan op het perceel rustte voor woningen en dus de gemeente van rechtswege wel moest meewerken aan een bouwvergunning, heb je als ontwikkelaar en particulier grondbezitter niet de garantie dat de gemeente welwillend is om mee te willen werken. Immers vanwege het voorontwerp bestemmingsplan was de gemeente van plan de bestemming woningbouw te vervangen door evenemententerrein. (…)’
2.11 In de op 25 oktober 2004 door eiseres en [K] getekende koopovereenkomst is in artikel 12, eerste lid, onder a, onder meer de volgende ontbindende voorwaarde opgenomen:
‘ (…)
Deze overeenkomst kan uiterlijk tot twee (2) jaar na sluitdatum of zoveel eerder als hierna vermeld door koper, zonder betaling van kosten en schaden over en weer, worden ontbonden:
a. indien vanwege de daartoe aangewezen gemeentelijke instantie na indiening van het bouwplan binnen zes (6) maanden geen bouwvergunning aan koper is verleend en deze vergunning niet uiterlijk binnen twee maanden na afgifte onherroepelijk geworden blijkt te zijn;
(…)’
Verklaring namens de gemeente Deventer
2.12 [G] (hierna: [G]), werkzaam als Programmamanager Ruimtelijke Ontwikkeling bij de gemeente Deventer, heeft in reactie op de stukken die betrekking hebben op de onderhavige beroepsprocedure in zijn brief met dagtekening 4 maart 2009 onder meer het volgende geschreven (zie bijlage bij de conclusie van repliek):
‘ (…)
Algemeen
Op 11 mei 2004 heeft ons college voor de wijken [M] en [N] het voorontwerpbestemmingsplan [I] vastgesteld. Dit bestemmingsplan had primair een beheersfunctie. (…) De percelen (…) van de familie [O] maken ook onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Voor deze percelen was in het voorontwerpbestemmingsplan de bestemming Agrarisch gebied en Evenemententerrein opgenomen.
Het voorontwerpbestemmingsplan (…) heeft van 3 tot en met 30 juni 2004 ter inzage gelegen. Op 23 juni 2004 heeft de familie [O] een inspraakreactie ingediend. In deze reactie hebben zij verzocht om de bestaande woningbouwbestemming, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan [H] te handhaven. Op 25 augustus 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [A], de heer [D] en de heer [L] en mevrouw [gemachtigde] van de gemeente Deventer.
Na dit gesprek is overwogen om een voorbereidingsbesluit te nemen voor het perceel. Een voorbereidingsbesluit zou tot gevolg hebben dat een eventuele bouwaanvraag moest worden aangehouden. Uiteindelijk is besloten dit niet te doen.
Vervolgens is op 22 oktober 2004 door [P] BV een bouwaanvraag ingediend voor de bouw van 54 woningen op de gronden van de familie [O]. Op 12 april 2005 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van 30 woningen.
Op 3 juli 2007 heeft ons college het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld met daarin voor de percelen van de familie [O] een woningbouwbestemming, conform de verleende bouwaanvraag. (…)
Gesprek op 25 augustus 2004
Naar aanleiding van de inspraakreactie van de familie [O] heeft er op 25 augustus 2004 een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds de heer [A] en de heer [D] en anderzijds de heer [L] en mevrouw [gemachtigde] van de gemeente Deventer. In dit gesprek is aan de heer [A] toegelicht waarom wij als gemeente de bestaande woningbouwmogelijkheden niet hebben opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. In dit gesprek is duidelijk uitgesproken dat wij als gemeente niet voornemens waren de oude woningbouwbestemming alsnog in het plan op te nemen. Woningbouw op deze locatie paste niet binnen onze visie voor het gebied. Daarbij was de stedenbouwkundige opzet zoals opgenomen in het bestemmingsplan [H] verouderd en niet wenselijk.
Verweerschrift Belastinginspecteur
(…) Inmiddels is mevrouw [gemachtigde] wederom werkzaam bij de gemeente Deventer en kan zij het volgende verklaren.
(…)
- Met het voorstel van de heer [A] de woningbouwbestemming in het plan te handhaven is niet tijdens dit gesprek of de inspraakavond op 14 juni 2004 akkoord gegaan. De woningbouwbestemming is pas weer opnieuw opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan op 3 juli 2007. De aanleiding hiervoor was de op 22 oktober 2004 door [P] ingediende bouwaanvraag. De gemeente kon niet anders dan deze bouwvergunning verlenen en diende dus de woningbouwbestemming in het ontwerpbestemmingsplan op te nemen.
(…)’
2.13 Als bijlage bij de conclusie van repliek is een notitie van [E] gevoegd, waarvan hij de inhoud ter zitting onder ede heeft bevestigd. In deze notitie is onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
September 2005
Eind augustus begin september contact gehad met [A] inzake de opdracht voor taxatie. Ook nog gesproken met [D].
Opdracht voor taxatie gedefinieerd. Waardevaststelling op het moment van overlijden van de heer [A] op 29 augustus 2004.
(…)
Tijdens het telefoongesprek is de casus besproken. Ook is het voorontwerpbestemmingsplan ter sprake gekomen en de gesprekken in inspraakavond met de gemeente.
1e actie:
Afspraak voor opname ingepland ter plaatse met mevrouw [X]. (…)
2e actie:
Bij de Gemeente Deventer (mevrouw [gemachtigde]) geldende bestemmingsplan en voorontwerpbestemmingsplan opgevraagd. (…)
Bladzijde 3 verweerschrift
In mijn dossier heb ik geen gegevens over de hoorzitting van 25 augustus 2004. Na de opname ter plaatse heb ik contact gehad met de gemeente Deventer. (…) Met betrekking tot de hoorzitting ben (…) ik verwezen naar mevr. [gemachtigde] (…).
Zij gaf aan dat de gemeente absoluut voornemens was om de gronden te herbestemmen en daarmee de geldende bestemming te wijzigen. Hoe het later is verlopen is voor de datum van overlijden niet relevant. Het gaat om een taxatie van de waarde op 29 augustus 2004. Op basis van de mededelingen van mevrouw [gemachtigde] heb ik hetgeen beschreven in mijn taxatierapport d.d. 12 december 2005. Dat de tekst weergeeft dat er geen woningbouw meer mogelijk is heeft meer betrekking op de datum van overlijden (…)
De vraag is of ik op de hoogte was ten tijde van de taxatie van de verkoop. Ik weet van het telefoongesprek met [A] dat we hebben gesproken over de bestemmingswijziging/hoorzitting, datum van overlijden en dat de datum van overlijden erg cruciaal zou zijn voor de waarde van het terrein. Was het bouwgrond of evenemententerrein. Of mij verteld is dat de grond verkocht is weet ik niet meer. In ieder geval zijn er geen bedragen genoemd c.q. partijen. (…)’
In geschil is:
a. of de bewijslast moet worden omgekeerd vanwege het niet doen van de vereiste aangifte;
b. wat de waarde is van het evenemententerrein ten tijde van het overlijden van erflater op 29 augustus 2004;
c. of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
a. Omkering bewijslast wegens niet doen van vereiste aangifte
[E] heeft de waarde van het evenemententerrein getaxeerd op € 275.000. Eiseres is bij het doen van de aangifte successierecht uitgegaan van deze door [E] getaxeerde waarde. [E] was echter bij het uitbrengen van zijn taxatie niet op de hoogte van de koopovereenkomst tussen eiseres en [K], ondertekend op 25 oktober 2004, waarbij het evenemententerrein door eiseres is verkocht voor € 2.400.000.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres door in de aangifte uit te gaan van de door [E] getaxeerde waarde, niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres alleen verweten kan worden dat zij niet de vereiste aangifte heeft gedaan, indien zij ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat zij niet zonder meer uit kon gaan van de door [E] getaxeerde waarde, omdat [E] niet op de hoogte was van de koopovereenkomst. Indien het standpunt van eiseres dat ze hiervan wel uit kon gaan in die mate verdedigbaar is, dat zij redelijkerwijs kon menen dat zij juist handelde door in overeenstemming met deze taxatie aangifte te doen, heeft zij daarmee ook de vereiste aangifte gedaan (vergelijk Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 43.937, LJN BK1488, NTFR 2009/2407).
Eiseres stelt dat ze ervan uitging dat ze [E] niet op de hoogte hoefde te stellen van de koopovereenkomst met [K], omdat deze overeenkomst ten tijde van het overlijden nog niet tot stand was gekomen en de gemeente Deventer vlak voor het overlijden van erflater nog had laten weten niet mee te willen werken aan woningbouw. De rechtbank acht, gelet op de hiervoor onder 2.8 tot en met 2.13 genoemde feiten, aannemelijk dat eiseres hiervan uitging.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet worden gezegd dat eiseres zich ten tijde van het doen van de aangifte ervan bewust was of zich ervan bewust had moeten zijn dat ze niet zonder meer uit kon gaan van de door [E] getaxeerde waarde. Het standpunt van eiseres dat de koopovereenkomst met [K] niet relevant was voor de taxatie is in die mate verdedigbaar, dat zij redelijkerwijs kon menen juist te handelen door in overeenstemming met de door [E] getaxeerde waarde aangifte te doen. Uit de hiervoor onder 2.13 opgenomen verklaring van [E] blijkt immers dat ook hij in de veronderstelling is dat de koopovereenkomst niet relevant is voor de waarde op de peildatum. Onder deze omstandigheden is geen sprake van het niet doen van de vereiste aangifte.
b. Waarde evenemententerrein
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat verweerder aannemelijk moet maken dat de waarde in het economische verkeer van het evenemententerrein ten tijde van het overlijden van erflater € 2.280.000 was (zie artikel 21, eerste lid, van de Successiewet 1956). Verweerder is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd en zij overweegt daartoe als volgt.
Verweerder is er terecht van uitgegaan dat op de peildatum woningbouw mogelijk is. Een bestemming wijzigt immers niet door een voorontwerp bestemmingsplan. Ook heeft verweerder bij zijn waardering terecht de koopovereenkomst met [K] betrokken. Uit de verklaring van [K] (zie hiervoor onder 2.10) en uit de brief van [D] (zie hiervoor onder 2.9) blijkt immers dat ten tijde van het overlijden van erflater overeenstemming was bereikt over het te verkopen perceel en de koopprijs.
Verweerder is er echter ten onrechte van uitgegaan dat op de peildatum te verwachten dan wel voorzienbaar was, dat het bouwbedrijf geen beroep zou doen op de ontbindende voorwaarden (zie hiervoor onder 2.5). Uit de onder 2.12 aangehaalde verklaring van [G] blijkt dat op de peildatum het risico bestond dat nog vóórdat [K] een bouwaanvraag zou indienen een voorbereidingsbesluit genomen zou worden. In deze verklaring is immers opgenomen dat na het gesprek op 25 augustus 2004 overwogen is om een voorbereidingsbesluit te nemen. Uit deze verklaring blijkt tevens dat dit weer tot gevolg zou hebben gehad dat de bouwaanvraag aangehouden zou moeten worden. In dat geval had [K] een beroep kunnen doen op de ontbindende voorwaarde van artikel 12, eerste lid, onder a, van de koopovereenkomst (zie onder 2.11) en de rechtbank acht het zeer goed mogelijk dat [K] hierop ook daadwerkelijk een beroep zou hebben gedaan. Hiermee is bij de waardebepaling ten onrechte geen rekening gehouden.
Verder blijkt uit de hiervoor onder 2.12 aangehaalde verklaring dat pas naar aanleiding van de door [K] op 22 oktober 2004 ingediende bouwaanvraag de woningbouwbestemming weer is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Het uitgangspunt in het hiervoor onder 2.5 vermelde taxatierapport van [J] dat dit al kort na de inspraakavond op 14 juni 2004 en in ieder geval voor 19 augustus 2004 is gebeurd, is dus onjuist.
Ook eiseres heeft de door haar voorgestane waarde van € 275.000 niet aannemelijk gemaakt. [E] is er in zijn taxatierapport ten onrechte van uitgegaan dat op de peildatum woningbouw niet meer mogelijk was. Ook heeft hij geen rekening gehouden met de koopovereenkomst met [K] en de toezegging van [K] op 26 augustus 2004 aan [D] om onverwijld bouwaanvragen in te dienen (zie hiervoor onder 2.8). Dat desondanks de door hem getaxeerde waarde juist is, is onvoldoende aannemelijk geworden.
Nu beide partijen de waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, stelt de rechtbank de waarde van het evenemententerrein op de peildatum, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, in goede justitie vast op € 1.000.000.
Verweerder heeft aan eiseres een vergrijpboete opgelegd wegens het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte (artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Zoals hiervoor onder ‘a. Omkering bewijslast wegens niet doen van vereiste aangifte’ al is overwogen, moet aangenomen worden dat eiseres ten tijde van het doen van de aangifte niet wist of zich ervan bewust moest zijn dat het evenemententerrein voor een te laag bedrag is aangegeven, zodat van (voorwaardelijk) opzet al helemaal geen sprake kan zijn. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een vergrijpboete aan eiseres opgelegd.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond, dient de aanslag verminderd te worden tot nihil (zie de berekening van 28 mei 2010) en de boetebeschikking te worden vernietigd.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, met een waarde per punt van € 322, en een wegingsfactor 1,5 omdat het gaat om 4 samenhangende zaken). De rechtbank kent hiervan een/vierde deel ofwel € 302 (afgerond) toe aan eiseres.
Nu niet gebleken is dat in de bezwaarfase een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 7:15, derde lid, van de Awb, komen de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking;
- vermindert de belastingaanslag tot nihil;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 302;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr.drs. L.B.M. Klein Tank, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 29 juni 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.